ECLI:NL:TNORAMS:2014:5 Kamer voor het notariaat Amsterdam 535038/NT 13-7 B

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2014:5
Datum uitspraak: 11-02-2014
Datum publicatie: 29-07-2014
Zaaknummer(s): 535038/NT 13-7 B
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:  4.14 Klager verwijt de notaris ten twaalfde niet met hem te hebben besproken de verrekeningsafspraak die de notaris met [de broer] had gemaakt. De kamer overweegt het volgende. Uit het dossier blijkt niet dat klager van tevoren door de notaris terzake is geïnformeerd. Wel blijkt dat de notaris, na het verzoek van klager daartoe, klager achteraf heeft geïnformeerd met betrekking tot de verrekeningsafspraak tussen de broer en de notaris. Door de notaris is in zijn verweer uitgelegd dat [de broer] als gevolg van liquiditeitsproblemen teneinde de aanslag erfbelasting te betalen, op zijn woning aan [adres] een maximale hypothecaire financiering heeft afgesloten. Betaling vond deels plaats door verrekening met het erfdeel van [de broer] en deels door betaling van de door [de broer] verschuldigde successiebelasting. Gezien de gespannen relatie tussen de broers had de notaris wellicht klager beter vooraf op de hoogte van de verrekeningsafspraak kunnen stellen, doch gezien het moeizame contact met klager en zijn hoedanigheid van executeur acht de kamer deze handelwijze van de notaris niet onbegrijpelijk en derhalve in casu niet verwijtbaar en mitsdien dit klachtonderdeel ongegrond.     

     KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 11 februari 2014 in de klacht met nummer 535038/NT 13-7 B van:

[klager],

wonende te [woonplaats],

raadsman: mr. H.P. Abma te Purmerend,

klager,

tegen:

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

raadsman: mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar,

de notaris.

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

-        klaagschrift met bijlagen van 23 januari 2013;

-        het verweerschrift met bijlagen van 28 februari, ingekomen 4 maart 2013;

-        de repliek met bijlagen van 28 februari, ingekomen op 4 maart 2013;

-        de dupliek met bijlage van 15 mei 2013.

Bij de behandeling van de klacht op 17 december 2013 zijn verschenen: klager, diens raadsman, de notaris, zijn raadsman en een medewerkster van het notariskantoor, [naam]. Partijen hebben het woord gevoerd. Uitspraak is bepaald op 11 februari 2014.

1. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

  1. De moeder van klager (hierna: erflaatster) is op 10 april 2008 te [woonplaats] overleden. Tot de nalatenschap behoren een stolpboerderij aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de stolpboerderij), een woonhuis aan [adres] te [woonplaats] (hierna: het woonhuis) en zes percelen grasland te [woonplaats], met een gezamenlijke waarde van € 1.219.500,--. Klager heeft één broer, [de broer] (hierna: [de broer]). Bij haar leven heeft erflaatster de stolpboerderij ten dele verhuurd/verpacht aan klager. [De broer] is huurder van het woonhuis.
  2. Erflaatster heeft zelf in de woning aan [adres] te [woonplaats] gewoond, welke woning in eigendom aan klager en [de broer] toebehoort.
  3. Erflaatster heeft, bij testament van 6 december 2007, de stolpboerderij aan klager en het woonhuis aan [de broer] gelegateerd, beide onder de last om de waarde van de legaten in verhuurde staat in de nalatenschap in te brengen. Daarbij heeft zij bepaald dat klager in de legitieme gesteld wordt. Voorts heeft erflaatster de notaris benoemd tot executeur testamentair van haar nalatenschap.
  4. Sedert 1988 pachten klager, [de broer] en hun grootvader (na diens overlijden erflaatster) percelen los land te [woonplaats], totaal 21.91.50 ha, nabij [adres] te [woonplaats].
  5. Na het overlijden van de grootvader van klager en [de broer], heeft erflaatster de pachtverhouding als verpachtster met haar zoons voortgezet. Per 1 januari 1989 hebben erflaatster, klager en [de broer] een vof opgericht waarmee zij de schapenboerderij op het perceel [adres] te [woonplaats] exploiteren.   
  6. Op 4 maart 2008 heeft erflaatster het woonhuis laten taxeren door een taxateur van LTO Vastgoed B.V. (hierna: LTO) en door een taxateur onroerende zaken van de belastingdienst [woonplaats], zulks naar de waarde in verhuurde staat per peildatum 31 december 2006. Op 6 maart 2008 is de stolpboerderij getaxeerd. Blijkens het taxatierapport (hierna: eerste taxatierapport) had het woonhuis een waarde van € 1.100.000,-- en de stolpboerderij een waarde van € 1.302.500,--, waarbij voorts rekening is gehouden met de waarde in het economisch verkeer per datum overlijden, zijnde 8 april 2008.
  7. Op 31 juli 2008 heeft een bespreking op het kantoor van de notaris plaatsgevonden tussen de notaris, klager, [de broer] en [naam] van LTO, waarin is afgesproken de stolpboerderij en het woonhuis voor een tweede keer te laten taxeren.
  8. Vervolgens is op 26 augustus 2008 een tweede taxatie uitgevoerd, echter buiten aanwezigheid van klager. Bij brief van diezelfde datum heeft de toenmalige gemachtigde van klager daartegen geprotesteerd.
  9. Op laatstgenoemde datum heeft taxateur B.A. Melchers het woonhuis getaxeerd naar een waarde van € 450.000,-- per peildatum 10 april 2008. (hierna: tweede taxatie)
  10. Op 24 november 2008 heeft taxateur S.S.F. de Vries het woonhuis vervolgens getaxeerd naar een waarde van € 520.000,-- (hierna derde taxatie).
  11. Omdat klager zich niet kon verenigen met genoemde tweede en derde taxatie heeft hij vervolgens de rechtbank Amsterdam verzocht om benoeming van een of meer deskundigen, ter verkrijging van een bindende taxatie van de waarde van het woonhuis in verhuurde staat. De rechtbank heeft op 9 maart 2009 het verzoek van klager afgewezen.
  12. Klager heeft bij beroepschrift van 4 juni 2009 tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam als genoemd onder k. appèl aangetekend.
  13. Op 23 februari 2010 heeft het Gerechtshof te Amsterdam overwogen – voor zover van belang - : “(…) 2.7. Naar het oordeel van het hof kan [klager] niet gebonden worden aan de tweede taxatie nu hij bij die taxatie niet aanwezig heeft kunnen zijn omdat [de notaris] hem deze aanwezigheid heeft ontzegd. Uit dit oordeel volgt dat een deskundige zal worden benoemd om de woning te taxeren. (…)
  14. In ditzelfde arrest heeft het Hof vervolgens in het dictum voor zover van belang bepaald: “(…) beveelt een deskundigenonderzoek (…) wat was de waarde van de woning [adres] in het economisch verkeer op basis van verhuurde staat (…) op het tijdstip van overlijden.
  15. De notaris heeft bij brief van 15 april 2009 aan de raadsman van klager geschreven, - voor zover van belang- : “(…) Notariskeuze. Ondergetekende treedt als executeur en boedelnotaris op in de nalatenschap. [de broer], zijnde de meerderheid van de erfgenamen, heeft eerder laten weten tevens akkoord te gaan met het feit dat ondergetekende ook de boedelnotaris is. (…)
  16. Op 30 juli 2009 heeft Klaver makelaardij de stolpboerderij in opdracht van de notaris getaxeerd. Daaruit blijkt dat het object, uitgaande van een onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat en bestemming woondoeleinden, is gewaardeerd op € 480.000,-- en bij voortgezet agrarisch gebruik is gewaardeerd op € 265.000,--. In het taxatierapport wordt vermeld, voor zover van belang: ”(…) Bij de waardering in verhuurde staat heeft taxateur als uitgangspunt genomen een waarde in verhuurde staat in het geval een willekeurige derde het perceel zou willen aankopen, derhalve een percentage van de waarde vrij van huur en gebruik. (…) Als uitgangspunt is er een percentage genomen van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik, waarbij rekening is gehouden met alle omstandigheden. Waardering bij voortgezet agrarisch gebruik: Gezien de beperkingen van het kleine perceel van 5100 m2 is voortgezet agrarisch gebruik irreëel te noemen en zal bij vrije verkoop de doelgroep zeer beperkt zijn.(…)”  
  17. Op 9 november 2009 heeft de notaris een declaratie aan klager en zijn broer verzonden voor een bedrag van € 14.407,53, waarvan 75% te voldoen door [de broer] en 25% te voldoen door klager. In deze declaratie neemt de notaris de kosten van het voeren van de rechtszaak te Amsterdam d.d. 2 maart 2009 op voor een bedrag van € 2.429,67 (excl. reiskosten).
  18. Op 9 december 2009 heeft de Belastingdienst de aangifte van recht van successie betreffende de nalatenschap van erflaatster ontvangen, ondertekend door [de broer].
  19. Op 12 januari 2010 heeft de notaris aan de raadsman van klager een brief geschreven waarin namens [de broer] alle voorstellen afkomstig van de raadsman van klager integraal worden afgewezen.
  20. Vervolgens heeft klager zich tot de rechtbank Alkmaar gewend teneinde een verklaring voor recht te verkrijgen inhoudende dat het legaat stolpboerderij tegen een waarde van € 265.000,-- in de nalatenschap van erflaatster wordt ingebracht. Bij vonnis van 25 augustus 2010 heeft de rechtbank te Alkmaar overwogen voor zover van belang : ”(…) 4.5 De vraag is aan de orde welke maatstaf dient te worden aangelegd bij het bepalen van de waarde waartegen het legaat moet worden ingebracht. De rechtbank overweegt dat overeenkomstig vaste jurisprudentie en – naar de rechtbank aanneemt – gelet op de niet betwiste peildatum van 10 april 2008 in het rapport van 30 juli 2009 dient te worden uitgegaan van de waarde van het legaat op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflaatster. Daarbij dient bij de waardering te worden uitgegaan van de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat op dat moment, hetgeen evenmin in geschil is tussen partijen (klager en de notaris) en hetgeen ook is gehanteerd in bedoeld taxatierapport. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat hierbij ook rekening dient te worden gehouden met inrichting en bestemming. (…) 4.9 Al het voorgaande overziend, komt de rechtbank tot de slotsom dat bij de waardering van het legaat stolpboerderij per 10 april 2008 moet worden uitgegaan van agrarisch gebied zoals is vermeld in meergenoemd rapport. Hieruit volgt dat de waarde die per bedoelde datum aan het legaat moet worden toegekend € 265.000,-- betreft. [De notaris] dient het legaat af te geven tegen inbreng van deze waarde. (…)”.
  21. In laatstgenoemd vonnis heeft de rechtbank in het dictum bepaald, voor zover van belang: ”(…) veroordeelt [de notaris] om zijn medewerking te verlenen aan de afgifte van het legaat tegen inbreng van een waarde van € 265.000,-- met benoeming van [notaris], notaris te [vestigingsplaats] (…) Ingeval [de notaris] niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis overgaat tot afgifte van het legaat tegen een waarde van € 265.000,-- dan treedt het vonnis in de plaats van zijn medewerking aan de akte tot afgifte/levering van het onderhavige legaat. (…)”.
  22. Teneinde [de broer] te (doen) ontslaan uit het pachtcontract als medepachter met betrekking tot de percelen land van partijen, heeft klager op 20 januari 2010 [de broer] gedagvaard voor de rechtbank Alkmaar, Pachtkamer van de Sector Kanton. Bij vonnis van 29 december 2010 heeft de rechtbank overwogen voor zover van belang: ”(…) 4.1 Als niet bestreden staat vast dat partijen (klager en [de broer]) medepachters zijn, alsmede deelgenoten in de nalatenschap van hun moeder en daarmee medeverpachters. 4.2 Vast staat evenzeer dat gedaagde in ieder geval sedert 2008 niet meer persoonlijk betrokken is bij de exploitatie van de schapenboerderij op het verpachte, alsmede dat de onderlinge verhouding een gemeenschappelijke bedrijfsvoering ernstig bemoeilijkt (…) 4.3 Anders dan gedaagde aanvoert, dient ervan te worden uitgegaan dat sprake is van de exploitatie van een agrarisch bedrijf door eiser op de betreffende percelen te [woonplaats].(…).” 
  23. In genoemd vonnis heeft de rechtbank vervolgens in het dictum bepaald dat gedaagde ([de broer]) ontslagen wordt als medepachter in de pachtverhouding tussen partijen.
  24. Op 9 oktober 2012 heeft [de broer] een aantal klachten ingediend bij de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Alkmaar, te weten dat de notaris ten onrechte geen boedelbeschrijving en een akte van verdeling met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster heeft opgemaakt, dat de notaris ten onrechte € 5.000,-- uit de boedel in depot heeft gebracht ten behoeve van een procedure tegen klager en dat de notaris ten onrechte een te hoge declaratie heeft opgemaakt. Op 28 februari 2013 heeft de Kamer van Toezicht geoordeeld dat het klachtonderdeel betreffende het niet opmaken van een boedelbeschrijving en een akte van verdeling ongegrond wordt verklaard, het klachtonderdeel betreffende het reserveren van een bedrag van € 5.000,-- uit de boedel voor een procedure tegen klager gegrond wordt verklaard met oplegging van een maatregel en het klachtonderdeel betreffende het opmaken van een te hoge declaratie niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2. De klacht

Klager heeft vijftien klachten over het optreden van de notaris.

2.1 Ten eerste verwijt klager de notaris partijdigheid jegens [de broer].

De notaris heeft zonder instemming van klager ingestemd met een tweede taxatie van het woonhuis en daarbij bepaald dat klager daarbij niet aanwezig mocht zijn.

Klager heeft daardoor gerechtelijke procedures bij de rechtbank en het gerechtshof moeten voeren.

2.2 De notaris heeft ondanks herhaalde verzoeken van klager geweigerd het salaris van de door het Gerechtshof in de beschikking van 23 februari 2010 benoemde deskundige (dhr. P.J. Besselaar) als boedelschuld op te nemen en te betalen. Klager heeft deze kosten zelf moeten voorschieten teneinde het deskundigenbericht te verkrijgen.

2.3 De notaris heeft in strijd met genoemde beschikking van het Gerechtshof gehandeld door de proceskosten van € 2.429,67 ten laste van de nalatenschap te brengen waardoor klager evenredig in deze kosten heeft moeten bijdragen. Dit bedrag betreft een declaratie van de notaris d.d. 9 november 2009.

2.4 Gedurende de periode dat de notaris als executeur fungeerde heeft hij, ondanks dat klager daarmee uitdrukkelijk niet instemde, opgetreden als executeur en boedelnotaris van de nalatenschap van erflaatster, redenerend dat [de broer] 75% erfgenaam was en derhalve een doorslaggevende stem in deze had.

2.5 De notaris heeft zonder overleg met klager op basis van onjuiste waarderingsgrondslagen opdracht gegeven tot taxatie van de stolpboerderij, wat heeft geresulteerd in het taxatierapport van 30 juli 2009. Ook hier heeft klager onnodig kosten gemaakt teneinde dit ongedaan te maken; de notaris heeft de kosten van de procedure ook ten laste van de nalatenschap gebracht. Voorts heeft de notaris onnodig bezwaar gemaakt tegen het eerste ontwerp van de akte houdende afgifte legaat, waardoor de declaratie van [notaris] volgens klager onnodig is opgelopen tot € 5.728,66.

2.6 De notaris heeft voorts ten onrechte de bedrijfsrekening van de vennootschap onder firma geblokkeerd en het bestaan van de agrarische onderneming betwist, mede waardoor klager zich genoodzaakt voelde een gerechtelijke procedure voor de pachtkamer van de rechtbank te Alkmaar op 20 januari 2010 te voeren. Klager verwijt de notaris dat hij in casu anders had moeten handelen, nu partijen waren overeengekomen dat klager de onderneming als eenmanszaak zou voortzetten.

2.7 De notaris heeft voorts ten onrechte en op onjuiste wijze op 22 oktober 2009 formulieren ingevuld betreffende een vergoedingsregeling voor het gepachte perceel van partijen ten behoeve van het bedrijf Taqa Energy B.V. te Den Haag, terwijl deze vergoedingsregeling niet behoorde tot de nalatenschap, zodat ook de daartoe gemaakte kosten derhalve onnodig aan de boedel zijn gedeclareerd door de notaris.

2.8 Ook heeft de notaris op 9 december 2011 een onjuiste ontwerp-aangifte voor de successierechten opgesteld en bij de definitieve aangifte ten onrechte beweerd deze namens beide erven in te dienen, terwijl toestemming van klager ontbrak. In repliek licht klager dit toe door te wijzen op de opgave van de notaris met betrekking tot het breukdeel van ieders verkrijging, waardoor klager voor de helft van de nalatenschap werd aangeslagen. Voorts stelt klager dat de notaris onbevoegd was om de successieaangifte voor [de broer] op te stellen en in te dienen en vervolgens de aanslagen en kosten ten laste van de boedel te brengen, nu klager op eigen naam de aangifte successiebelasting heeft ingediend.

2.9 Ten onrechte heeft de notaris een bedrag van € 5.000,-- in depot gehouden naar aanleiding van een incident begin juni 2012 waarbij klager tijdens een lezing van de notaris uit een zaal is gezet en de notaris klager verwijt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster. De notaris maakt hierdoor misbruik van de derdengeldrekening van zijn kantoor.

2.10 De notaris heeft voorts excessief gedeclareerd voor een bedrag van € 56.464,30, ofwel ruim 278 uur, waarvan geen complete urenverantwoording door klager is ontvangen. Ook heeft de notaris geen volledige financiële verantwoording aan klager overgelegd waardoor hij niet heeft kunnen nagaan of de boedel € 220.988,-- ter zake van successiebelasting heeft betaald.

Voorts wordt op de urendeclaratie van de notaris ook voor de medewerkers van het kantoor een uniform tarief toegepast door de notaris, hetgeen niet zorgvuldig is, aldus klager.

2.11 Klager betwist of de notaris nog bevoegd was de successieaangifte voor [de broer] in te dienen en de kosten daarvan ten laste van de nalatenschap te brengen, nu klager gedwongen was zelf aangifte successiebelasting in te dienen.

2.12 De afspraak dat [de broer] zich op verrekening mocht beroepen voor het bedrag dat hij niet daadwerkelijk hoefde in te brengen, is klager pas achteraf ter kennis gebracht.

2.13 De notaris heeft ten onrechte slechts € 2.700,72 overgemaakt op de derdengeldrekening van de advocaat van klager, terwijl de circa 20 hectare land van partijen tot op heden onverdeeld is gebleven en er geen verdeling/verrekening van baten en lasten heeft plaatsgevonden.

2.14 Nu de ca. 20 ha verpacht land onverdeeld is gebleven, verwijt klager de notaris het voeren van een onjuist c.q. ondoorzichtig beheer en nalatigheid om dat deel van de nalatenschap van erflaatster dat daarvoor in aanmerking komt behoorlijk af te (doen) wikkelen.

2.15 De notaris heeft alle nota’s in deze zaak zonder instemming van klager verrekend met de onder zijn beheer staande boedelgelden.

Het is klager onbekend welke bedragen nu via de notaris aan de Belastingdienst zijn afgedragen. De notaris heeft hier partijdig gehandeld jegens [de broer] door diens werkelijke inbreng buiten de verantwoording te houden.

Bij repliek licht klager zijn klacht wat betreft mogelijke partijdigheid jegens [de broer] verder toe door te verwijzen naar de nota van afrekening d.d. 6 november 2009 waaruit blijkt dat de notaris zelf de hypotheekakte voor [de broer] heeft gepasseerd.

3. Het verweer

3.1 De notaris stelt dat hij meerdere malen [de broer] erop heeft gewezen dat hij als executeur een neutrale en onpartijdige houding diende in te nemen en dat hij, [de broer], zich diende te laten bijstaan door een advocaat nu klager dat ook deed.

Als executeur had de notaris tot taak om de aangifte erfbelasting te verzorgen en voor betaling van de verschuldigde successierechten zorg te dragen. Nu klager weigerde zijn medewerking te verlenen, kon de notaris niet anders dan uitsluitend aangifte voor [de broer] doen.

Nadat de notaris zijn werkzaamheden als executeur had afgerond, heeft hij het resterend banksaldo naar rato van ieders deelgerechtigheid aan klager en [de broer] overgemaakt nadat hij eerder rekening en verantwoording had afgelegd en een financieel overzicht had overgelegd. 

Nu een verdelingsvoorstel geen verplichting voor de notaris was uit hoofde van zijn executeurschap, heeft hij zijn werkzaamheden dan ook beëindigd en partijen geadviseerd de verdeling zelf vast te stellen.

3.2 Op de klachten 1 tot 15 reageert de notaris als volgt.

Met betrekking tot de klachten als genoemd onder 2.1 tot en met 2.4 stelt de notaris het volgende. De notaris betwist dat hij stelselmatig partij heeft gekozen voor [de broer] in de afwikkeling van de nalatenschap. Ook is nimmer sprake geweest van enig ‘samen optrekken’.

De notaris heeft de nota’s van taxateurs etc., voor zover de notaris daartoe opdracht had gegeven, betaald uit de boedelgelden. Voor zover de opdracht tot taxatie werd verleend door één van de erfgenamen, is deze door de notaris bewust niet vergoed uit de nalatenschap van erflaatster.

De rol van een boedelnotaris in een nalatenschap is ondergeschikt aan de rol van executeur, aldus de notaris. De bevoegdheid tot het aanwijzen van een boedelnotaris komt uitsluitend de executeur toe en niet de erfgenamen. Daar komt bij dat een aangewezen boedelnotaris kostenverhogend had gewerkt. Dat de erfgenamen vervolgens procedures over de in te brengen waarden van de diverse registergoederen hebben gevoerd kan hem niet worden verweten.

3.3 Met betrekking tot de klacht genoemd in 2.5 van onderhavige beslissing stelt de notaris dat, nu partijen twijfelden of de betreffende taxatie op juiste grondslagen had plaatsgevonden, het noodzakelijk kon zijn - gezien de grote financiële belangen - hiervoor het oordeel van de rechter te vragen. Nu [de broer] de betreffende landerijen uitsluitend kan bereiken indien er een recht van overpad wordt verleend, heeft [notaris B] dit in zijn akte opgenomen. De notaris meent dan ook dat de kosten van het opnemen van een dergelijke erfdienstbaarheid hooguit € 200,-- á € 300,-- zouden moeten bedragen.

3.4 Aangaande de klacht genoemd in 2.6 van onderhavige beslissing betwist de notaris uitdrukkelijk de stelling van klager dat tussen partijen overeengekomen zou zijn dat uitsluitend klager de vof zou voortzetten.

3.5 Ook in de klacht genoemd in 2.7 van onderhavige beslissing betwist de notaris klagers stellingen in casu en is het juist het bedrijf Taqa Energy B.V. geweest die de betreffende uitbetalingen op grond van de vergoedingsregeling van partijen uitsluitend via de executeur wenste te laten lopen.

3.6 Met betrekking tot klacht 2.8 van onderhavige beslissing stelt de notaris dat [de broer] door de onwillige houding van klager in moeilijkheden is gebracht wat betreft de door hem te betalen verschuldigde successiebelasting. Nu klager geen medewerking heeft verleend aan de verkoop van de woning aan [adres], (welke de beide broers 50/50 in eigendom toebehoort), heeft [de broer] een maximale hypothecaire financiering op zijn woonhuis afgesloten. Voor zover betaling deels heeft plaatsgevonden uit de nalatenschap dient verrekening plaats te vinden bij de uiteindelijke verdeling tussen de erfgenamen. De notaris speelt als executeur bij dit laatste geen rol. In dupliek betwist de notaris dat hij het onjuiste breukdeel van ieders verkrijging aan de Belastingdienst heeft opgegeven. Het was juist de Belastingdienst die een onjuiste berekening maakte, aldus de notaris.

3.7 Met betrekking tot klacht 2.9 van onderhavige beslissing stelt de notaris dat hij in zijn brief van 4 juli 2012 aan (de raadsman van) klager heeft verzocht hem te bevestigen dat klager zich in de toekomst van dit soort uitlatingen van smaad en laster in het openbaar zou onthouden, hetgeen klager tot op heden heeft nagelaten.

3.8 Terzake klacht 2.10 van onderhavige beslissing stelt de notaris dat 25% van de declaratie van € 52.379,92 ofwel € 13.094,-- voor rekening van klager komt. Bij deze rekening en ook bij alle andere door hem verzonden declaraties heeft de notaris altijd een urenverantwoording gevoegd. Door de notaris wordt betwist dat excessief door hem is gedeclareerd, doch de kosten waren lager uitgevallen indien beide erfgenamen op een normale wijze met elkaar tot afwikkeling en verdeling van de nalatenschap hadden kunnen komen.

3.9 Met betrekking tot de klachten 2.13 en 2.14 van onderhavige beslissing stelt de notaris dat het juist is hetgeen klager hier stelt, in die zin dat genoemd bedrag op de derdengeldrekening van de advocaat van klager is overgemaakt en 20 hectare verpacht land tot op heden niet is verdeeld.

3.10 Het door klager gestelde in klacht 2.15 van onderhavige beslissing wordt door de notaris bestreden. De declaraties zijn aanvankelijk door de erfgenamen uit eigen middelen zonder enige vorm van protest voldaan, aldus de notaris. Later zijn de declaraties betaald uit de onder het beheer van de notaris staande boedelgelden.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 (wet op het Notarisambt, hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

4.2 Ingevolge artikel 99 lid 15 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Het motief van de wetgever voor het opnemen van deze termijn is in de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706,  nr. 12) als volgt verwoord:

“(…) De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. Gezien het karakter van de procedure, waarbij elke klager zelf de procedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten, acht ik een dergelijke termijn alleszins aanvaardbaar. De notaris moet ook niet tot in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. (…)”

Dit betekent in onderhavig geval dat, indien de klachten van klager betrekking hebben op enig handelen of nalaten van de notaris dat dateert van vóór 24 januari 2010, en klager daarvan vóór 24 januari 2010 kennis heeft genomen, klager in zoverre niet ontvankelijk kan worden geacht. 

Per klachtonderdeel zal allereerst worden beoordeeld of de termijn van artikel 99 lid 15 Wna is overschreden alvorens tot een inhoudelijk oordeel wordt overgegaan.

4.3 In zijn eerste klacht verwijt klager de notaris partijdigheid jegens [de broer] in die zin dat hij zonder instemming van klager heeft ingestemd met een tweede taxatie van het woonhuis d.d. 26 augustus 2008 en met het feit dat klager daarbij niet aanwezig mocht zijn. Nu deze taxatie heeft plaatsgevonden vóór 24 januari 2010, acht de kamer dit klachtonderdeel niet ontvankelijk.

4.4 In zijn tweede klacht, te weten de weigering van de notaris het salaris van de deskundige als boedelschuld op te nemen en te voldoen, overweegt de kamer als volgt.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 23 februari 2010 een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag: “Wat was de waarde van de woning [adres] in het economisch verkeer op basis van de verhuurde staat en op basis van een huurprijs die een redelijk handelend verhuurder en een redelijk handelend huurder, rekeninghoudende met inrichting en bestemming, met elkaar zouden overeenkomen op het tijdstip van overlijden.” Voor beantwoording van voornoemde vraag heeft het Hof benoemd de heer P.J. Besselaar, te Amsterdam.

De notaris heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij de nota’s van de taxateurs heeft betaald voor zover hij daartoe in hoedanigheid van executeur opdracht had gegeven. De nota van de heer Besselaar heeft de notaris niet uit de boedelgelden voldaan, omdat beide broers hadden aangegeven eventuele extra kosten van hertaxaties/procedures welke door de ander waren gestart niet te zullen betalen.

Door klager is niet nader onderbouwd welke nota(’s) het hier betreft. Voorts overweegt de kamer dat de uitleg van de notaris met betrekking tot dit klachtonderdeel begrijpelijk en aannemelijk is, nu de notaris als executeur slechts dan tot betaling van declaraties van derden mag overgaan indien beide erfgenamen daarover overeenstemming hebben bereikt, hetgeen hier niet het geval was. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

4.5 Het derde klachtonderdeel richt zich tegen de declaratie van de notaris ad € 2.429,67, d.d. 9 november 2009. De kamer verwijst naar hetgeen onder 4.2 van onderhavige beslissing is gesteld en oordeelt dit klachtonderdeel derhalve niet-ontvankelijk.

4.6 Het vierde klachtonderdeel betreft het feit dat de notaris zonder instemming van klager is opgetreden als executeur en boedelnotaris in de nalatenschap van erflaatster. Daartoe verwijst klager naar een brief van de notaris d.d. 15 april 2009. Ook deze klacht acht de kamer, onder verwijzing naar hetgeen onder 4.2 van onderhavige beslissing is overwogen, niet-ontvankelijk.

4.7 Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel betreffende het taxatierapport d.d. 30 juli 2009 en de kosten daarvan, acht de kamer dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk onder verwijzing naar hetgeen onder 4.2 van onderhavige beslissing is overwogen.

Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de declaratie van [notaris] overweegt de kamer als volgt. De rechtbank Alkmaar heeft op 25 augustus 2010 de notaris veroordeeld om “zijn medewerking te verlenen aan de afgifte van het legaat tegen inbreng van een waarde van € 265.000,-- met benoeming van [notaris], notaris te [vestigingsplaats] als notaris ten overstaan van wie de afgifte zal plaatsvinden. (…)” Door klager is niet nader onderbouwd welke nota(’s) het hier betreft. Maar ook in het geval dat wel duidelijk zou zijn welke nota(’s) het hier betreft, overweegt de kamer dat de uitleg van de notaris met betrekking tot dit klachtonderdeel als genoemd onder 3.3 van onderhavige beslissing niet onbegrijpelijk of onaannemelijk is. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook eveneens ongegrond.    

4.8 Met zijn zesde klacht verwijt klager de notaris de bedrijfsrekening van de vennootschap onder firma eind 2009 nodeloos te hebben geblokkeerd en klager onjuist terzake te hebben geadviseerd. Klager verwijst daartoe naar de eerste bespreking tussen zijn broer en hemzelf van 30 juli 2008, waarin volgens klager is overeengekomen dat uitsluitend klager de vennootschap onder firma als eenmanszaak zou voortzetten. De kamer acht ook dit klachtonderdeel niet ontvankelijk nu vanaf genoemde datum partijen daarover in discussie waren en verwijst naar hetgeen zij onder 4.2 van onderhavige beslissing heeft overwogen.

4.9 Ook het zevende klachtonderdeel acht de kamer niet-ontvankelijk, aangezien betreffende handelwijze van de notaris dateert van 22 oktober 2009.

4.10 Op 9 november 2009 en op 1 december 2009, bij de Belastingdienst ingekomen op 9 december 2009, heeft de notaris de ontwerp-aangifte respectievelijk de definitieve aangifte voor de successierechten ingediend. Ook het klachtonderdeel met betrekking tot beide aangiften acht de kamer – onder verwijzing naar hetgeen onder 4.2 van onderhavige beslissing is overwogen - niet-ontvankelijk aangezien beide aangiften dateren van vóór 24 januari 2010, zijnde de datum van indiening van het klaagschrift.

4.11 Ten aanzien van het negende klachtonderdeel, te weten het in depot houden van

€ 5.000,-- door de notaris, overweegt de kamer als volgt. Ter zitting van 17 december 2013 heeft de raadsman van klager dit klachtonderdeel ingetrokken, omdat deze klacht reeds is beoordeeld door de Kamer van Toezicht te Alkmaar d.d. 28 februari 2013. Nu ingevolge artikel 99 lid 16 Wna naar het oordeel van de kamer het algemeen belang de voortzetting van de behandeling van dit klachtonderdeel niet vordert, zal de kamer derhalve dit klachtonderdeel als afgedaan beschouwen.

4.12 Met betrekking tot het tiende klachtonderdeel, de declaratie van de notaris d.d. 14 juni 2012 ad € 56.498,47 overweegt de kamer het volgende. Op 19 februari 2013 heeft [de broer] de voorzitter van de Ring Alkmaar van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) verzocht een beslissing te nemen over het geschil dat tussen de notaris en hemzelf is ontstaan inzake de declaraties van de notaris in de nalatenschap van erflaatster. De ringvoorzitter heeft vervolgens geconcludeerd dat de declaratie(s) opnieuw door de notaris dien(en) te worden vastgesteld. Nu onderhavig klachtonderdeel reeds is getoetst en beoordeeld door de Ringvoorzitter, acht de kamer dit klachtonderdeel eveneens niet-ontvankelijk.

4.13 De elfde klacht van klager of de notaris wel bevoegd was om de successieaangifte namens zijn broer in te dienen, acht de kamer – onder verwijzing naar hetgeen onder 4.2 van onderhavige beslissing is vermeld – eveneens niet ontvankelijk nu deze handeling van de notaris dateert van 9 december 2009.

4.14 Klager verwijt de notaris ten twaalfde niet met hem te hebben besproken de verrekeningsafspraak die de notaris met [de broer] had gemaakt. De kamer overweegt het volgende. Uit het dossier blijkt niet dat klager van tevoren door de notaris terzake is geïnformeerd. Wel blijkt dat de notaris, na het verzoek van klager daartoe, klager achteraf heeft geïnformeerd met betrekking tot de verrekeningsafspraak tussen de broer en de notaris. Door de notaris is in zijn verweer uitgelegd dat [de broer] als gevolg van liquiditeitsproblemen teneinde de aanslag erfbelasting te betalen, op zijn woning aan [adres] een maximale hypothecaire financiering heeft afgesloten. Betaling vond deels plaats door verrekening met het erfdeel van [de broer] en deels door betaling van de door [de broer] verschuldigde successiebelasting. Gezien de gespannen relatie tussen de broers had de notaris wellicht klager beter vooraf op de hoogte van de verrekeningsafspraak kunnen stellen, doch gezien het moeizame contact met klager en zijn hoedanigheid van executeur acht de kamer deze handelwijze van de notaris niet onbegrijpelijk en derhalve in casu niet verwijtbaar en mitsdien dit klachtonderdeel ongegrond.     

4.15 Ten aanzien van het dertiende klachtonderdeel, de onverdeeldheid van de circa 20 ha verpacht land, overweegt de kamer dat het niet tot de taken van de notaris behoort om als executeur tot verdeling over te gaan zolang geen overeenstemming ten aanzien van deze verdeling tussen de erfgenamen is bereikt. De kamer acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.

4.16 Het veertiende klachtonderdeel van klager, te weten het voeren van een onjuist en ondoorzichtig beheer en nalatigheid om dat deel van de nalatenschap, te weten de onverdeeldheid van circa 20 hectare verpacht land, behoorlijk af te wikkelen, acht de kamer, mede gelet op de rol van de notaris als executeur, onvoldoende onderbouwd en mitsdien ongegrond.

4.17 Klager verwijt met zijn vijftiende klachtonderdeel dat de notaris alle nota’s in deze zaak heeft verrekend zonder zijn toestemming. De kamer oordeelt, onder verwijzing naar het gestelde in 4.2 van onderhavige beslissing, dit klachtonderdeel met betrekking tot de nota’s welke dateren van vóór 24 januari 2010 niet-ontvankelijk. Echter, ook in het geval dat door de notaris nota’s zijn verrekend ná genoemde datum, kan dit deel van het klachtonderdeel niet slagen nu het verrekenen van de betreffende nota’s met de onder zijn beheer staande boedelgelden tot een van de normale taken van de notaris als executeur behoort. Derhalve oordeelt de kamer dit klachtonderdeel met betrekking tot de nota’s gedateerd van vóór 24 januari 2010 niet-ontvankelijk en het klachtonderdeel met betrekking tot de nota’s gedateerd van na 24 januari 2010 ongegrond. Met betrekking tot de laatste klacht dat klager geen totale uren- en kostenspecificatie van de notaris heeft ontvangen, acht de kamer, nu klager zijn klacht ter zitting van 17 december 2013 toelichtte door te verwijzen naar een brief van de notaris uit 2009, dit klachtonderdeel eveneens niet ontvankelijk.

Beslissing

De kamer voor het notariaat:

-        verklaart de klachten genoemd onder 4.3, 4.5, 4.6, 4.8 tot en met 4.13 niet ontvankelijk,

-        verklaart de klachten genoemd onder 4.4, 4.7, 4.14 tot en met 4.16 ongegrond en

-        verklaart de klacht genoemd onder 4.17 voor wat betreft het klachtonderdeel met betrekking tot de nota’s gedateerd van vóór 24 januari 2010 niet    

         ontvankelijk en het klachtonderdeel met betrekking tot de nota’s gedateerd van na 24 januari 2010 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. C.J. Baas, L.A. Galman, Th. W. van Grafhorst en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden

kennisgeving.