ECLI:NL:TGZRZWO:2018:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 256/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:82
Datum uitspraak: 13-04-2018
Datum publicatie: 13-04-2018
Zaaknummer(s): 256/2017
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychotherapeut ongegrond. Er is geen sprake is van een door verweerster eenzijdig beëindigde behandelingsovereenkomst. Zij heeft terecht de frequentie van de schematherapie aan de orde gesteld en met klager naar een voor hem juiste vervolgbehandeling willen kijken.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 april 2018 naar aanleiding van de op 28 september 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychotherapeut, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit de volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 11 december 2017 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 27 maart 2018, alwaar zijn verschenen klager en verweerster. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1984, is sinds juni 2013 bekend bij D in verband met recidiverende depressieve periodes. Verweerster is als psychotherapeut werkzaam bij D en is betrokken bij de behandeling van klager na een indicatie voor schematherapie. Naast verweerster waren een psychiater, E, en een klinisch psycholoog betrokken in een MDO-constructie.

Het eerste contact tussen klager en verweerster dateert van 22 mei 2014. Op

15 september 2014 werd de schematherapie van klager opgeschort vanwege het feit dat hij veelvuldig afzegde en zijn huiswerk niet maakte.

Op 23 juni 2016 vond een herstart van de psychotherapie bij verweerster plaats, verweerster werd regiebehandelaar. In de tussenliggende periode liep de farmacotherapie door en was de psychiater regiebehandelaar.

Op 6 april 2017 werd tijdens een MDO besproken dat er geen voortgang was in de behandeling van klager en dat zijn klachten evenmin afnamen. Aan klager werd op

24 april 2017 meegedeeld dat hij elke twee weken op zijn afspraken diende te verschijnen omdat de behandeling anders geen verbetering van de klachten zou opleveren.

De afspraak van 8 mei 2017 werd door klager afgezegd. Een volgende afspraak werd eveneens afgezegd. Op 19 mei 2017 nam klager daarover contact op en gaf hij aan dat hij niet op 22 mei 2017 aanwezig kon zijn. Omdat hij geen agenda bij de hand had, zou hij zelf weer contact opnemen voor een afspraak. Op 13 juni 2017 nam hij contact op en werd een afspraak voor 22 juni 2017 gemaakt.

Klager heeft verweerster per e-mail van 22 juni 2017 een e-mailbericht gestuurd:

Het moet een duidelijk verwijzing voor “Basis GGZ” zijn.”

Verweerster heeft klager geantwoord per e-mail:

Begrijp ik uit onderstaande vraag dat je je behandeling bij D af wilt sluiten? En betekent dat ook dat je de afspraak met E aanstaande maandag wilt laten vervallen?

Wat je verwijzing betreft verwijs ik je door naar je huisarts, die moet de verwijzing naar een vrijgevestigd therapeut schrijven, vaak vraagt de vervolgbehandelaar, als jij daar toestemming voor geeft, weer informatie op bij ons, als eerdere behandelaren.

Klager heeft per e-mail aangegeven dat hij de behandeling niet wilde stopzetten en een brief wilde van verweerster conform zijn vraagstelling.

Tijdens het contact op 22 juni 2017 is onder meer gesproken over het afzeggen van afspraken door klager en de gewenste frequentie van afspraken voor de schematherapie. Klager is boos weggelopen uit het gesprek.

Verweerster maakte navolgende aantekeningen van het gesprek:

ik bespreek met client dat er geen continuiteit in de behandeling komt op deze manier. Hij heeft twee maal afgebeld. Een maal met hoofdpijn en andermaal omdat hij een reisje had en niet op tijd terug was. Hij geeft zelf aan dat het secretariaat hem pas een maand later een vervolg afspraak kon bieden. Bij de afmelding geeft het secretariaat aan dat er geen vervolg afspraak gemaakt is omdat hij geen agenda had. Als ik hem wijs op zijn eigen verantwoordelijkheid en dat we nadrukkelijk hebben afgesproken dat we elkaar echt een maal per twee weken zouden moeten zijn, wordt hij heel boos en verwijt mij en het secretariaat dat ik geen plek voor hem zou hebben. Als ik zeg dat hij mij had kunnen mailen en mij op onze afspraak over de frequentie kon wijzen, loopt hij boos weg. Ik heb daarom zijn vraag om een verwijzing naar een vrijgevestigde therapeut niet kunnen bespreken.”

Op 22 juni 2017 heeft klager via het internet een klacht ingediend bij D over verweerster. Klager was niet tevreden over de houding van verweerster jegens hem over de afgelopen drie tot vier jaar.

Diezelfde dag heeft verweerster de situatie van klager en het vervolg daarop in het MDO besproken. Afgesproken werd dat psychiater E, met wie klager op 26 juni 2017 een afspraak had, met klager zou spreken over de ontstane situatie.

Op 26 juni 2017 heeft klager een gesprek met de psychiater E gehad. Tijdens dit gesprek, waarbij verweerster niet aanwezig was, is klager wederom boos weggelopen.

Op 28 juni 2017 schreef klager aan D in een e-mailbericht:

“Dit klacht moet nu uitgebreid worden met het feit dat D mijn behandeling eenzijdige heeft beëindigd. Ik vind het eigenlijk schandalig, onverantwoord en onprofessioneel. Het lijkt mij sterk af te wijken van de “kern doelen” die op uw website staan.”

Op 4 juli 2017 liet de klachtenfunctionaris per e-mail aan klager weten dat nader contact had plaatsgevonden met verweerster. Verweerster betreurde de gang van zaken en wilde daarover graag in gesprek met klager. Ook F (teamleider) en E waren van mening dat een gesprek hierover van belang was. Klager werd uitgenodigd met vermelding van datum, tijdstip en locatie voor een gesprek. In gezamenlijkheid zou getracht worden om te kijken wat voor klager een goede oplossing zou zijn om de behandeling op een goede manier voort te zetten.

Klager liet 6 juli 2017 weten dat hij geen toegevoegde waarde zag in een gesprek en wenste een schriftelijke bevestiging van de volgens hem door D beëindigde behandeling. De teamleider heeft nog een aantal keren e-mailcontact met klager gehad.

Op 13 juli 2017 is een door verweerster ondertekende brief naar klager gestuurd met, voor zover thans van belang, navolgende inhoud:

Op jouw verzoek, stuur ik je een schriftelijke bevestiging van wat we eerder hebben besproken.

Zoals besproken, zullen we je behandeling beëindigen. De frequentie waarin we elkaar op dit moment zien, laat het niet toe om je een SGGz-waardige behandeling te bieden.

Alternatieve mogelijkheden voor behandeling of begeleiding zijn nog niet met je besproken. Mocht je dat alsnog behoefte aan hebben kun je contact opnemen, en een afspraak maken.”

Op 18 juli 2017 bericht de teamleider per e-mail aan klager:

Zoals u waarschijnlijk hebt begrepen, heeft [naam verweerster, RTC] contact met u opgenomen om een afspraak te maken om onderstaande in goede afstemming met u te bespreken.”

Op 24 juli 2017 heeft verweerster in een e-mailbericht aan klager opgenomen:

“We willen je graag helpen om samen te bekijken welke zorg het beste bij je past. Dat kunnen we echter alleen in samenspraak met jou. Wij kunnen (en willen) niet zonder overleg bepalen naar welke hulpverlener binnen of buiten D je het beste verwezen kan worden. Vandaar ook dat ik je een aantal malen heb uitgenodigd, omdat ik het heel belangrijk vindt om jouw ideeën daarover te horen. Ik wil je daarom opnieuw vragen om een afspraak te maken voor na mijn vakantie. (indien dat niet via het secretariaat niet op korte termijn kan, zou je het mij via de mail kunnen laten weten) Uit je mail begrijp ik dat je het zeer stressvol vindt om met mij te overleggen, ik hoop echter dat we een samenwerking kunnen vinden om een goed vervolgtraject te bepalen waar je achter kan staan.

Mocht je in de komende weken behoefte hebben aan contact met een hulpverlener dat kan dat via het secretariaat met G. Hij is aanspreekpunt in de vakantieperiode en is ook werkzaam in ons team.”

Klager heeft op 25 juli 2017 verweerster geantwoord per e-mail en schreef het navolgende:

Bedankt voor uw mail. Op dit moment zie ik geen reden voor een afspraak zonder een antwoord over mijn behandeling. Persoonlijke overleg was blijkbaar niet nodig om de behandeling te beëindigen dus ik zou niet weten waarom ik verder toe moet lichten wat ik al per mail heb gezegd.

-Of de behandeling voort te zetten zoals het was en een afspraak voor maken

-Of een andere zorgverlener vinden om het over te nemen, en een intake gesprek regelen.

Hiermee verzoek ik u binnen de redelijke termijn van 14 dagen één van de bovenstaande acties te ondernemen.”

Op 16 augustus 2017 berichtte de teamleider dat verweerster in verband met vakantie na 24 augustus 2017 op het e-mailbericht van 25 juli 2017 zou reageren.

Op 16 augustus 2017 schreef klager aan de teamleider per e-mail, met verweerster eveneens in de adressering:

“De gevraagde termijn is overschreden en ik kan niet langer wachten. U bent de team leider dus onderneemt u naar de nodige actie. Anders moet ik deze zaak aan te tuchtcollege overhandigen.”

De teamleider heeft aan klager laten weten in de week van 28 augustus 2017 bovenstaande berichten met verweerster te bespreken.

Op 7 september 2017 heeft verweerster, na daarover overleg te hebben gevoerd met klagers huisarts, klager per brief verwezen naar H voor behandeling.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij de behandelingsovereenkomst eenzijdig met onmiddellijke ingang heeft opgezegd zonder dat daar gewichtige redenen voor waren en zonder waarschuwing vooraf. Verweerster heeft geen zorg gedragen voor een vervolgbehandeling van klager.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat de behandeling van klager geen vooruitgang bracht en klager geen eigen verantwoordelijkheid droeg voor zijn behandeling. Het was niet verweersters bedoeling om de behandeling zonder overleg te beëindigen. Klager wilde echter na het gesprek met de psychiater op 26 juni 2017 geen enkel contact meer met verweerster en heeft al haar uitnodigingen daartoe afgeslagen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager klaagt over de volgens hem door verweerster eenzijdig beëindigde behandelingsovereenkomst, zonder voorafgaande waarschuwing en zonder dringende reden.

Het college ziet zichzelf gesteld voor de vraag of van een dergelijke beëindiging sprake is geweest. Verweerster heeft, na eerdere opschorting, in juni 2016 de schematherapie van klager herstart. Afgesproken werd een wenselijke behandelfrequentie voor schematherapie van eenmaal per twee weken. Verweerster en klager hebben de gewenste behandelfrequentie in verband met de schematherapie van klager herhaaldelijk besproken. Dit was ook op 22 juni 2017 het geval. Klager was tevreden over de frequentie van elf tot dertien afspraken gedurende een jaar. Verweerster was niet tevreden over de feitelijke behandelfrequentie en heeft klager in het gesprek gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid voor de schematherapie, de afgesproken en wenselijke frequentie van afspraken, en het afzeggen van meerdere afspraken. Klager is uit dit gesprek boos weggelopen en heeft diezelfde dag een klacht over verweerster bij D ingediend.

Verweerster heeft diezelfde dag de situatie van klager in het MDO ingebracht. Afgesproken werd dat psychiater E, die vier dagen later een afspraak had staan met klager, met hem zou spreken.

Wat er precies is besproken door de psychiater met klager op 26 juni 2017 is niet vast komen te staan. Klager heeft, blijkens zijn verklaring ter zitting, uit het gesprek begrepen dat zijn behandeling bij D werd afgesloten en beëindigd. Verweerster was niet aanwezig bij dit gesprek.

Gelet op de persoonlijke verwijtbaarheid in het tuchtrecht kan verweerster niet aangerekend worden wat de psychiater heeft gezegd en evenmin hoe klager dat heeft begrepen. Verweerster was voorts afhankelijk van hetgeen de psychiater intern over het gesprek met klager heeft gerapporteerd.

Klager heeft zijn klacht tegen verweerster meteen uitgebreid per e-mail. Verweerster heeft diverse malen, zowel per brief als per e-mail, klager uitgenodigd met haar in gesprek te gaan. Klager heeft geen gehoor gegeven aan die herhaalde uitnodiging.

Aannemelijk is dat verweerster met klager alleen over de frequentie van de schematherapie heeft gesproken en ook blijkens de e-mails wilde verweerster daaraan een vervolg geven, al dan niet bij een andere, door klager gewenste, behandelaar.

Het college is alles overziend van oordeel dat er geen sprake is van een door verweerster eenzijdig beëindigde behandelingsovereenkomst. Zij heeft terecht de frequentie van de schematherapie aan de orde gesteld en met klager naar een voor hem juiste vervolgbehandeling willen kijken.

Verweerster heeft naast de herhaalde uitnodiging tot gesprek klager gemeld dat hij desgewenst zich in de tussentijd in contact kon stellen met een collega van verweerster, zijnde G.

Na de herhaalde uitlatingen van klager per e-mail dat hij niet in gesprek wilde heeft verweerster, na overleg daarover met de huisarts van klager, hem verwezen naar H.

Het college is dan ook van oordeel dat verweerster klager niet zonder zorg heeft gelaten en zich voldoende heeft ingespannen om klager van de door hem benodigde zorg te voorzien.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.  

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist,

dr. J.P.C. Jaspers, dr. Th.A.M. Deenen en M.D. Mostert-Uijterwijk,

leden-psychotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 april 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.