ECLI:NL:TNORAMS:2014:23 Kamer voor het notariaat Amsterdam 549535/NT 13-58

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2014:23
Datum uitspraak: 22-05-2014
Datum publicatie: 11-09-2014
Zaaknummer(s): 549535/NT 13-58
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:  5.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, te weten het verwijt dat de notaris de afwikkeling van de nalatenschap onvoldoende voortvarend heeft behandeld, overweegt de kamer het volgende. Op 26 mei 2011 heeft [naam notaris] de executeur geschreven met daarin een verzoek om informatie inzake de WOZ-waarde van het woonhuis en een voorstel tot het houden van een bespreking ten kantore van de notaris. Daarop heeft de notaris binnen een week geantwoord. Vervolgens heeft [naam notaris] bij brief van 21 juni 2011 de notaris verzocht antwoord te geven op een aantal vragen omtrent de nalatenschap van erflaatster. Deze brief heeft de notaris beantwoord op 13 oktober 2011. Vervolgens heeft de notaris in de periode tussen 23 april 2012 en 26 juli 2013 elf brieven dan wel e-mailberichten verzonden aan (de adviseurs van) klaagster. Voor wat betreft genoemde periode constateert de kamer derhalve dat de notaris stelselmatig heeft gereageerd op de vragen van klaagster en haar adviseurs, zij het soms met grote tussenpozen, hetgeen niet de schoonheidsprijs verdient. Echter gezien het feit dat de rechtstreeks betrokkenen het reeds lange tijd onderling oneens zijn ten aanzien van de verdeling van de nalatenschap, hetgeen ook een vertragend effect heeft op de afwikkeling van de nalatenschap, valt dit niet alleen aan de notaris te wijten. Mitsdien acht de kamer dit klachtonderdeel ongegrond.    5.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, te weten mogelijke partijdigheid van de notaris jegens de executeur, oordeelt de kamer als volgt. Een notaris die tot boedelnotaris in een nalatenschap is benoemd, dient bij de afwikkeling van deze nalatenschap in het geval van een mogelijke aanspraak van een legitimaris op deze nalatenschap voldoende inlichtingen aan deze te geven voor zover deze gegevens nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de notaris zelf en haar medewerkster regelmatig hebben gecorrespondeerd met de verschillende adviseurs van klaagster, een voorstel hebben gedaan voor het vaststellen van de legitimaire massa en klaagster en de overige legitimarissen meerdere malen hebben uitgenodigd voor een gesprek op het notariskantoor. Ter zitting van 27 maart 2014 heeft de notaris dit aanbod nogmaals herhaald. De kamer oordeelt dat op grond van de stukken uit het dossier in onderhavig geding niet blijkt dat de notaris niet alle bescheiden welke zij tot haar beschikking had, heeft verstrekt. Ook uit de brieven welke door of namens de notaris aan klaagster en de overige legitimarissen zijn gestuurd kan de kamer geen standpunt van de notaris afleiden. Uit de onder 1.f. aangehaalde brief blijkt dat de notaris over de schenkingen geen standpunt heeft ingenomen. Uit de onder 1.m. aangehaalde brief van de notaris blijkt dat zij om informatie verzoekt aangaande de door de legitimarissen gestelde bewoning aan [adres] door de executeur. Dit geeft geen blijk van een partijdige houding. Ook uit de latere correspondentie of overige gedragingen blijkt dat de notaris zelf geen standpunt heeft ingenomen in de discussie tussen de erfgenaam en de legitimarissen over de vraag wie nu in welke periode woonachtig in het woonhuis van erflaatster is geweest en of dan deze bewoning als gift dient te worden beschouwd. Ook op dit punt blijkt niet van een partijdige houding. Dit klachtonderdeel acht de kamer derhalve eveneens ongegrond.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 22 mei 2014 in de klacht met nummer 549535 / NT 13-58 O van:

[klaagster],

wonende te [woonplaats],

gemachtigde: [naam gemachtigde] te [woonplaats],

klaagster,

tegen:

[de notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

raadsman: mr. A. de Groot te Alkmaar,

de notaris,

1. Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

-        klaagschrift met bijlagen van 4 september 2013, ingekomen op 6 september 2013;

-        verweerschrift van 18 oktober 2013, ingekomen op 23 oktober 2013;

-        repliek met bijlage van 31 oktober 2013, ingekomen op 31 oktober 2013;

-        dupliek van 2 december, ingekomen op 9 december 2013;

-        brief met bijlagen van de notaris van 22 januari 2014, ingekomen op 24 januari 2014.

Bij de behandeling van de klacht op 27 maart 2014 zijn verschenen: klaagster en haar gemachtigde, de notaris en haar raadsman. Door de raadsman van de notaris zijn pleitnotities overgelegd. Partijen hebben het woord gevoerd. Ter zitting van 27 maart 2014 heeft de voorzitter van de kamer de behandeling van de zaak een week aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot overeenstemming te komen en/of de klacht aan te houden dan wel in te trekken. Op 4 april 2014 heeft de gemachtigde van klaagster de kamer bericht dat klaagster de zaak wenst voort te zetten en heeft zij namens klaagster om een beslissing van de kamer verzocht. Uitspraak is bepaald op 22 mei 2014.

2. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

  1. De moeder van klaagster (hierna: erflaatster) is op 13 april 2011 te Rotterdam overleden. Bij testament van 30 november 1995 heeft erflaatster klaagster en de kinderen van de overleden broer ([naam overleden broer]) van klaagster in de legitieme gesteld en [naam broer], broer van klaagster (hierna: de executeur), benoemd tot executeur in de nalatenschap. De notaris is door de executeur benoemd tot boedelnotaris voor het afwikkelen van onderhavige nalatenschap. Tot de nalatenschap horen een woonhuis aan [adres] te [woonplaats] (hierna: het woonhuis), met een WOZ-waarde van € 687.000,--. Voorts behoren tot de nalatenschap de vorderingen van de kinderen en kleinkinderen van erflaatster die destijds na het overlijden van hun vader hun legitimaire rechten hebben ingeroepen.
  2. Op 26 mei 2011 heeft [naam notaris], notaris te [vestigingsplaats] (hierna: [naam notaris]), aan de executeur een brief verzonden met daarin een verzoek om opgave van de WOZ-waarde van het woonhuis en een voorstel tot het houden van een bespreking op het kantoor van de notaris. 
  3.  Op 30 mei 2011 heeft de notaris aan [naam notaris] geschreven, voor zover van belang: “(…) Tot de nalatenschap behoren ondermeer schulden van de overledene, zijnde de vorderingen van de kinderen en kleinkinderen die destijds na het overlijden van hun vader hun legitimaire rechten hebben ingeroepen. Zowel de hoogte van deze bedragen als de inhoud van de afspraken die zijn gemaakt over deze geldsvorderingen – ingevolge schuldvernieuwing geldleningen geworden – zijn opgenomen in een akte. Deze akte is verleden op 21 mei 1985 ten overstaan van mr. [naam] te [vestigingsplaats]. Tot zekerheid voor de betaling van deze geldleningsbedragen en drie jaar 10% rente betaling is in diezelfde akte het huis met tuin staande en gelegen te [woonplaats] aan [adres], als onderpand gegeven. Een kopie van deze akte treft u hierbij aan. (…) Omdat er in de nalatenschap niet voldoende contante middelen aanwezig zijn, is ook direct actie ondernomen om het voornoemde pand te gaan verkopen. Ook heeft hij met haar besproken dat het pand zeer gedateerd is en dat enige aanpassingen uiteindelijk de verkoopsnelheid zouden bevorderen. Deze verbouwing begroot op € 70.000,-- zal [naam broer] zelf bekostigen. Hij verzocht evenwel te bevestigen dat de betalingen inderdaad kunnen plaatsvinden na de verkoop van het pand, welke zal plaatsvinden zo spoedig mogelijk na de verbouwing, waarmee de aannemer 1 juni a.s. zal aanvangen. De rente zal uiteraard doorlopen tot het moment van betalen. Zoals gevraagd vermeld ik hierbij de WOZ-waarde van het pand. Deze bedraagt (…) € 687.000.00.
  4. Op 21 juni 2011 heeft [naam notaris] aan de notaris geschreven, voor zover van belang: ”In aansluiting aan uw brief van 30 mei jl. bericht ik u dat [klaagster] en de kinderen van wijlen [naam broer] inzake bovenvermelde nalatenschap nog een aantal vragen/opmerkingen hebben. (…) In de eerste plaats vernemen zij graag of [naam broer] zijn rechtstreeks aan zijn zuster gedane aanbod gestand zal doen om de nalatenschap te delen met zijn zuster voor het een/derde deel en met de kinderen van zijn overleden broer tezamen voor het een/derde deel. Mede ingegeven door de hieraan verbonden fiscale aspecten hebben zij te kennen gegeven hun legitieme porties inzake de nalatenschap van hun (groot)moeder op te willen eisen. (...) Heeft [naam broer] de nalatenschap overigens al aanvaard en zo ja, hoe heeft hij aanvaard? (…) – Wanneer kan uitbetaling van de vorderingen uit hoofde van de nalatenschap van hun (groot)vader plaatsvinden? Hoewel u in uw brief van 30 mei jl. van een enkelvoudige rente rept, blijkt dat niet uit de akte d.d. 21 mei 1982. Zouden partijen, in overleg met de fiscus, eventueel tot de vaststelling kunnen komen dat van een samengestelde rente sprake is? (…) – Heeft [naam broer] het huis gedurende de afgelopen jaren bewoond tegen betaling van een vergoeding? Is een deel van de inboedel (zoals een vleugel) door [naam broer] te gelde gemaakt en wat was de opbrengst ? -Ter bepaling van de omvang van de legitieme: welke schenkingen heeft [naam broer] in het verleden van zijn moeder ontvangen? (…)
  5. Op 1 september 2011 heeft [naam notaris] de notaris voorts bericht, voor zover van belang: “Hierbij bericht ik u dat ik van de legitimarissen heb begrepen dat zij geen schenkingen hebben ontvangen, met dien verstande dat [klaagster] 7 of 8 jaar geleden een schilderijtje uit haar vaders spreekkamer heeft ontvangen met een geschatte waarde van € 100. Verder bericht ik u dat wij uw inhoudelijke reactie uiterlijk vrijdag 9 september a.s. verwachten te ontvangen, met name ook beantwoording van de vraag of [naam broer] zijn aanbod om de nalatenschap met zijn zuster en de kinderen van zijn overleden broer te delen, gestand zal doen. (…)
  6. Nadat [naam notaris] de notaris op 21 juli 2011, 19 augustus 2011, 1 september 2011, 5 september 2011 en 6 oktober 2011 heeft verzocht om een inhoudelijke reactie op haar brief van 21 juni 2011, heeft [naam notaris] op 13 oktober 2011 aan klaagster geschreven, voor zover van belang: “Hierbij bericht ik u dat [de notaris] als volgt heeft gereageerd op mijn email van dinsdag 11 oktober jl. “Vooruitlopend op de andere punten uit uw mail, bericht ik naar aanleiding van het gesprek dat ik eerder deze week had met [naam broer], dat er een bod is gedaan op het huis van bijna 670.000,- (…) De inboedel wordt geschat op een waarde van € 1.750,-. De inboedellijst zal ik separaat scannen en mailen. Volens opgave van [naam broer] zouden zijn zuster en de kinderen van zijn overleden broer hier geen belangstelling voor hebben. De vleugel is, zoals ik reeds eerder berichtte, destijds al door [naam broer] verkocht. (…) [naam broer] heeft besloten om de nadrukkelijke wens van zijn moeder te respecteren en uit te voeren. Deze wens is vastgelegd in het testament en in een (persoonlijke) notitie van [naam]. Verder hebben zich een aantal reacties voorgedaan aan het adres van [naam broer] die, alles bij elkaar genomen, hem hebben doen besluiten dat hij de nalatenschap als zodanig aanvaart, de schulden der nalatenschap zal voldoen, doch verder niet. Na de vereiste en benodigde controles én na de afwikkeling van de IB door de accountant van [naam], zal de nalatenschap bekend zijn en zal de legitimaire massa vastgesteld dienen te worden met inachtneming van de civielrechtelijke waarden. Vooruitlopend op het vaststellen van schenkingen, wil [naam broer] onder de aandacht brengen dat zowel zijn zuster, als ook wijlen zijn broer en hun (eerste echtgenoot en) gezinnen meerdere periodes langdurig zonder enige vergoeding te betalen gewoond te hebben in het praktijkpand van de ouders (…) en later, tijdens hun verblijf in het buitenland, om niet gebruik maakten van [adres]. Van de overige schenkingen memoreert [naam broer] betaalde (buitenlandse) vakanties na echtscheiding, een autootje en geldsbedragen. Dit los van schenkingen aan de kleinkinderen [naam] en [naam]. [Naam broer] geeft aan zelf € 3.500,-- te hebben ontvangen. In de staat die u eerder is gemaild, is bij het bepalen van de legitimaire massa hier vooralsnog geen rekening mee gehouden. (…)” Wij begrijpen hieruit o.a. dat uw broer de nalatenschap niet gelijkelijk met u en de kinderen van uw overleden broer wil delen. Als bijlagen bij dit emailbericht treft u hierbij de separaat van [de notaris] ontvangen inboedellijst en de staat (voorlopige vermogensopstelling) waaraan zij refereert. (…)”
  7. Op 5 december 2011 heeft de (toenmalige) raadsman van klaagster, mr. R.H. de Vries, de notaris schriftelijk verzocht om informatie betreffende de inschrijving van de executeur op het adres van het woonhuis van 1964 tot 13 april 2011 en betreffende o.a. eventuele betalingen en schenkingen van erflaatster aan de executeur en aan eventuele derden. Tevens heeft mr. de Vries daarin verzocht om een afspraak waarbij de volledige financiële administratie van erflaatster kan worden ingezien.
  8. Vervolgens heeft mr. D.J. van de Weerdt, opvolgend raadsman van klaagster, de notaris op 11 april 2012 bericht dat hij de behandeling van de zaak van klaagster heeft overgenomen van mr. De Vries.
  9. Op 23 april 2012 heeft de notaris mr. van de Weerdt bericht dat zij klaagster en haar toenmalige raadsman reeds eerder antwoord heeft gegeven op de gestelde vragen en heeft zij nogmaals de legitimarissen uitgenodigd om alle bescheiden in te zien op haar kantoor.
  10. Op 27 april 2012 heeft een medewerker van de notaris aan mr. D.J. van de Weerdt, geschreven, voor zover van belang: “(…) De vleugel De vleugel is destijds reeds verkocht (zie bankafschrift) 06-02-2008 [naam] overname vleugel. De koopprijs is bijgeschreven op de betaalrekening. Giften De vermeerdering met aan [naam broer] gedane giften lijkt niet opportuun, specifiek bewoning van het huis betreffende. Ten eerste omdat er geen sprake is van bewoning door [naam broer], die immers een woning in [woonplaats] bezit (ook toen bezat). Ten tweede verwijs ik naar de brief van 30 juni 2005 waarvan de inhoud voor zich spreekt. Ten derde speelt de termijn een rol. Doch indien en voorzover de legitimarissen deze zogenaamde bewoning willen betrekken in de berekening zal [naam broer] zeker het om niet gebruik van de praktijkwoning aan de orde stellen. [Klaagster] heeft minstens twee jaar met haar gezin in het praktijkhuis gewoond, waarna hun broer er een aantal jaren eveneens om niet woonde. Ook met zijn gezin. (…)
  11. Op 7 mei 2012 heeft de raadsvrouw van de notaris, mr. M. Leenhouts aan mr. van de Weerdt geschreven, voor zover van belang: “Hiermee deel ik u mede dat de financiële stukken die zich onder [de notaris] bevinden bestaan uit afschriften van twee rekeningen, de krediethypotheek rekening en de betaalrekening van erflaatster. De afschriften beslaan een periode van 4 à 5 jaar. De legitimarissen kunnen een afspraak maken met [de notaris]. (…)
  12. Op 8 juni 2012 heeft de notaris mr van de Weerdt bericht dat de executeur financiële bescheiden had afgegeven op het notariskantoor, waaronder bankafschriften van de ABN AMRO rekening en ING rekening van de executeur en de ingediende aangifte erfbelasting.
  13. Op 8 augustus 2012 heeft de notaris voorts aan de raadsman van klaagster geschreven, voor zover van belang: “(…) hypothecair krediet [naam] genoot destijds een klein en niet-geindexeerd pensioen, woonde evenwel in een “duur huis”. Om haar levensstandaard aan te kunnen houden heeft de bank krediet verleend. Daarnaast kwamen er extra uitgaven. (…) inzage cliënten hebben gelegenheid gehad om alles in te zien. Zij hebben daarbij ook alle gelegenheid gehad om vragen te stellen, maar daar geen gebruik van gemaakt. (…) Deze inzage is niet pas verleend op het moment dat de legitimarissen op kantoor kwamen, zij waren daartoe al veel eerder uitgenodigd. (…) bewoning Volgens [naam broer] heeft hij niet in het huis aan [adres] gewoond. Van een contraprestatie daarvoor is derhalve dan ook geen sprake. (…) In dit kader zal de bewoning om niet door de legitimarissen van de praktijkruimte, waar zowel de zoon als de dochter met gezin gebruik van maakten, dan uiteraard als gift te bestempelen zijn, die als zodanig als door hen ontvangen in aftrek dient te komen op de legitimaire vordering. (…) Zoals ik het tot op heden kan zien, is er geen sprake van achtergehouden informatie. Als notaris wens ik uiteraard ook duidelijkheid, zodat de aangifte en de daaropvolgende aanslag voor de erfbelasting zo volledig mogelijk zijn. De in het verleden daartoe gestelde vragen zijn naar mij toe niet beantwoord, om welke reden inmiddels een aangifte is gedaan voor de erfbelasting met de tot op dat moment bekende gegevens. De waarde van de nalatenschap per sterfdatum is daarbij vooralsnog als legitimaire massa aangehouden. (…)
  14. Op 17 januari 2013 heeft de notaris aan de executeur geschreven, voor zover van belang: “(…) wil ik toch eerst aangeven dat ik als notaris aan de legitimarissen heb verzocht om opgave te doen van de giften welke de afstammelingen hebben ontvangen van hun moeder, teneinde bij het vaststellen van de legitimaire massa hiermee rekening te houden. Hier heb ik geen (afdoende) reactie op mogen ontvangen. Ook wil ik er op wijzen dat de legitimarissen reeds in een vroeg stadium door mij op mijn kantoor te [vestigingsplaats] zijn uitgenodigd om de afwikkeling van de nalatenschap te bespreken, doch dat zij hiervan geen gebruik wensten te maken, (…) Hetgeen in de aangifte erfbelasting is vermeld, is gebaseerd op feitelijkheden – met als enige onzekere factor de legitieme vorderingen, (…). Namens de legitimarissen zijn enkele afgevaardigde bij mij op kantoor geweest. (…) Daarbij hebben zij het volledige dossier ontvangen om in te zien en hebben zij een kopie kunnen (laten) maken van bescheiden die zij wensten. (Bij mijn weten hebben zij ook gebruik gemaakt hiervan.) (…)
  15. Op 14 februari 2013 heeft de raadsman van klaagster aan de notaris geschreven, voor zover van belang: “Zoals u ongetwijfeld zult hebben begrepen, zijn partijen inmiddels verwikkeld in een hoger beroepprocedure ten overstaan van het Hof Den Haag. Cliënten blijven niettemin hopen op en streven naar een praktische oplossing en om die reden wil ik u mede met het oog op een vlotte afwikkeling van de zaak door het Hof, vragen mij en de raadsman van [naam broer] kopieën toe te sturen van alle stukken die door [naam broer] in zijn hoedanigheid van executeur bij u op  kantoor zijn gedeponeerd onder het verstrekken van een behoorlijke opsomming van de betreffende stukken. (…) Ter vermijding van ieder misverstand meld ik nog dat cliënten bij herhaling tegengeworpen krijgen dat zij inmiddels inzage hebben gekregen in alle relevante bescheiden, maar u weet dat dat niet klopt. (…)
  16. Vervolgens heeft de notaris bij brief, gedateerd 25 januari 2013, daarop geantwoord, voor zover van belang: “(…) Het lijkt mij dan ook in dat kader erg praktisch als uw clienten de door mij gevraagde informatie verstrekken over de aan hen gedane schenkingen. Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere mail en in dat kader mede van belang het in mijn schrijven van 27 april 2012 gememoreerde gebruik van de praktijkwoning. Voor een opsomming van de bescheiden welke op mijn kantoor aanwezig zijn, verwijs ik u naar mijn schrijven van 6 juni 2012. Uw clienten hebben middels hun afgevaardigden de papieren kunnen inzien en waar wenselijk gekopieerd op mijn kantoor. Van deze kopieën is tijdens de eerdere procedure ook gebruik gemaakt, dus het moge duidelijk zijn dat deze er inderdaad zijn. Het lijkt me erg onwenselijk, enerzijds uit kostenoverweging, maar anderzijds en niet minder van belang uit milieuoverweging, dat ik niet opnieuw kopieën zal toezenden. Ander bescheiden dan deze heb ik niet ter beschikking.
  17. Op 18 april 2013 heeft de raadsman van klaagster de notaris verzocht namens klaagster en de kinderen van haar overleden broer een voorschot op de legitieme porties uit te keren.
  18. Op 16 mei 2013 heeft de notaris aan de raadsman van klaagster verzocht om opgave van de schenkingen/giften aan klaagster en de kinderen van de overleden broer door erflaatster.

3. De klacht

2.1 De eerste (1e) klacht luidt dat de notaris de afwikkeling van de nalatenschap onvoldoende voortvarend heeft behandeld. Deze is tot op heden niet afgewikkeld. Daarnaast (2e) heeft de notaris in strijd met artikel 17 lid 1 van de Wet op het Notarisambt (hierna: Wna) de belangen van de executeur laten prevaleren boven die van klaagster en de andere legitimarissen. De notaris heeft voorts (3e) onvoldoende onderzocht of en hoe lang de executeur in het woonhuis van erflaatster heeft gewoond en of en welke vergoedingen daarvoor door de executeur zijn voldaan. De notaris heeft voorts (4e) nagelaten inzage en afschrift te geven van alle bescheiden welke voor de berekening van de legitieme portie noodzakelijk zijn en heeft ook nagelaten de legitimarissen op hun rechten om inzage en daarvan afschrift te verkrijgen te wijzen. Zij heeft (5e) onvoldoende gecommuniceerd met klaagster dan wel met de adviseurs van klaagster. Tenslotte (6e) heeft klaagster door genoemde handelwijze van de notaris hoge juridische kosten moeten betalen, waardoor zij schade heeft geleden.

4. Het verweer

3.1 De notaris stelt dat de tussenliggende termijnen tussen de brieven en e-mails van klaagster en de beantwoording daarvan langer lijken dan ze in werkelijkheid zijn doordat de correspondentie tussen haar en de executeur in het dossier ontbreekt.

Ook is regelmatig overleg noodzakelijk geweest tussen de notaris en haar medewerkster en de verschillende adviseurs van de legitimarissen, waardoor de behandeling van de nalatenschap langer heeft geduurd.

De executeur heeft de notaris verzocht de nalatenschap af te wikkelen en is dan ook de opdrachtgever voor de notaris. De legitimarissen zijn niet de cliënten van de notaris en ook niet betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris heeft dan ook niet hun belangen behartigd, doch heeft ook niet in strijd met hun belangen gehandeld. Zij heeft alle betrokken informatie aan hen verstrekt, een voorstel gedaan voor het vaststellen van de legitimaire massa en alle gelegenheid gegeven voor een zo volledig mogelijke inzage in de (omvang van de) nalatenschap.

Tenslotte wijst de notaris er op dat zij partijen en hun raadslieden heeft voorgesteld een gesprek te laten plaatsvinden en daarbij gewezen op mediation als mogelijkheid partijen er samen uit te laten komen.

5. De beoordeling

5.1   Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijzen van de notarissen en de (oud) kandidaat-notarissen een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel opleveren.

5.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, te weten het verwijt dat de notaris de afwikkeling van de nalatenschap onvoldoende voortvarend heeft behandeld, overweegt de kamer het volgende.

Op 26 mei 2011 heeft [naam notaris] de executeur geschreven met daarin een verzoek om informatie inzake de WOZ-waarde van het woonhuis en een voorstel tot het houden van een bespreking ten kantore van de notaris. Daarop heeft de notaris binnen een week geantwoord. Vervolgens heeft [naam notaris] bij brief van 21 juni 2011 de notaris verzocht antwoord te geven op een aantal vragen omtrent de nalatenschap van erflaatster. Deze brief heeft de notaris beantwoord op 13 oktober 2011. Vervolgens heeft de notaris in de periode tussen 23 april 2012 en 26 juli 2013 elf brieven dan wel e-mailberichten verzonden aan (de adviseurs van) klaagster.

Voor wat betreft genoemde periode constateert de kamer derhalve dat de notaris stelselmatig heeft gereageerd op de vragen van klaagster en haar adviseurs, zij het soms met grote tussenpozen, hetgeen niet de schoonheidsprijs verdient. Echter gezien het feit dat de rechtstreeks betrokkenen het reeds lange tijd onderling oneens zijn ten aanzien van de verdeling van de nalatenschap, hetgeen ook een vertragend effect heeft op de afwikkeling van de nalatenschap, valt dit niet alleen aan de notaris te wijten. Mitsdien acht de kamer dit klachtonderdeel ongegrond. 

5.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, te weten mogelijke partijdigheid van de notaris jegens de executeur, oordeelt de kamer als volgt.

Een notaris die tot boedelnotaris in een nalatenschap is benoemd, dient bij de afwikkeling van deze nalatenschap in het geval van een mogelijke aanspraak van een legitimaris op deze nalatenschap voldoende inlichtingen aan deze te geven voor zover deze gegevens nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie.

Uit de stukken van het dossier blijkt dat de notaris zelf en haar medewerkster regelmatig hebben gecorrespondeerd met de verschillende adviseurs van klaagster, een voorstel hebben gedaan voor het vaststellen van de legitimaire massa en klaagster en de overige legitimarissen meerdere malen hebben uitgenodigd voor een gesprek op het notariskantoor. Ter zitting van 27 maart 2014 heeft de notaris dit aanbod nogmaals herhaald. De kamer oordeelt dat op grond van de stukken uit het dossier in onderhavig geding niet blijkt dat de notaris niet alle bescheiden welke zij tot haar beschikking had, heeft verstrekt. Ook uit de brieven welke door of namens de notaris aan klaagster en de overige legitimarissen zijn gestuurd kan de kamer geen standpunt van de notaris afleiden. Uit de onder 1.f. aangehaalde brief blijkt dat de notaris over de schenkingen geen standpunt heeft ingenomen. Uit de onder 1.m. aangehaalde brief van de notaris blijkt dat zij om informatie verzoekt aangaande de door de legitimarissen gestelde bewoning aan [adres] door de executeur. Dit geeft geen blijk van een partijdige houding. Ook uit de latere correspondentie of overige gedragingen blijkt dat de notaris zelf geen standpunt heeft ingenomen in de discussie tussen de erfgenaam en de legitimarissen over de vraag wie nu in welke periode woonachtig in het woonhuis van erflaatster is geweest en of dan deze bewoning als gift dient te worden beschouwd. Ook op dit punt blijkt niet van een partijdige houding. Dit klachtonderdeel acht de kamer derhalve eveneens ongegrond.  

5.4 Ten aanzien van het verwijt dat de notaris onvoldoende heeft onderzocht of en hoe lang de executeur in het woonhuis van erflaatster heeft gewoond, overweegt de kamer het volgende.

Een medewerker van de notaris, [naam medewerker] heeft in zijn brief van 27 april 2012 aan de toenmalige raadsman van klaagster aangegeven dat geen sprake is geweest van bewoning door de executeur en verwijst daarbij naar een brief van 30 juni 2005. Ter zitting van 27 maart 2014 heeft de gemachtigde van klaagster gesteld te beschikken over bewijsstukken waaruit zou blijken dat de executeur wel in het woonhuis van erflaatster zou hebben gewoond. Daarop heeft de notaris verklaard dat zij dit ook heeft onderzocht en dit vervolgens heeft gecommuniceerd met de raadslieden van partijen. Zij heeft voorts verklaard hierover regelmatig telefonisch contact met de raadsman van klaagster te hebben gevoerd.

De notaris heeft dit punt dus onderzocht, doch thans is nog steeds geen duidelijkheid te dien aanzien verkregen. Dit kan echter niet aan de notaris worden tegengeworpen. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

5.4 Met betrekking tot het vierde en vijfde klachtonderdeel, te weten dat de notaris heeft nagelaten inzage en afschrift te geven van alle bescheiden welke voor de berekening van de legitieme portie noodzakelijk zijn en de notaris onvoldoende heeft gecommuniceerd met klaagster, verwijst de kamer naar het hiervoor onder 5.2 en 5.3 genoemde. De kamer acht deze beide klachtonderdelen ongegrond.

5.5 In het laatste klachtonderdeel, waarin klaagster de notaris verwijt dat zij hoge juridische kosten heeft moeten betalen, oordeelt de kamer dat in een klachtprocedure als geregeld in de Wet op het Notarisambt geen schadevergoeding kan worden toegewezen. Dit verzoek behoeft daarom geen bespreking.

Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De kamer voor het notariaat:

-        verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, voorzitter, mrs. M.V. Ulrici, A.M.J.M. Ploumen, E.H. Huisman en W.R. Bruinink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden

kennisgeving.