ECLI:NL:TGZRZWO:2018:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 206 en 251-2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:33
Datum uitspraak: 05-02-2018
Datum publicatie: 05-02-2018
Zaaknummer(s): 206 en 251-2017
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen drie kaakchirurgen over onvoldoende nazorg en niet-afgeven dossier. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 5 februari 2018 naar aanleiding van de op 9 augustus 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. R.M. Hendriksen, advocaat te Enschede,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , arts en tandarts (kaakchirurg), werkzaam te B,

bijgestaan door D, als jurist verbonden aan het E te B,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 januari 2018, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerder in persoon vergezeld door hun gemachtigden.

Klaagster heeft met deze klacht verband houdende klachten ingediend tegen de tandarts (kaakchirurg) F en tegen de tandarts (kaakchirurg) en arts G. Deze klachten zijn bekend onder de nummers 207/2017 en 208/2017 en 252/2017. Deze zaken zijn tegelijkertijd op zitting behandeld en in alle zaken wordt op dezelfde dag uitspraak gedaan.  

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster (geboren in 1984), is op 27 februari 2017 door haar tandarts verwezen naar de maatschap kaakchirurgen voor een totaalextractie van haar gebit onder algehele anesthesie. Verweerder is in die maatschap werkzaam met zeven collega’s en zij zijn werkzaam op meerdere locaties van het E te B en de H.

Op 29 maart 2017 is klaagster in verband met die voorgenomen ingreep gezien door de kaakchirurg I. Hij is als kaakchirurg lid van dezelfde maatschap en eveneens werkzaam in het E. I noteerde in het dossier:

“Beleid: POS-aanmelding: desolate dentitie

Conclusie: extractierijpe dentitie

Beleid aangemeld AA DV

          procedure AA DV besproken

          prothesenazorg besproken, nabezwaren besproken

          patiënte accoord.”

Op maandag 1 mei 2017 heeft verweerder de ingreep uitgevoerd. In het dossier is genoteerd dat de volledige immediaatprothese, die de tandarts had gemaakt en die klaagster had meegenomen naar het ziekenhuis, een zeer matige pasvorm had. De immediaatprothese is in de mond geplaatst in aansluiting op de uitgevoerde extracties.             

In principe wordt de nazorg door de eigen tandarts verricht. Bij klaagster werd echter een controleafspraak na twee weken gepland.

Klaagster heeft haar tandarts op 3 en 5 mei 2017 bezocht vanwege klachten.

Op vrijdag 5 mei 2017 nam de tandartspraktijk van klaagster contact op met de afdeling kaakchirurgie van het E. F had toen dienst en is naar het E gekomen om klaagster te zien. F noteerde in het dossier:

“Dienst door ta gebeld er zou geluxeerd bot zijn in de onderkaak li/re blijkt te gaan om torus mandibularis. explicatie”?

Op maandag 8 mei 2017 werd klaagster opnieuw door haar tandarts met een spoedafspraak verwezen naar de afdeling kaakchirurgie van het E. Klaagster werd dezelfde ochtend gezien door verweerder. Hij noteerde in het dossier:

“patiente klaagt over een stukje bot dat uitsteekt na totaal extractie. J heeft patiente geadviseert het nog even af te wachten en de opgetreden drukplekjes bij de tandarts rechts onder, in de prothese bij te slijpen.”

Ook op 9 en 10 mei 2017 heeft klaagster contact gehad met haar tandarts vanwege klachten.

Op 10 mei 2017 nam de tandarts van klaagster weer contact op met de afdeling kaakchirurgie van het E. G was die dag de dienstdoende kaakchirurg. G heeft klaagster dezelfde dag gezien. Zij noteerde in het dossier:

“Retour nav tel overleg tandarts

 Tandarts bang voor necrose 4de kwadrant

Prothese is nog niet aangepast

O/ 4de kwadrant acclusaal blootliggend bot, gingiva rustig

Bot exostoste buccaal 13 46 regio

B/ expectatief

R/ oxycodon 5mg

Controle F continueren”

Op 12 mei 2017 heeft klaagster de controleafspraak, die bij F stond gepland op 14 mei 2017, geannuleerd. Klaagster had zich inmiddels tot de afdeling kaakchirurgie van het ziekenhuis in K gewend voor verdere behandeling. Klaagster is daar gezien door de kaakchirurg L. Deze schreef in een brief van 12 mei 2017 aan de tandarts van klaagster:

“Via de tandarts ivm tweede mening over exostose na verwijdering van de volledige dentitie. 12 dagen geleden totaalextractie in E. Aldaar advies 2 maanden afwachten op overgroei.

Bij onderzoek groot vlak doorprikkende alveoli regio 44-47 en buccaal 13 en 16.

OPT: edentaat

Beleid: In afstemming met patiente is ervoor gekozen om spontaan overgroeien niet af te wachten (was wel een optie, maar duurt erg lang zonder prothese), maar in narcose nettoyeren, scherpe randen weg te nemen en opnieuw overhechten, Het slijmvlies lijkt er sterk genoeg voor.”

Die ingreep is op 17 mei 2017 uitgevoerd. Na deze ingreep is de genezing goed verlopen.

Op 11 mei 2017 is in het dossier van de tandarts van klaagster genoteerd;

“M heeft E gebeld en met spoed 3 verslagen opgevraagd van de bezoeken die A aan de kaakchirurgen heeft gebracht. Wij willen graag schriftelijk bevestiging dat E niks wil doen aan de situatie en de reden waarom niet (..)”

Volgens het dossier van de tandarts van klaagster is door de tandartsenpraktijk op 16, 23 en 29 mei 2017 weer om de informatie gevraagd.

G, die volgens het dossier van de kaakchirurgen op 29 mei 2017 op de hoogte is gesteld van het verzoek van de tandartspraktijk, heeft op 7 juni 2017 de tandarts een brief geschreven met de gevraagde informatie.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

a)    onvoldoende ander heeft verricht;

b)    klaagster niet voor een second opinion heeft verwezen naar een (meer) deskundig persoon in een nader ziekenhuis;

c)    het medisch dossier niet heeft verstrekt.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de klacht niet gegrond is. Hierna zal, voor zover nodig, meer inhoudelijk op het verweer worden ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Vanwege de samenhang bespreekt het college de eerste twee klachtonderdelen gezamenlijk. Klaagster had na de ingreep een controleafspraak meegekregen voor twee weken later. In de tussentijd is klaagster bij haar eigen tandarts geweest. Deze heeft haar op 5, 8 en 10 mei 2017 terugverwezen naar de dienstdoende kaakchirurg en klaagster is al die keren dezelfde dag ook gezien door een dienstdoende kaakchirurg.

Klaagster is op 8 mei 2017 gezien door verweerder. Dit was de tweede keer dat klaagster terugkwam bij de kaakchirurg na de ingreep op 1 mei 2017. Uit de hierboven weergegeven notitie in het dossier blijkt dat verweerder klaagster heeft onderzocht, dat hij heeft geadviseerd nog even af te wachten en dat hij heeft geadviseerd de drukplekjes in de prothese bij te slijpen. Het college acht dit beleid en advies op dat moment nog verdedigbaar. Er was geen technische noodzaak om chirurgisch in te grijpen. Het college wijst er in dat verband op dat ook de kaakchirurg in K schreef dat afwachten een optie was. Het college is daarom van oordeel dat de eerste twee klachtonderdelen niet slagen.

5.3

Wel merkt het college het volgende op. Uit het dossier komt naar voren dat klaagster een psychisch kwetsbare patiënt is. Het komt het college voor dat de organisatie waarin verweerder werkzaam is, een maatschap met zeven kaakchirurgen die werkzaam zijn in meerdere ziekenhuizen, wat betreft de zorgverlening niet ideaal is. In een dergelijk geval is organiseren, communiceren en noteren van groot belang. G heeft ter zitting in dit verband verklaard dat blijkbaar niet is opgepikt dat klaagster zich niet goed begrepen voelde en dat klaagster blijkbaar niet goed had begrepen dat de nacontrole door de kaakchirurgen werd gedaan en niet door de tandarts. Het lijkt er daarom op dat die extra aandacht, zowel ten opzichte van klaagster als ten opzichte van haar tandarts, er niet geweest is. Klaagster is alle keren dat zij contact heeft gehad met de kaakchirurgen gezien door een andere kaakchirurg. Enerzijds heeft dat bij de controles als voordeel dat er telkens als het ware een volgende opinie wordt gegeven, anderzijds heeft dat als nadeel dat beoordeling van het beloop van de wondgenezing niet goed mogelijk is en de herhaalde specifieke hulpvraag van klaagster, zoals gezegd een psychisch kwetsbare patiënt, en van haar tandarts die klaagster inmiddels vijf keer na de ingreep had gezien, uit het oog wordt verloren. Het lijkt erop dat het nadeel hier groter was dan het voordeel. Een goede verslaglegging is, zeker nu klaagster door meerdere kaakchirurgen gezien wordt, van eminent belang, maar wordt door het college als zeer summier beoordeeld. Ter zitting is door G verklaard dat in principe verweerder de hoofdbehandelaar is. In het dossier en op de zitting is gebleken dat de taken en verantwoordelijkheden van het hoofdbehandelaarschap voor verbetering vatbaar zijn. Na de ongeplande

controlebezoeken op de afdeling kaakchirurgie lijkt er onvoldoende afstemming met de hoofdbehandelaar te hebben plaatsgevonden. Ook de geplande controle, achttien dagen na de behandeling, is niet bij de hoofdbehandelaar afgesproken.

Het college spoort verweerder aan maatregelen te treffen om de organisatie op deze punten te verbeteren.

5.4

Wat betreft het verstrekken van het medisch dossier overweegt het college het volgende.

Ingevolge artikel 456 van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) heeft een patiënt recht op een afschrift van zijn dossier. Dat is ook niet betwist, een dossierverzoek van een patiënt wordt in beginsel ingewilligd via een medewerker van het ziekenhuis, aldus verweerder.

In dit geval is, zo blijkt uit het hierboven weergegeven citaat uit het dossier van de tandarts, niet door de patiënt maar door een medewerker van de tandartsenpraktijk (herhaaldelijk) gevraagd naar “verslagen” en niet naar een afschrift van het dossier en is dit verzoek niet aan de kaakchirurg en ook niet aan de medewerker van het ziekenhuis die dossiers afgeeft gericht. Het verzoek is blijkbaar door de secretaresses van de maatschap kaakchirurgie, zo verklaarde F ter zitting, niet opgevat als een verzoek van een patiënt om een afschrift van het dossier. Blijkbaar is er dus sprake geweest van een misverstand, hetgeen gelet op het voorgaande nog wel voorstelbaar is, en is er geen sprake geweest van het weigeren van het geven van gevraagde informatie. Een tuchtrechtelijk verwijt is daarom niet op zijn plaats. En uiteindelijk heeft G op

7 juni 2017 een brief geschreven aan de tandarts met het gevraagde verslag. Ook het derde klachtonderdeel slaagt daarom niet.

5.5

De conclusie is dan ook dat de klacht in al zijn onderdelen als ongegrond dient te worden afgewezen.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. M.E. Geertman, R. Rowel, leden-tandarts  (nummer 206/2017) en dr. Th. J. M. Hoppenreijs, F.S. Kroon, leden-arts (nummer 251/2017), in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.