ECLI:NL:TNORDHA:2014:17 Kamer voor het notariaat Den Haag 13-66

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2014:17
Datum uitspraak: 18-06-2014
Datum publicatie: 04-08-2014
Zaaknummer(s): 13-66
Onderwerp: Ondernemingsrecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De notarissen wordt verweten dat zij actoren zijn in het vuile spel van cliëntelisme, kartelvorming, onderlinge afspraken en marktverdringing met geoorloofde en ongeoorloofde middelen. Klaagster twijfelt aan de integriteit van de notarissen. Zij verwijt de notarissen dat zij willens en wetens in strijd met de Notariswet hebben gehandeld.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 18 juni 2014 inzake de klacht onder nummer 13-66 van:

[klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna te noemen: notaris [A],

en

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna te noemen: notaris [B],

tezamen ook te noemen: de notarissen.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht van 8 november 2013, met bijlagen, ingekomen op 20 november 2013,

·         het antwoord van notaris [A],

·         het antwoord van notaris [B],

·         de repliek van klaagster,  

·         de dupliek van notaris [A],

·         de dupliek van notaris [B],

·         aanvullende repliek van klaagster per e-mail, met bijlagen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Daarbij waren aanwezig klaagster en de notarissen. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van klaagster.

De feiten

Op 25 februari 2010 heeft [B] een akte gepasseerd waarbij [naam stichting] wordt opgericht. De heer [C]  is voorzitter van [afkorting naam stichting] en de heer [D ]is projectleider. Aanleiding voor de oprichting van [afkorting naam stichting] was dat het voortbestaan van [E 1] (hierna: E 1) door aangekondigde stopzetting van de gemeentelijke exploitatiesubsidie werd bedreigd .

Op deze manier zou de continuïteit van [E 1 en of E 2] gewaarborgd blijven.

Op 26 juli 2012 heeft [B] voor [E 1], vertegenwoordigd door de heren [C] en [D], een akte van statutenwijziging gepasseerd met als doel om voor de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) in aanmerking te komen.

Op 17 december 2012 heeft [A] een akte gepasseerd waarbij het bestuur van [naam Stichting] (afkorting naam Stichting], bij het publiek bekend als [E 1]) een Stichting opricht, te weten Stichting [E 2] (hierna te noemen: [E 2]). 

De klacht en het verweer van de notarissen

De notarissen wordt verweten dat zij actoren zijn in het vuile spel van cliëntelisme, kartelvorming, onderlinge afspraken en marktverdringing met geoorloofde en ongeoorloofde middelen. Klaagster twijfelt aan de integriteit van de notarissen. Zij verwijt de notarissen dat zij willens en wetens in strijd met de Notariswet hebben gehandeld.

De aanleiding voor klaagster voor het indienen van de klacht is de (vermeende) stichtingsfraude [ E 1 en of E 2], waarbij met medeweten en medewerking van de notarissen, het bestuur van [E 1] op 17 december 2012 een identieke Stichting (inhoud statuten, website, nieuwsbrief, coördinator, projectleider en activiteiten waren identiek) opricht, te weten [E 2]. Het enige verschil met [E 1] was het bankrekeningnummer. Op 22 en 23 oktober 2012 is door de ex-directeur [F] van [E 1] conservatoir beslag gelegd op de bankrekening en op de gemeentelijke subsidietegoeden van [E 1]. Het beslag was gelegd in afwachting van een vonnis van de rechter inzake de onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. [E 2] is derhalve door het bestuur van [E 1] opgericht met het doel om [E 1] de nadelige gevolgen te laten ontlopen van het conservatoir beslag. Op 22 mei 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank [vestigingsplaats] [F] in het gelijk gesteld.

Na opheffing van het [E 1] op 1 januari 2013 blijkt dat de gehele museumcollectie, -inventaris en –inrichting met een geschatte waarde van € 75.000,- verdwenen is. Hoe is het mogelijk dat de gemeente [naam] voor het jaar 2013 een projectsubsidie verstrekt aan precies dezelfde Stichting, aan wie met ingang van 1 januari 2013 het verstrekken van de exploitatiesubsidie is beëindigd.

Vanaf 2010 tot aan de oprichting van [E 2] is [B] de huis-notaris van het [E 1 en of E 2] op grond van familierelaties en historie.

Alle bij het [E 1] en [E 2] betrokken partijen, waaronder de notarissen, hebben deelgenomen aan schending van de beroepsintegriteit en zijn betrokken bij vermeend strafbare feiten in de periode januari 2012 tot oktober 2013.

De notarissen wordt samengevat het volgende verweten:

1. de notarissen zouden op de hoogte zijn van de activiteiten van [E 1]. [D] is de partner van [B]. Sinds zijn aantreding in 2010 als bestuurslid van [E 1] is hij betrokken bij de gang van zaken rond [E 1] en [E 2];

2. de heer [D] houdt kantoor op het notariskantoor;

3. regelmatig worden er vergaderingen op het notariskantoor gehouden door het bestuur van [E 1];

4. de notarissen bezoeken regelmatig ondernemersbijeenkomsten dan wel feesten in de Surinaams Hindoestaanse gemeenschap;

5. de notarissen adverteren op dezelfde website als [E 1];

6. de notarissen sponsoren [E 1] en 2 in natura met notariële dienstverlening en juridisch advies;

7. de notarissen hebben een personeelsuitje met alle medewerkers gemaakt naar het [ E 1 en of E 2] Museum aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats].

Klaagster verzoekt de Kamer onderzoek te doen naar de notarissen.

[B] heeft het volgende aangevoerd. Zij is inderdaad de partner van de heer [D]. Als notaris behoeft zij echter niet bekend te zijn met de betrokkenheid van de oprichters bij eventueel andere stichtingen. Dat zij toevallig partner is van een van de bestuursleden is evenmin reden om enige wetenschap bij haar aan te nemen. Ook niet in het geval zij kantoorruimte beschikbaar stelt voor bijeenkomsten van bestuursleden. [B] is nimmer aanwezig geweest bij de samenkomsten van de bestuursleden, is niet bekend met de inhoud en ook achteraf wordt zij daarover niet geïnformeerd. Informatie omtrent inhoudelijke verwikkelingen in en/of betreffende de betrokken stichtingen, is de notaris niet bekend.

[A] heeft het volgende aangevoerd. De enige betrokkenheid die zij bij deze stichtingen heeft gehad is het passeren van de akte van oprichting van [E 2]. Als notaris behoeft zij niet bekend te zijn met de betrokkenheid van de oprichters bij eventuele andere stichtingen. De enkele oprichting van betrokken stichting brengt geen medewerking aan onoorbare praktijken met zich mee, waarvan het bewijs van klaagster ontbreekt. Dat het kantoor van de notarissen als kantooruitje een bezoek heeft gebracht aan het pand waar een van de stichtingen gehuisvest is of dat er door het kantoor geadverteerd is op een website waar één of meer van die stichtingen ook adverteren, wijst evenmin op enigerlei tuchtrechtelijk te verwijten handelen.

De notarissen wijzen nog op de brieven die klaagster bij haar klaagschrift heeft gevoegd van de gemeente [plaatsnaam] van 16 oktober 2012, 16 september 2013 en 13 november 2013. Uit deze brieven blijkt dat er voor de gemeente [plaatsnaam] als subsidieverstrekker aan de betrokken stichtingen geen aanleiding is geweest de door klaagster in haar klaagschrift gestelde fraude aannemelijk te achten. De notarissen vragen zich af op welke gronden de notarissen dan wél tot die conclusie hadden moeten komen.

De beoordeling van de ontvankelijkheid

Artikel 99, eerste lid Wna bepaalt, voor zover hier van belang, dat klachten kunnen worden ingediend door “een ieder met enig redelijk belang”.

De tot 1 januari 2013 geldende Wna kende een dergelijke bepaling niet. Onder het oude recht werd voor de beoordeling van de vraag wie een klacht kon indienen aansluiting gezocht bij artikel 49 Wna, dat bepaalt aan wie een afschrift van een akte kan worden verstrekt door de notaris. Voorts gold volgens tuchtrechtelijke jurisprudentie dat degene die zodanig bij het in een klacht gewraakte doen en/of nalaten van een notaris betrokken was, dat hij als belanghebbende bij een uitspraak over een klacht kon worden aangemerkt, in die klacht kon worden ontvangen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand een zodanige belanghebbende was, speelde een rol  in hoeverre deze door het handelen of nalaten van een notaris zodanig in zijn eigen belang kon worden getroffen dat deze daarin behoorde te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken was geweest bij het onderwerp dat in de klachtprocedure werd behandeld, dat daarin een belang was gelegen om in die procedure te verschijnen. Uit de wetsgeschiedenis van het tot 1 januari 2013 geldende artikel 99 Wna bleek verder dat zowel de KNB als het Bureau Financieel Toezicht een tuchtrechtelijke klacht konden indienen, evenals, bijvoorbeeld, collega-notarissen. Blijkens de Memorie van Toelichting op het huidige artikel 99 lid 1 is in de herziene tekst van het eerste lid geëxpliciteerd dat de kring van degenen die een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen bestaat uit een ieder die enig redelijk belang heeft bij de indiening van een klacht. Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met taken die raken aan de werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.

Niet is komen vast te staan in welke hoedanigheid klaagster haar klacht heeft ingediend. Klaagster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een afgeleid of indirect belang heeft bij het indienen van de klacht. Klaagster wordt dan ook niet ontvankelijk verklaard in haar klacht.

Ten overvloede merkt de Kamer op dat zij niet bevoegd is een onderzoek te gelasten naar de notarissen.

Aan een verdere inhoudelijke behandeling van de klacht komt de Kamer derhalve niet toe.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart klaagster niet ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, voorzitter, O. van der Burg, R. van der Galiën, H.M. Kolster en E.S. Voskamp, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.