ECLI:NL:TGZRZWO:2018:116 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 046/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:116
Datum uitspraak: 14-06-2018
Datum publicatie: 14-06-2018
Zaaknummer(s): 046/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen orthodontist.  Klachtonderdelen  die zien op  gebrekkige dossiervoering, ontbreken van behandelplan en slechte communicatie zijn gegrond. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 14 juni 2018 naar aanleiding van de op 19 februari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te D,

bijgestaan door mr. Z.J. Rittersma te Wehl,

k l a a g s t e r

-tegen-

F , tandarts (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.J.E.C. Camps te Enschede,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullend verweerschrift van 9 mei 2018;

- e-mailbericht van de gemachtigde van klaagster van 9 mei 2018 met bijlagen;

- e-mailbericht van de gemachtigde van klager van 14 mei 2018 met bijlage;

- het aanvullend verweerschrift van 18 mei 2018;

- de van de zijde van klaagster op 23 mei 2018 ingebrachte medische stukken.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 25 mei 2018, alwaar klaagster bijgestaan door haar gemachtigde is verschenen. Verweerster is niet in persoon verschenen maar heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ter zitting is eveneens behandeld de klacht van klaagster tegen een (opvolgend) collega van verweerster. Deze zaak is bekend onder nummer 045/2018. In die zaak wordt vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is tandarts en werkte in de periode mei 2010 tot en met augustus 2012 in loondienst bij tandartsenpraktijk E, verder de praktijk te noemen. Verweerster verrichtte in de praktijk orthodontische behandelingen. Klaagster, geboren in 1999, was sinds 2008 patiënte bij de praktijk. Vanaf 16 december 2010 nam verweerster de behandeling van klaagster op zich. Klaagster heeft verweerster bezocht met als doel een orthodontische behandeling voor een goed en sluitend gebit dat ook esthetisch aantrekkelijk moest zijn. Met het oog daarop is verweerster met de moeder en toenmalig wettelijk vertegenwoordiger van klaagster een behandelovereenkomst aangegaan. Verweerster heeft klaagster tot augustus 2012 behandeld. Toen verliet verweerster de praktijk en droeg zij de behandeling van klaagster over aan een in de praktijk werkzame orthodontist (die ook door klaagster werd aangeklaagd en in wiens zaak met nummer 045/2018 heden eveneens uitspraak wordt gedaan). Laatstgenoemde orthodontist heeft klaagster tot 20 juni 2014 behandeld. Op die laatste datum is de orthodontische behandeling beëindigd na het plaatsen van spalken op 13 juni 2014. Klaagster heeft vervolgens een afspraak gemaakt bij een kaakchirurg. Bij brief van 23 mei 2014 heeft de kaakchirurg, C, de tandartspraktijk in kennis gesteld van zijn bevindingen. Hij schrijft daarin onder meer:

“Verder valt op dat de 35 niet is betrokken binnen de vaste apparatuur.

(…)

Met A en haar moeder besprak ik de huidige situatie. Er is sprake van een geringe hypoplasie van de maxilla en een laterognathie van de mandibula naar rechts. Beide zaken lijken orthodontisch niet eenvoudig op te lossen. Bovendien wordt op dit moment met suboptimale vaste apparatuur gewerkt zonder dat de 35 in dit proces wordt betrokken.

Dit advies vormde voor klaagster de aanleiding om naar een andere praktijk over te stappen. Ook zag zij hierin aanleiding juridisch advies in te winnen. Zij heeft bij brief van 8 mei 2015 de tandartsenpraktijk aansprakelijk gesteld.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster – samengevat - een ondeugdelijke voorbereiding en uitvoering van de behandeling, met onzorgvuldigheden in uitleg en communicatie. Daarnaast signaleert zij gebreken in de inrichting en organisatie van de zorg.

De klacht valt in negen onderdelen uiteen, die het college hierna bij de beoordeling letterlijk zal aanhalen.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert op alle onderdelen verweer. Op de verschillende verweren wordt voor zover nodig hierna bij de beoordeling nader ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2    

Het college beoordeelt de verschillende klachtonderdelen als volgt en houdt daarbij de door klaagster gepresenteerde volgorde aan.

5.3    

Onderdeel 1: Het onterecht voeren van de titel orthodontist en het onbevoegd uitvoeren en declareren van orthodontische verrichtingen.

Verweerster is buiten Nederland opgeleid, zij verkreeg in het buitenland de titel Master of Science in Orthodontics. Dit brengt, zoals zij ook erkent, nog niet mee dat zij zich in Nederland orthodontist mag noemen. Dat zij zich op enig moment toch als zodanig heeft gepresenteerd is door klaagster wel gesteld, maar niet onderbouwd en het college vindt daarvoor in de stukken ook onvoldoende aanwijzingen. In zoverre faalt de klacht. De vraag of verweerster bij haar bemoeienissen de grenzen van haar professie heeft overschreden is een andere. Het college stelt vast dat verweerster geen handelingen heeft verricht waarvoor zij, uitgaande van die in het buitenland verkregen graad, de bevoegdheid miste. Het klachtonderdeel treft ook in dat opzicht geen doel.

5.4    

Onderdeel 2:  Een gebrekkige dossiervoering.

Dit klachtonderdeel slaagt. Het college stelt vast dat er gedurende de gehele behandelduur, dus ook in het tijdvak dat verweerster de behandeling op zich nam,  sprake is van een onduidelijk, onzorgvuldig bijgehouden en weinig transparant dossier.

Zo wijkt de zich bij de stukken bevindende zogenoemde “gele memo voor eigen notities”, dat de gehele behandelduur beslaat en waarop ogenschijnlijk alle behandelcontacten staan vermeld, in belangrijke mate af van de eveneens tot het medisch dossier behorende behandelkaart, waarop in een vrij veld “Aantekening” losse opmerkingen zijn genoteerd. Deze opmerkingen zijn in opmaak vrijwel gelijk aan die op de bewuste memo maar wijken daar qua inhoud sterk van af. Welke status aan de memo, waarop vitale behandelgegevens zijn vermeld die op de behandelkaart ontbreken, moet worden toegekend is (ook ter zitting) niet duidelijk geworden.

Doordat de opmerkingen op de memo in heel behoorlijk, maar die op de behandelkaart in zeer gebrekkig Nederlands werden genoteerd, rijst de vraag wie de auteur ervan is en wie welke handelingen heeft verricht.  Doordat bij de aanduiding van de behandelaar op beide stukken met de aanduiding “Or” (naar het college begrijpt: orthodontist) wordt volstaan is dat echter volstrekt onduidelijk.

Reeds hierom beoordeelt het college de dossiervorming als volstrekt onvoldoende en het college rekent dit verweerster over de periode dat zij de behandeling voerde aan.

Het college ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de van klaagsters gebit gemaakte gipsmodellen te verkrijgen, zoals verweerster heeft verzocht, aangezien dat – zoals in het voorgaande besloten ligt – niet tot een ander oordeel zal kunnen leiden.

5.5    

Onderdeel 3: Een onzorgvuldige voorbereiding en uitvoering van het ook niet of nauwelijks omschreven behandelplan.

Vaststaat dat verweerster, die de orthodontische behandeling van klaagster als eerste ter hand nam, geen schriftelijk behandelplan voor klaagster heeft opgesteld. Volgens verweerster was het in de praktijk vast gebruik om in overleg met de patiënt of diens ouders een behandelplan op te stellen, alvorens met de behandeling te starten. Een zodanig plan heeft het college in dit geval echter niet aangetroffen. De op 3 december 2010 in het dossier genoteerde aantekening “beh.vast b kok, beh ca 1,5-2 jaar daarna spalk” kan niet als zodanig gelden en is bovendien niet aan klaagster gericht. Hoewel verweerster moet worden nagegeven dat onder omstandigheden met een mondeling behandelplan kan worden volstaan, is ook daarvan onvoldoende gebleken. Verweerster geeft aan het verwachte verloop van de behandeling op verschillende momenten uitgebreid met klaagster en haar moeder te hebben doorgenomen. Daarvan zijn echter geen duidelijke aantekeningen gemaakt. Uit de hiervoor bedoelde gele memo blijkt dat er op een aantal behandelmomenten wel van een zeker vooruitkijken sprake is geweest, maar ook daarin kan het college geen duidelijke planning of de bespreking daarvan ontwaren. Het college houdt het er daarom voor dat aan klaagster en haar moeder geen duidelijk plan is voorgehouden en voegt daar nog aan toe dat het gelet op de complexe dentale/skeletale situatie zonder meer voor de hand had gelegen om zo’n plan, zo dat er  was, op schrift te stellen. Het klachtonderdeel treft doel.

5.6    

Onderdeel 4: Een onvoldoende (tussentijdse) heroverweging van de voortgang van het behandelproces in relatie tot de gestelde doelen.

Verweerster heeft klaagster ongeveer twee jaar lang behandeld. Of zij in die periode tot herijking van de behandeling over had moeten gaan is als gevolg van de gebrekkige dossiervoering (hiervoor besproken bij 5.4) niet vast te stellen. Gelet op de complexe situatie in klaagsters mond is bepaald niet uit te sluiten dat dat op enig moment aangewezen was. Als gevolg van de voor rekening van verweerster komende gebrekkige verslaglegging houdt het college het ervoor dat verweerster waar het de voortgang van het behandelproces in relatie tot de gestelde doelen betreft, inderdaad onvoldoende de vinger aan de pols heeft gehouden. Het klachtonderdeel slaagt.

5.7    

Onderdeel 5:    Het niet opnemen van een element (de 35) in de vaste beugel.

Dit klachtonderdeel treft geen doel. De zich in het dossier bevindende beginfoto biedt voldoende steun aan verweersters stelling dat de 35 nog door moest komen zodat deze nog niet in de vaste beugel kon worden opgenomen. Dat die situatie gedurende de periode dat verweerster klaagster behandelde zodanig is veranderd dat verweerster dit alsnog had moeten doen, is onvoldoende gebleken. Volgens haar opvolger was het element ook in 2013 nog niet voldoende doorgekomen. Dat acht het college aannemelijk, aangezien uit de hiervoor bedoelde gele memo blijkt dat er op 27 augustus 2013 linksonder een veertje werd geplaatst: kennelijk moest daar ook toen nog meer ruimte komen. 

5.8    

Onderdeel 6 en 7: Slechte en voor de patiënt onvoldoende in begrijpelijke taal verstrekte uitleg over de behandeling waardoor er sprake is van onvoldoende uitvoering van het informed consent.

en

Ten onrechte patiënten laten behandelen door artsen en personeel die wellicht gekwalificeerd zijn om te mogen behandelen, maar niet (voldoende) in staat zijn om begrijpelijk met de patiënt te communiceren of het daarop te weinig toezicht houden.

Het college ziet aanleiding deze twee klachtonderdelen, die in de kern de kwaliteit van de mondelinge communicatie tussen verweerster en klaagster (en haar moeder) aan de kaak stellen, gezamenlijk te bespreken. Het klachtonderdeel is toegespitst op de tussen partijen gebruikte taal. Aangezien klaagster ter zitting heeft aangegeven dat de klacht op dit punt niet verweerster maar haar opvolger aangaat, treft ze tegen verweerster geen doel. Het ontbreekt het college overigens ook aan aanwijzingen waaruit moet worden opgemaakt dat klaagster, haar moeder en verweerster elkaar niet behoorlijk hebben kunnen verstaan. De klachtonderdelen falen.

5.9    

Onderdeel 8:  Het niet afgesloten hebben van een aansprakelijkheidsverzekering.

Nu in deze tuchtprocedure niet aannemelijk is gemaakt dat de praktijk in het hier relevante tijdvak geen aansprakelijkheidsverzekering voor verweerster in stand heeft gehouden kan dit klachtonderdeel bij gebrek aan een voldoende feitelijke grondslag niet slagen. De vraag of verweerster zich al dan niet van het bestaan van een dergelijke verzekering heeft vergewist kan dan in het midden blijven.

5.10   

Onderdeel 9:  Het ten bate van eigen gewin ‘uitmelken’ van de behandelrelatie zonder de redelijke behandelkosten die (grotendeels) door de zorgverzekering werden gedragen in de gaten te houden.

Dit klachtonderdeel faalt. Hoewel er, zoals uit het voorgaande wel moge blijken, zonder meer het nodige op verweersters werkwijze is aan te merken, is op geen enkele wijze komen vast te staan dat de geconstateerde tekortkomingen verband houden met het najagen van eigen gewin of met onverschilligheid ten aanzien van de ten laste van klaagsters verzekeraar komende behandelkosten. Het college schuift deze stelling als ongefundeerd terzijde.  

5.11   

Slotsom.

De slotsom is dat de klacht voor een deel gegrond is. Het nog door verweerster naar voren gebrachte gegeven dat klaagster haar behandeling zelf heeft vertraagd of bemoeilijkt doordat zij de aan haar verstrekte elastiekjes niet steeds consequent droeg moge zo zijn, maar dat doet aan de voorgaande gegrond gebleken verwijten niet af. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge art. 47, lid 1, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

Bij de vraag welke maatregel hier passend is rekent het college verweerster het ontbreken van een behoorlijke behandelplanning en de gebrekkige verslaglegging zwaar aan.

Het college wil wel aannemen dat, zoals verweerster heeft gesteld, de vele wisselingen van praktijkhouders een factor in het gebrek aan structuur en duidelijkheid in de praktijk zijn geweest. Dat doet echter niet af aan de eigen verantwoordelijkheid die verweerster als behandelaar had, en die door haar op belangrijke punten is verzaakt. 

Het college acht een berisping aangewezen.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-      verklaart de klachtonderdelen 2, 3, en 4 gegrond;

-      berispt verweerster;

-      bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, ‘Medisch Contact’, ‘Nederlandse Tandartsenblad’ en ‘Dentz’;

-      wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. A.M. Koene, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist,

R. Rowel en dr. M.E. Geertman en R.T. Thomson, leden-tandartsen in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.