ECLI:NL:TNORAMS:2014:13 Kamer voor het notariaat Amsterdam 545981 NT 13-47

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2014:13
Datum uitspraak: 11-03-2014
Datum publicatie: 29-07-2014
Zaaknummer(s): 545981 NT 13-47
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: 4.3 De notaris was dus op de hoogte van het feit dat tussen klaagster en haar broers kennelijk geen overeenstemming bestond over de vraag wie nu de notariële kosten diende te betalen. De Kamer oordeelt dat de notaris door het (laten) doen van tegenstrijdige mededelingen zelf de oorzaak is geweest van de gerezen onduidelijkheid. Nu partijen op grond van de aan hen gedane mededelingen beiden in de veronderstelling waren dat zij in hun recht stonden, had de notaris dit misverstand eenvoudig kunnen en moeten verhelpen door een brief naar de beide broers te sturen dat klaagster als legitimaris niet in de notariële kosten behoefde bij te dragen. De notaris heeft dit echter niet gedaan. Zijn brief aan Klaagster gaat geheel voorbij aan de aan haar gedane mededeling omtrent die kosten en geeft dus ook geen uitleg, waarom zij op die mededeling niet had mogen afgaan. Ook ter zitting en in zijn brief van 14 januari 2014 heeft de notaris er blijk van gegeven nog steeds niet in te zien wat zijn rol is geweest in het conflict tussen Klaagster en haar broers over die kosten en wat hij had behoren te doen om dat conflict te beëindigen.   Het enkele aanbod € 100,00 aan Klaagster te vergoeden, zoals gesteld in zijn brief van 14 januari 2014 aan Klaagster, maakt dat niet anders.   Daar komt bij dat de notaris Klaagster met zijn brief van 11 juni 2013 heeft gedreigd de tijd voor de beantwoording en afhandeling van haar brieven aan haar in rekening te brengen, hetgeen een notaris bepaald niet past. Dit geldt temeer nu de notaris, zoals hiervoor overwogen, zelf de oorzaak is geweest van het ontstaan en blijven bestaan van de onduidelijkheid over de notariskosten. Ook hierin is de notaris dan ook onzorgvuldig geweest jegens klaagster en oordeelt de kamer het klachtonderdeel gegrond.   

      KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 11 maart 2014 in de klacht met nummer 545981/NT 13-47 van:

[klaagster],

wonende te [woonplaats],

Klaagster,

tegen:

[de notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

de notaris.

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

-        klaagschrift met bijlagen van 12 juli 013;

-        verweerschrift van 19 augustus 2013;

-        repliek met bijlage van 27 augustus 2013;

-        dupliek van 1 oktober 2013.

Bij de behandeling van de klacht op 9 januari 2014 zijn verschenen: Klaagster, haar echtgenoot en de notaris. Partijen hebben het woord gevoerd. Door Klaagster zijn pleitnotities overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de notaris verzocht een brief op te stellen gericht aan Klaagster met daarin een reactie op hetgeen ter zitting van 9 januari 2014 naar voren is gekomen. Ook heeft de voorzitter Klaagster verzocht daarop schriftelijk de Kamer te berichten of zij de klacht zal intrekken. Op 14 januari 2014 heeft de notaris een brief gestuurd naar Klaagster. Op 21 januari 2014 heeft Klaagster een brief aan de Kamer voor het Notariaat verzonden, waarin zij haar klacht handhaaft. De brief van de notaris van 14 januari 2014 was als bijlage bijgevoegd. Uitspraak is bepaald op 11 maart 2014.

  1. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

a.    Klaagster heeft als legitimaris aanspraak gemaakt op de nalatenschap van haar moeder, mevrouw [naam] (hierna: erflaatster).

b.   De notaris heeft de broers van klaagster, erfgenamen van erflaatster, geadviseerd. De heer [naam] (hierna: [de broer]) heeft de notaris daartoe opdracht gegeven.

c.    De waarde van de nalatenschap bedroeg € 6.159,32. De aan klaagster toekomende legitieme portie bedroeg 1/6 deel daarvan, te weten € 1.026,55.

d.   Op 29 april 2013 heeft de secretaresse van de notaris (mevrouw [naam]) klaagster per e-mailbericht medegedeeld: “Naar aanleiding van uw vraag van vrijdag kan ik u mededelen dat de notariskosten voor rekening van uw broers komen.

e.    [De broer] heeft aan klaagster een bedrag van € 709,68 overgemaakt.

f.    Daarop heeft klaagster [de broer] verzocht haar het verschil tussen € 1.026,55 en € 709,68 (zijnde € 316,87) over te maken.

g.   In een e-mailbericht van 7 juni 2013 heeft klaagster aan de notaris geschreven: “Onderstaand bericht heb ik op 27 mei j.l. na overleg met mevr. [naam secretaresse] aan mijn broer gezonden. Helaas heb ik sindsdien geen reactie mogen ontvangen, is het genoemde (resterende) bedrag niet op mijn rekening overgemaakt (..). Ik verzoek u vriendelijk om mijn broer te wijzen op zijn verantwoordelijkheid om de onderhavige nalatenschap correct af te handelen (..).

h.   De notaris heeft op 7 juni 2013 het e-mailbericht van klaagster van 7 juni 2013 doorgestuurd aan [de broer]: ‘Uw zuster verzocht mij u van haar onderstaande mededeling op de hoogte te brengen. Naar de inhoud moge ik kortheidshalve verwijzen.

i.     [De broer] heeft op 7 juni 2013 de notaris vervolgens per e-mailbericht geschreven: “Heeft u mijn zuster ook op de hoogte gebracht van uw mededeling aan mij over de aftrekbaarheid van de notariskosten Ik zal uw telefonische antwoord in mijn mail aan haar gebruiken met de verwijzing dat zij geen geld meer krijgt,(..)

j.     Op 10 juni 2013 heeft klaagster aan de notaris geschreven: “(..) Via uw secretaresse heeft u mij op 29 april j.l per email gemeld dat de notariskosten voor rekening van mijn broers komen terwijl ik uit de reactie van mijn broer van vrijdag j.l. opmaak dat u hem heeft geadviseerd om een deel van deze kosten aan mij door te berekenen. Daardoor is een grimmige sfeer ontstaan die ik niet heb kunnen voorzien en zeker niet heb gewild; ik vermoed mijn broer evenmin. Wij hebben immers beiden op basis van uw mededeling c.q. advies te goeder trouw maar tegengesteld gehandeld en elkaars (re)actie daardoor niet begrepen. Dat geldt echter niet voor u omdat u ons individueel kennelijk anders heeft gemeld. Met andere woorden: u heeft de ter zake betrokken partijen tegengesteld bericht c.q. geadviseerd over de notariskosten en daardoor een situatie laten ontstaan als hiervoor beschreven. Na ontvangst van het door mijn broer overgemaakte bedrag heb ik telefonisch contact gezocht met uw secretaresse (..) Uw secretaresse (..) kon (of wilde) over de hoogte van de rekening niets zeggen (..) Nu zit ik met kosten die mij volgens uw eerdere mededelingen niet zouden moeten toekomen en voor mij evenmin controleerbaar zijn.

k.   Op 10 juni 2013 heeft de notaris klaagster per e-mailbericht geantwoord: “(..) Met enige nuance zie ik een vergelijking mogelijk met bijvoorbeeld de organisatie van/opdracht tot een uitvaart. (..) In de voorwaarden staat dat de kosten van de uitvaart in beginsel voor rekening van de nalatenschap komen. (..) In vergelijking: De declaratie is geadresseerd aan uw broer [naam], om de reden dat hij de opdracht heeft gegeven. Hij moest die dan ook om reden van de eerder bedoelde opdrachtgeving betalen, en dat is ook gebeurd. (..) De kosten van de notariële bemiddeling zijn vrijwel nooit aftrekbaar voor de successie-aangifte. Wel worden dergelijke kosten in het algemeen beschouwd als boedelkosten/nalatenschapskosten. Afhankelijk van ieders erfdeel worden dergelijke kosten dan praktisch gedragen door de erfgenamen, overigens en vanzelfsprekend naar rato van ieders erfdeel. (..) Als men geen erfgenaam is, kan men vraagtekens zetten bij de kwestie of dergelijke kosten op dezelfde wijze zouden moeten worden omgeslagen en gedragen. Het feit dat men een beroep doet op de legitieme portie, maakt iemand nog niet tot erfgenaam, maar schuldeiser. Schuldeiser op de boedel/nalatenschap ter grootte van zijn/haar legitieme portie. Die wordt echter weer berekend met inachtneming van een opstelling baten/kosten.

l.     Op 10 juni 2013 heeft klaagster per e-mailbericht daarop geantwoord: “Feit is dat (..) de legitieme portie 1.026,55 bedraagt waarvan ik een derde deel niet ontvangen heb vanwege notariskosten, waarvan u in een eerder stadium aan mij heeft gemeld dat deze niet voor mijn rekening komen. Ik kan dat niet vatten en zeker niet de verhouding.(..)

m.   Op 11 juni 2013 heeft de notaris daarop geantwoord: “Ik begrijp (..) dat u verdere informatie wilt. Dat is zo langzamerhand hoegenaamd onbegrijpelijk. Werkelijk alles is in deze meer dan eens gezegd, gesteld, onderbouwd, toegelicht. Voor alle duidelijkheid: u was in deze kwestie tot op heden niet mijn cliënte. Vanaf nu beschouw ik u wel als zodanig. Immers: tot op heden heb ik u uit vriendelijkheidoverwegingen keurig te woord gestaan, en dat onbezoldigd, hetgeen even aardig van mij is als onnodig. Ik zie mij dan ook genoodzaakt voor elke werkzaamheid waartoe ik door u wordt uitgenodigd, danwel waartoe ik mij, in het kader van een juiste uitoefening van mijn ambt genoodzaakt gevoel, kosten aan u in rekening te brengen op basis van mijn adviestarief van in deze € 330,94 (inclusief BTW) per uur omdat u persisteert en ik hieruit geen enkele andere conclusie kan trekken dat u cliënte bent (geworden) (..).

n.   Op 14 januari 2013 heeft de notaris aan Klaagster een brief gestuurd waarin wordt vermeld voor zover van belang: ”(…) Nog los van de gevolgen van de aangenomen tweespalt in de uitlatingen door/van mij(n kantoor), bied ik u hoe dan ook, en zonder voorwaarden, mijn oprechte excuses aan. (…) Op het gevaar af te worden beticht van koehandel (het zij dan maar zo) en dat ik een intrekking zou willen afkopen, stel ik, na ampele overweging, voor u € 100,00 te betalen, als tegemoetkoming van de door uw broers aan u in rekening gebrachte kosten. (…)

o.   Op 21 januari 2014 heeft Klaagster daarop geantwoord, voor zover van belang: “(…)Tot nu toe had ik de overtuiging dat de notaris stelselmatig weigerde om uw onzorgvuldig handelen te (h)erkennen, maar ik krijg nu, na bestudering van zijn brief, het gevoel dat hij daartoe om een of andere reden niet in staat is. In ieder geval meen ik dat hij het nu nog steeds niet heeft begrepen.(…) Na ampele overwegingen heb ik besloten om mijn klacht niet in te trekken.(…)

  1. De klacht

Klaagster verwijt de notaris dat zij onduidelijk, onjuist en misleidend is geïnformeerd inzake de doorberekening van de notariskosten. Aan klaagster heeft hij zijn secretaresse laten melden dat deze voor rekening van haar broers kwamen. Op grond van die mededeling mocht klaagster aannemen dat zij aan die kosten als schuldeiser (en geen erfgenaam zijnde) niet hoefde bij te dragen.

Aan de broer van klaagster, [naam]heeft de notaris volgens klaagster geadviseerd om de notariskosten in mindering te brengen op de (waarde van) de nalatenschap. Daarom hebben zij een deel van de kosten ingehouden op de legitieme portie van klaagster.

Door dit tegenstrijdig adviseren van de notaris is een grimmige sfeer ontstaan tussen klaagster en haar broers.

Klaagster meent dat de notaris ook geen blijk heeft gegeven van zelfreflectie: hij heeft zijn onjuiste handelwijze niet willen erkennen. De notaris had zorgvuldiger moeten zijn en  klaagster moeten melden dat de declaratie bij haar broers in rekening zou worden gebracht, maar daarbij moeten vermelden dat zij (kennelijk) de wettelijke mogelijkheid hadden een deel daarvan aan klaagster door te berekenen.

Klaagster vraagt de kamer eveneens om de notaris te gelasten om klaagster te compenseren en haar de door de erfgenamen op voorspraak van de notaris in mindering op haar legitieme portie gebrachte € 316,87 te vergoeden.

Ter zitting heeft Klaagster nog uitgelegd dat zij zich door de notaris onheus bejegend heeft gevoeld, met name toen hij dreigde aan haar kosten in rekening te zullen brengen als zij nog verder over haar klacht zou corresponderen.

  1. Het verweer

De notaris heeft zich als volgt verweerd. De broers van klaagster zijn zijn cliënten.

De notaris heeft aan hen een declaratie uitgebracht, op basis van een opdrachtovereenkomst. Deze declaratie hebben zij voldaan. Dat de broers van klaagster een deel van de declaratie in rekening hebben gebracht aan klaagster kan naar de mening van de notaris niet aan hem worden tegengeworpen. De notaris heeft uitgelegd aan klaagster dat het verklaarbaar is dat haar broers een deel van de kosten zouden doorberekenen. Dat staat volgens de notaris niet op gespannen voet met de mededeling van zijn secretaresse dat de kosten aan de erfgenamen in rekening zouden worden gebracht. Met “verklaarbaar” heeft de notaris overigens niet willen zeggen dat hij het met een dergelijke gang van zaken eens zou zijn. De notaris heeft in ieder geval nooit gesteld dat klaagster kosten zou moeten betalen.

Volgens de notaris is er geen verband tussen hetgeen klaagster verwacht had te zullen verkrijgen en hetgeen zij uiteindelijk verkreeg enerzijds en de inhoud van gevoerde correspondentie anderzijds, waaruit zij meende te kunnen opmaken dat de notaris gesteld zou hebben dat ze op meer recht zou hebben.

Ten aanzien van haar klacht over zijn mededeling dat hij haar kosten in rekening zou brengen indien zij zou persisteren in haar standpunt heeft de notaris aangevoerd dat Klaagster niet zijn cliënte was en dat hij dus ook niet gehouden was haar brieven kosteloos te blijven beantwoorden.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 (wet op het Notarisambt, hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Met haar klacht verwijt Klaagster de notaris dat hij tegenstrijdige informatie heeft gegeven aan haar en aan haar broers met betrekking tot de notariskosten. De kamer overweegt het volgende.

Door de notaris is in zijn verweerschrift ontkend dat door hem of zijn kantoor verschillende mededelingen zijn gedaan over de notariskosten. Echter, zowel uit de overgelegde stukken als hiervoor genoemd onder 1.d, 1.i. en 1.j. als uit hetgeen ter zitting van 9 januari 2014 door de notaris is gesteld, blijkt het tegendeel. Derhalve gaat de Kamer er van uit dat door de notaris op 29 april 2013 middels zijn secretaresse aan Klaagster is medegedeeld dat de notariële kosten voor rekening van haar broers zouden komen en dat aan de broers van Klaagster door de notaris zelf is medegedeeld dat zij gerechtigd waren de notariskosten als boedelkosten in mindering op de nalatenschap van erflaatster en daarmee op de legitieme portie te brengen.

Vast staat voorts dat de notaris - na de diverse verzoeken om opheldering en rectificatie -  Klaagster heeft verwezen naar haar beide broers, haar heeft bericht dat het dossier inmiddels in het archief was opgeborgen en bij brief van 11 juni 2013 heeft medegedeeld haar een declaratie te sturen voor zijn werkzaamheden gemoeid met het beantwoorden van haar brieven indien zij niet zou ophouden met het stellen van vragen dienaangaande. 

4.3 De notaris was dus op de hoogte van het feit dat tussen klaagster en haar broers kennelijk geen overeenstemming bestond over de vraag wie nu de notariële kosten diende te betalen.

De Kamer oordeelt dat de notaris door het (laten) doen van tegenstrijdige mededelingen zelf de oorzaak is geweest van de gerezen onduidelijkheid.

Nu partijen op grond van de aan hen gedane mededelingen beiden in de veronderstelling waren dat zij in hun recht stonden, had de notaris dit misverstand eenvoudig kunnen en moeten verhelpen door een brief naar de beide broers te sturen dat klaagster als legitimaris niet in de notariële kosten behoefde bij te dragen. De notaris heeft dit echter niet gedaan. Zijn brief aan Klaagster gaat geheel voorbij aan de aan haar gedane mededeling omtrent die kosten en geeft dus ook geen uitleg, waarom zij op die mededeling niet had mogen afgaan. Ook ter zitting en in zijn brief van 14 januari 2014 heeft de notaris er blijk van gegeven nog steeds niet in te zien wat zijn rol is geweest in het conflict tussen Klaagster en haar broers over die kosten en wat hij had behoren te doen om dat conflict te beëindigen.  

Het enkele aanbod € 100,00 aan Klaagster te vergoeden, zoals gesteld in zijn brief van 14 januari 2014 aan Klaagster, maakt dat niet anders.

Daar komt bij dat de notaris Klaagster met zijn brief van 11 juni 2013 heeft gedreigd de tijd voor de beantwoording en afhandeling van haar brieven aan haar in rekening te brengen, hetgeen een notaris bepaald niet past. Dit geldt temeer nu de notaris, zoals hiervoor overwogen, zelf de oorzaak is geweest van het ontstaan en blijven bestaan van de onduidelijkheid over de notariskosten. Ook hierin is de notaris dan ook onzorgvuldig geweest jegens klaagster en oordeelt de kamer het klachtonderdeel gegrond.   

4.4 De kamer komt tot de volgende maatregel.

De kamer is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen er zorg voor te dragen dat het door hem veroorzaakte misverstand uit de wereld werd geholpen. Dat hij dit niet inziet baart de kamer zorgen. Dat de notaris vervolgens, nadat door klaagster diverse keren om opheldering is verzocht, klaagster dreigt met het in rekening brengen van zijn uurtarief, acht de kamer zodanig ernstig verwijtbaar, dat de kamer de notaris de maatregel van berisping oplegt.

4.5 In het tweede klachtonderdeel verzoekt Klaagster de kamer de notaris te gelasten Klaagster te compenseren en haar de door de erfgenamen op voorspraak van de notaris in mindering op haar legitieme portie gebrachte € 316,87 te vergoeden. In een klachtprocedure als geregeld in de Wet op het Notarisambt kan echter geen schadevergoeding worden toegewezen. Dit verzoek behoeft daarom geen verdere bespreking.

Beslissing

De kamer voor het notariaat:

-        verklaart de klacht gegrond en legt de notaris de maatregel van berisping op.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.Y.C. Poelmann, voorzitter, mrs. E.R.S.M. Marres, E.E. von Wolzogen Kühr, A.M.J.M. Ploumen en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden

kennisgeving.