ECLI:NL:TGZRZWO:2018:151 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 032/2018
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2018:151 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-08-2018 |
Datum publicatie: | 27-08-2018 |
Zaaknummer(s): | 032/2018 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, geen maatregel |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen tandarts over beëindiging behandelingsovereenkomst. Klacht gegrond. Vanwege bijzondere omstandigheden geen maatregel |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 27 augustus 2018 naar aanleiding van de op 26 februari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , tandarts, (destijds) werkzaam te D,
bijgestaan door mr J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de stukken van klaagster, binnengekomen op 20 april en 23 en 24 juli 2018.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 10 augustus 2018. Klaagster is ter zitting verschenen, alwaar zij een pleitnotitie en een brief heeft overgelegd, en verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het tandheelkundig dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren in 1932, was sinds 2005 jaren patiënt in de praktijk van verweerder. Klaagster had meerdere keren per jaar contact met de tandartsenpraktijk, onder meer vanwege protheseklachten.
Verweerder noteerde op 11 maart 2007 in het dossier:
“Niet meer langer dan een half uur afspreken. (…)”
En op 25 mei 2007 noteerde verweerder:
“voorstel gedaan nieuwe afspraak maken voor restauratie
i.v.m. afspraaktijd ½ uur; nee dan blijf ik eindeloos heen en weer rijden. ik heb ook mijn afspraken. Kunt u niet één restauratie maken. – door de bocht gegaan. – gedaan- (…)”
Op 21 december 2007 heeft verweerder in het dossier genoteerd:
“mevrouw probeert ons steeds verantwoordelijk te maken voor haar gedrag. Gisteren 15.30 gebeld voor pijnklacht gebeld met vragen over de rekening.
Kan alleen 1e week januari daarna heeft ze teveel afspraken maar in de eerste week kan ze ook niet op verschillende dagen afspreken. Ze wil niet komen om dit te bespreken. Wil onmiddellijk geholpen worden. Dit is niet onze stijl daar kan ze kennelijk niet mee overweg.”
Klaagster heeft op 7 januari 2008 de afspraak voor 9 januari 2008 afgezegd omdat ze verkouden was. Op 14 januari 2008 heeft klaagster de afspraak voor 25 januari 2008 afgezegd omdat ze niet kon. De assistente noteerde verder:
“geprobeerd een andere afspr. te maken was erg lastig. verschillende datums genoemd ze kon steeds niet, te druk, of ze was weg had ook een agenda na ± 5 min eindelijk een afspraak kunnen maken.”
Op 11 februari 2008 noteerde verweerder in het dossier:
“mw meegedeeld dat ik de behandelrelatie om persoonlijke redenen wens te stoppen. Mw boos en vindt dat ik dat ook wel door de telefoon had mee kunnen delen. Ze had zich de hele dag al lopen haasten. Ik heb het gesprek helemaal bij mijzelf gehouden en niet over haar uitgewijd. (…)”
Naar aanleiding van brieven van klaagster heeft verweerder klaagster op 16 juli 2010 een brief geschreven. Verweerder schreef daarin:
“Hoewel het u mondeling is uitgelegd zal ik hierbij, na het maar liefst verstrijken van twee jaar, schriftelijk uitleg geven van de reden waarom ik de behandelovereenkomst met u heb beëindigd.
De kracht van mijn praktijk ligt in het geduld en de tijd die ik neem om een patiënt te behandelen. Met name patiënten die extra tijd vragen, bijvoorbeeld in verband met een handicap, wenden zich om die reden tot mij. Maar soms is het noodzakelijk om ook grenzen te stellen.
Lange tijd heb ik veel aandacht aan u besteed. Ik kreeg het gevoel dat u misbruik van me maakt. Zowel voor, tijdens en na de behandeling uitte u uw onvrede in negatieve bewoordingen. Dit noopte mij op een gegeven moment een maximale behandeltijd van een half uur met u af te spreken. U bleef echter aanhoudend negatief en achterdochtig over de behandeling en de adviezen. Aangezien derhalve het vertrouwen bij u ontbreekt en ik daar telkenmale tegenaan liep zag ik geen andere mogelijkheid dan het beëindigen van de behandelrelatie. De grens was bij mij bereikt en ik kon het niet meer opbrengen u te behandelen. Door uw negatieve houding was het mij onmogelijk geworden de kwaliteit te leveren die ik gewend ben te leveren. Overigens had u op dat moment geen klachten en kwam u voor halfjaarlijkse controle.
Mocht u daar prijs op stellen, dan ben ik bereid met u de mogelijkheid van bijzondere tandheelkunde te bespreken en kan ik u vervolgens verwijzen naar een dergelijke praktijk.”
Klaagster heeft op 28 oktober 2011 een klacht ingediend bij de centrale klachtencommissie van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) tegen verweerder betreffende de beëindiging van de behandelingsovereenkomst. Deze klacht is op 5 oktober 2012 door de centrale klachtencommissie van de NMT gegrond bevonden.
Verweerder heeft klaagster als reactie op de beslissing van de klachtencommissie op
4 december 2012 een brief geschreven. Verweerder schreef daarin dat hij kennis heeft genomen van de uitspraak van de klachtencommissie en dat hij de richtlijn waarnaar de klachtencommissie verwijst nog eens goed had nagelezen.
Verweerder vervolgde in die brief:
“Ik ben mij ervan bewust dat het niet zorgvuldig is geweest om U op 11 februari 2008, terwijl u voor een controle-afspraak kwam, mede te delen dat ik U niet meer zou behandelen.
Mocht ik in de toekomst nog eens worden geconfronteerd met een vergelijkbare situatie, dan zal ik met name:
- herhaaldelijk meningsverschillen over de behandeling bespreken, de mogelijke consequenties meedelen (eindigen van de behandeling) en dat ook noteren in het dossier;
- en als ik uiteindelijk zal moeten besluiten de behandelrelatie te beëindigen een redelijke termijn in acht nemen;
- de mededeling schriftelijk bevestigen met vermelden van de reden;
- noodzakelijke hulp verlenen;
- en hulp bieden bij het zoeken naar een andere tandarts.(…)”
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, dat hij haar “uit de praktijk heeft gezet”.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet begrijpt met welk doel klaagster nu na tien jaar een klacht voorlegt aan het college. Zij is van mening dat verweerder een berisping verdient. Verweerder wijst erop dat de klacht een handelen betreft van meer dan tien jaar geleden. Hij heeft zich gerealiseerd dat hij niet zorgvuldig is geweest en dat heeft hij betreurd, maar daar ook van geleerd. Verweerder stelt dat hij reeds is gewaarschuwd en heeft aangegeven dat hij een behandelrelatie nooit meer zal beëindigen zonder de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
In de praktijkwijzer ‘WGBO in de praktijk’ uit september 2006 van de NMT is beschreven in welke gevallen een tandarts een behandelingsovereenkomst met een patiënt kan beëindigen en welke zorgvuldigheidseisen de tandarts daarbij in acht dient te nemen.
Het college kan op basis van de aantekeningen in het dossier billijken dat verweerder het voornemen had de behandelingsovereenkomst te beëindigen.
Verweerder diende daarbij wel de vereiste zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Die zorgvuldigheidseisen, zoals beschreven in de hierboven genoemde praktijkwijzer, komen neer op hetgeen verweerder in zijn brief van 4 december 2012 heeft geschreven. Verweerder heeft die zorgvuldigheid niet in acht genomen. Het college kan dan ook kort zijn over de gegrondheid van de klacht. Deze is gegrond.
Het college dient vervolgens te bepalen of er een maatregel aan verweerder moet worden opgelegd en zo ja welke. Gelet op alle omstandigheden van het geval, waarvan met name het feit dat het verwijtbare handelen inmiddels meer dan tien jaar geleden heeft plaatsgevonden, dat de klachtencommissie de klacht reeds gegrond heeft verklaard, dat verweerder het onjuiste van zijn handelen heeft erkend en dat hij aangeeft dat hij ervan heeft geleerd, is het college van oordeel dat het opleggen van een maatregel achterwege kan blijven.
6. BESLISSING
Het college verklaart de klacht gegrond zonder aan verweerder een maatregel op te leggen.
Aldus gegeven door A.L. Smit, voorzitter, R.T. Thomson en M.E. Geertman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2018 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Herstelbeslissing d.d. 2 oktober 2018 naar aanleiding van de op 27 augustus 2018 gegeven beslissing op de klacht van
A, wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , tandarts, (destijds) werkzaam te D,
bijgestaan door mr J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
In deze zaak is op 27 augustus 2018 een beslissing gegeven. Klaagster heeft bij brief van 19 september 2018 aangegeven dat haar geboortejaar in de beslissing onjuist is vermeld, dat is namelijk 1935 en niet 1932, en heeft gevraagd om een nieuwe beslissing. Verweerder is in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten en heeft bij brief van
27 september 2018 aan de secretaris van het college laten weten geen bezwaar te hebben tegen een herstelbeslissing waarin de geboortedatum van klaagster wordt gewijzigd van 1932 in 1935.
De genoemde beslissing bevat derhalve een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel.
2. DE BESLISSING
De beslissing 032/2018 wordt als volgt verbeterd:
In rubriek 2. DE FEITEN komt in de eerste zin van de tweede alinea het jaartal 1935 in plaats van 1932 te staan.
Deze herstelbeslissing zal worden aangetekend op de beslissing van
27 augustus 2018 en maakt door aanhechting onderdeel uit van deze beslissing.
Aldus gegeven door A.L. Smit, voorzitter, R.T. Thomson en M.E. Geertman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2018 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris