ECLI:NL:TGZRZWO:2018:110 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 057/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:110
Datum uitspraak: 07-06-2018
Datum publicatie: 07-06-2018
Zaaknummer(s): 057/2018
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verpleegkundige. De verpleegkundige zou hebben gezegd dat  katheterwisselingen in het ziekenhuis niet meer zouden worden vergoed en zou klager onheus hebben bejegend. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 juni 2018 naar aanleiding van de op 13 november 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen en aan het regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , verpleegkundige, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen.

Klager heeft het college bij brief van 20 april 2018 een brief doen toekomen die eveneens als bijlage 2 bij het verweerschrift is overgelegd.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om mondeling gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is sinds 1980 werkzaam als verpleegkundige in het D in B en sinds 1990 werkt hij op de polikliniek urologie van het ziekenhuis.

De medische voorgeschiedenis van klager, geboren in 1948, vermeldt het volgende:

“Urologische voorgeschiedenis

2007 Prostaatbiopsie met links prostaatcarcinoom 3+2. Patiënt is een radicale prostatectomie voorgesteld, dit wil hij niet.

2008 Patiënt is vastgelopen met de mictie. Hij heeft een catheter en weigert verder elke behandeling.”

Patiënt is sinds mei 2007 bij een van de urologen van het ziekenhuis onder behandeling in verband met het onvermogen tot mictie. Verweerder heeft sinds 21 oktober 2015 regelmatig volgens het geldende ziekenhuisprotocol de urethrale katheter bij klager verwisseld.

Verweerder heeft op instructie van het management van het ziekenhuis aan patiënten, waaronder klager, medegedeeld dat wanneer de katheter probleemloos kon worden verwisseld, een terugverwijzing naar de huisarts of de thuiszorg plaats zou vinden omdat zorgverzekeraars de kosten van wisselingen in het ziekenhuis in de toekomst niet meer zouden gaan vergoeden.

Verweerder heeft dit twee keer aan klager medegedeeld. Bij de volgende wisseling vertelde klager verweerder dat zijn huisarts de wisseling niet op zich wilde nemen.

Bij een regulier geplande afspraak op 9 november 2017 meldde klager zich bij de balie van de polikliniek urologie. Het dossier vermeldt hierover:

“Pat was erg boos bij mij aan de balie. Wil niet door C geholpen worden en dreigt met tuchtraad en dergelijke. Ik heb nieuwe afspraak voor dhr gepland.”

Verweerder sprak klager dezelfde dag bij de balie van de polikliniek urologie. Klager stelde dat verweerder had gelogen en hem volledig verkeerd had ingelicht betreffende de vergoeding want de zorgverzekeraar zou desgevraagd tegen klager hebben gezegd dat katheterwisselingen in het ziekenhuis vergoed zouden worden. Klager gaf aan dat hij het vertrouwen in verweerder had verloren en niet meer door hem behandeld wilde worden. Hierna heeft verweerder geen contact meer gehad met klager.                         

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-

1.    dat hij ten onrechte tegen hem, klager, heeft gezegd dat de katheterwisselingen in het ziekenhuis; niet meer vergoed zouden worden;

2.    dat hij zich onheus tegenover klager heeft gedragen, onder meer door te zeggen ‘zal ik er even in knijpen’.  

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- primair aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat de klacht niet voldoet aan de eisen die de wet, het tuchtrechtbesluit en de jurisprudentie daaraan stellen. Inhoudelijk is verweerder van oordeel dat hij op geen enkel moment als verpleegkundige in zijn zorgplicht jegens klager is tekortgeschoten en dat de klacht zonder zitting, zonder nader onderzoek als (kennelijk) ongegrond danwel van onvoldoende gewicht dient te worden afgewezen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Wat betreft het niet-ontvankelijkheidsverweer overweegt het college dat voldoende duidelijk is tegen wie de klacht is gericht, dat voldoende duidelijk is wat de klacht is en wat de onderbouwing daarvan is. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht. 

5.2

Wat betreft de inhoudelijke beoordeling wijst het college er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Wat betreft het eerste klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Verweerder heeft op instructie van het management van het ziekenhuis tegen klager gezegd dat zorgverzekeraars in de toekomst de kosten van de katheterwisselingen niet meer zouden vergoeden. De zorgverzekeraar van klager heeft volgens klager echter desgevraagd verteld de katheterwisselingen in het ziekenhuis wel volledig te vergoeden. Wat daar ook van zij, dat verweerder klager voor een mogelijke financiële tegenvaller -op instructie van zijn werkgever- heeft gewaarschuwd valt hem niet te verwijten. Verweerder mocht daarbij afgaan op de informatie die hij van zijn werkgever had gekregen. Dat de zorgverzekeraar van klager de katheterwisselingen mogelijk wel blijft vergoeden maakt dat niet anders. Het eerste klachtonderdeel slaagt daarom niet.

5.4

Betreffende het tweede klachtonderdeel overweegt het college het volgende.

Klager verwijt verweerder in dat klachtonderdeel onheuse bejegening onder meer doordat verweerder tegen klager gezegd zou hebben ‘zal ik er even in knijpen’. Klager heeft zijn klacht niet van een feitelijke basis voorzien.

Verweerder stelt daar tegenover in het verweerschrift dat hij als mannelijke verpleegkundige de katheterwisselingen is gaan uitvoeren omdat klager in het verleden ongepaste opmerkingen heeft gemaakt in de richting van vrouwelijke verpleegkundigen. Verweerder ondersteunt deze stelling met een citaat uit het dossier van klager. De stelling van verweerder wordt verder ondersteund door de brief van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis aan klager van 5 februari 2018. Uit die brief blijkt dat aan klager, omdat hij -kort gezegd- vrouwelijke medewerkers lastig had gevallen met seksueel getinte opmerkingen en een mannelijke medewerker onheus had bejegend, een toegangsverbod voor de polikliniek urologie was opgelegd met onmiddellijke ingang voor de duur van een jaar.

Bij repliek heeft klager de stellingen van verweerder niet weersproken. Hij heeft alleen de brief van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis aan hemzelf van 5 februari 2018 aan het college overgelegd.

Bij die stand van zaken kan ook het tweede klachtonderdeel niet slagen.

5.5

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, B.F.A. Goosselink en

E. van Egmond, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.