ECLI:NL:TGZRSGR:2018:136 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-022
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:136 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-08-2018 |
Datum publicatie: | 21-08-2018 |
Zaaknummer(s): | 2018-022 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Klager kwam op consult bij de verzekeringsarts voor een expertiserapport van een onafhankelijke verzekeringsgeneeskundige in het kader van een beroepsprocedure. De verzekeringsarts had volgens de normen van de beroepsgroep kennis moeten nemen van het dossier van klager, in ieder geval voor zover dit nodig was om zich ervan te vergewissen dat zij de opdracht kon verrichten, ook voor wat betreft haar onafhankelijkheid ten opzichte van de arts op wiens beoordeling de bestreden beslissing gebaseerd was. Zij heeft klager noch tijdens het consult, noch op enig moment (kort) nadien, op de hoogte gebracht van haar positie in deze opdracht en heeft de kwestie aan haar werkgever overgelaten, met als ongewenst gevolg dat haar werkgever het onderzoeksverslag van haar heeft gebruikt om mede op basis daarvan alsnog een expertiserapport te doen opstellen. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 21 augustus 2018
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: C (dochter),
tegen:
D , arts voor arbeid en gezondheid, verzekeringsarts,
werkzaam te E en B,
verweerster,
gemachtigde: mr. F. van Woerden-Poppe, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 5 februari 2018;
- het verweerschrift met bijlagen;
- twee brieven van de zijde van verweerster, ontvangen op 8 mei 2018 en 15 mei 2018, ieder met een bijlage;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 18 april 2018;
- twee rapporten, overgelegd door klager bij gelegenheid van het mondeling vooronderzoek, waarvan één met bladzijdenummering;
- de in het laatstgenoemde rapport ontbrekende bladzijde 7, door klager ter zitting overgelegd.
1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 10 juli 2018. Partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerster heeft daarbij pleitnotities overgelegd.
2. De feiten
2.1
Klager heeft zich in april 2017 voor een second opinion met betrekking tot zijn belastbaarheid
door tussenkomst van zijn advocaat gewend tot F te G. F is een onafhankelijke organisatie
die onder meer medische, arbeidsdeskundige adviezen geeft en medische onderzoeken
verricht. Met het oog op een beroepsprocedure tegen het UWV wilde klager een expertiserapport
van een onafhankelijke verzekeringsgeneeskundige. Aan de bestreden beslissing van
het UWV lag een beoordeling omtrent de belastbaarheid van klager ten grondslag, vastgesteld
door H, verzekeringsarts, werkzaam bij het UWV, kantoor B. Klager heeft zijn dossier
aan F ter beschikking gesteld.
2.2
Op 16 mei 2017 is klager op uitnodiging van F in E op consult geweest bij verweerster.
Verweerster werkt op freelance-basis voor F. Daarnaast is zij werkzaam bij het UWV
op het kantoor in B.
2.3
Verweerster heeft geen kennis genomen van het dossier van klager, omdat dit door F
nog niet gescand was en daarmee voor verweerster niet (digitaal) beschikbaar.
2.4
Bij het onderzoek tijdens het consult op 16 mei 2017 heeft klager verweerster verteld
dat de bestreden beoordeling was opgesteld door H, een directe collega van verweerster,
en dat hij een klacht had ingediend tegen H. Verweerster heeft niet direct tegen
klager gezegd dat het haar mogelijk niet vrij stond te adviseren en heeft het onderzoek
en het consult afgemaakt. Het verslag daarvan heeft zij digitaal opgeslagen in de
systemen van F.
2.5
F heeft de advocaat van klager op 22 mei 2017 bericht dat de eindrapportage gereed
was en te vinden was door inloggen op het persoonlijke gedeelte van de site van F.
Het betreffende rapport (met bladzijdenummering) bevat een verslag van medisch specialistisch
onderzoek met als datum van het consult met de verzekeringsarts 16 mei 2017. Het rapport
is niet gedateerd en vermeldt geen naam van de arts of andere persoon die het onderzoek
heeft verricht of het rapport heeft opgesteld.
2.6
Nadat klager was gebleken dat verweerster een collega was van H heeft hij zich tot
F gewend, waarbij hem een tweede onderzoek door een andere arts is aangeboden. Op
16 juni 2017 heeft het betreffende consult plaatsgevonden bij de arts I.
2.7 Een brief van 11 mei 2018 van F aan verweerster, ondertekend door mevrouw J, directeur, vermeldt onder andere het volgende:
“ Op 16 mei 2017 heeft er een consult plaatsgevonden met de verzekeringsarts mw. D. Wij werken met een geautomatiseerd systeem en het verslag van het consult van mw. D stond in het systeem. Wij hebben dit gebruikt voor de eindrapportage, welke is opgesteld door een van onze medische adviseurs. Het kan zijn dat mw. D niet op de hoogte was van het feit dat wij haar verslag uit het systeem wel gebruikt hebben. Wij kunnen niet meer uit het systeem halen welk adviseur deze rapportage heeft afgerond.
Mw. D heeft die dag ons wel laten weten dat zij gezien de lopende kwestie van cliënt met een van haar collega’s zij de rapportage beter niet kon afronden. Wij hebben dit niet opgevat als dat wij haar verslag niet konden gebruiken.
Wij hebben inmiddels onze procedures aangepast waardoor wij de zogenaamde UWV dossiers niet meer aan verzekeringsartsen voorleggen die daar werken.”
3. De klacht
Klager verwijt verweerster, naar het College begrijpt en zakelijk weergegeven, dat zij heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij als arts jegens klager in acht had behoren te nemen door:
1. haar onderzoek van klager voort te zetten tijdens het consult op 16 mei 2017 en dit af te maken, ook nadat klager haar had verteld dat zijn bezwaar betrekking had op het handelen van een naaste collega van haar, terwijl dit bovendien al bleek uit het dossier dat klager aan F had toegestuurd;
2. klager noch tijdens het consult, noch na afloop te vertellen dat zij het onderzoek niet kon doen en de rapportage niet kon afmaken;
3. niet te controleren of F klager daarvan op de hoogte heeft gebracht.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft in haar verweerschrift de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde
stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1
Als eerste merkt het College op dat het alleen het handelen van verweerster persoonlijk
kan beoordelen. Gebleken is dat klager in een conflict met F verwikkeld is. Zoals
ook ter zitting besproken kan het College in deze procedure geen oordeel geven over
het handelen van F.
5.2
Verweerster heeft tegen de klacht aangevoerd dat zij ten tijde van het consult met
klager op 16 mei 2017 nog geen kennis had genomen van zijn dossier en dat kennisneming
van een dossier in het algemeen vóór een consult ook niet wenselijk is. Pas na het
consult beoordeelt de expert welke stukken nog nodig zijn voor het opstellen van het
expertiserapport, aldus verweerster. Toen tijdens het consult bleek dat klager in
de WIA-procedure was beoordeeld door haar directe collega H, heeft zij zich gerealiseerd
dat zij de expertise niet kon uitvoeren, maar dit niet direct aan klager meegedeeld
omdat zij dit eerst met haar opdrachtgever, F – voor wie zij nog niet lang werkte
–, wilde bespreken. Zij heeft dit na het consult ook gedaan en F verzocht een andere
verzekeringsarts in te schakelen om het onderzoek te verrichten. Verweerster is er
vanuit gegaan dat F haar onderzoeksverslag niet zou gebruiken, aldus verweerster.
5.3
Het College overweegt dat in dit geval de zorg die verweerster jegens klager in acht
behoorde te nemen (mede) wordt genormeerd door de KNMG-richtlijn ‘Medische specialistische
rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband’ van april 2016. Volgens de richtlijn
geeft deze globaal aan wat binnen de beroepsgroep als ‘state of the art’ mag gelden.
Onder de punten 4.6 en 4.7 vermeldt deze richtlijn – voor zover in deze zaak van belang
en zakelijk weergegeven – dat de expert niet in een persoonlijke of zakelijke relatie
tot één van beide opdrachtgevers mag staan en dat er geen andere vorm van belangenverstrengeling
mag zijn. Volgens punt 4.8 mag de expert, als het hem niet vrijstaat de opdracht te
aanvaarden, het onderzoek alleen door een andere expert laten verrichten met toestemming
van alle betrokken partijen. Punten 7.1 en 7.2 van de richtlijn bepalen dat de expert,
als hij de aanvraag voor de expertise ontvangt, zich ervan vergewist dat hij in staat
is de opdracht te verrichten en deze retourneert als blijkt dat niet is voldaan aan
de criteria zoals omschreven in de punten 4.6, 4.7 en 4.8.
5.4 Uit deze bepalingen in de genoemde richtlijn volgt naar het oordeel van het College dat verweerster volgens de normen van haar beroepsgroep kennis had moeten nemen van het door klager aan F toegezonden dossier, in ieder geval voor zover dit nodig was om zich ervan te vergewissen dat zij de opdracht kon verrichten, ook voor wat betreft haar onafhankelijkheid ten opzichte van de arts op wiens beoordeling de bestreden beslissing gebaseerd was. Dat zou hebben voorkomen dat klager onnodig bij verweerster op consult is gekomen. Dat verweerster het dossier niet heeft geraadpleegd omdat F het dossier nog niet had gescand vormt geen voldoende reden. Verweerster had vanuit haar eigen verantwoordelijkheid als expert F duidelijk kunnen en moeten maken dat zij het dossier in ieder geval nodig had voor de vraag of zij de opdracht wel kon verrichten.
Uit de richtlijn volgt verder dat verweerster tijdens of na het consult zelf toestemming aan klager had moeten vragen om een andere expert alsnog onderzoek te laten verrichten. Dat brengt mee dat zij hem zelf op de hoogte had moeten brengen van haar positie. Het zou wenselijk zijn geweest dat zij dit direct tijdens het consult zou hebben gedaan en haar onderzoek zou hebben afgebroken. Dan zou F haar onderzoeksverslag niet alsnog hebben kunnen gebruiken voor het opstellen van een expertiserapport, waarvan naar het oordeel van het College voldoende is gebleken dat verweerster dit niet zelf heeft opgesteld. Verweerster heeft hierover naar voren gebracht dat zij F heeft meegedeeld dat zij de betreffende expertise niet kon uitvoeren. Nu zij echter het onderzoek van klager gedurende het consult op 16 mei 2017 had afgemaakt, lag het op haar weg om duidelijker met F te bespreken dat dit verslag niet zou kunnen worden gebruikt en vernietigd moest worden, of tenminste duidelijk in het dossier aan te tekenen wat er speelde. Dat verweerster nog niet zo lang voor F werkte en nog niet op de hoogte was van de werkwijze daar brengt juist mee dat zij daarover, gelet op de belangen van klager, zorgvuldiger met alle betrokkenen had moeten communiceren en het dossier bijhouden.
Nu verweerster klager niet direct tijdens het consult op de hoogte heeft gebracht van haar collegiale relatie met H, had zij dit zo spoedig mogelijk daarna nog kunnen en behoren te doen. Dit heeft verweerster echter evenmin gedaan.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die
zij als expert-verzekeringsarts jegens klager in acht had behoren te nemen. Haar kan
een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat zij klager noch tijdens
het consult, noch op enig moment (kort) nadien, op de hoogte heeft gebracht van haar
positie ten opzichte van H en de kwestie aan F heeft overgelaten, met als ongewenst
gevolg dat F het onderzoeksverslag van verweerster heeft gebruikt om mede op basis
daarvan alsnog een expertiserapport te doen opstellen. De klacht is dus in al haar
onderdelen gegrond.
5.6
Het College overweegt dat verweerster duidelijk heeft gemaakt dat zij inziet dat zij
beter anders had kunnen handelen. Zij heeft verklaard dat zij naar aanleiding van
de onderhavige kwestie haar werkwijze heeft veranderd. Zij zal voortaan in een voorkomend
geval direct haar onderzoek staken en de betrokkene inlichten over het feit dat zij
niet de aangewezen persoon is om het onderzoek uit te voeren en een expertiserapport
op te stellen. Ook heeft zij met F nadere afspraken gemaakt om te voorkomen dat zich
in de toekomst nog vergelijkbare situaties zullen kunnen voordoen, in het bijzonder
dat (gedeelten van) door verweerster opgestelde onderzoeksverslagen alsnog door F
worden gebruikt; zij kan nu ook zelf haar onderzoeksverslagen uit het systeem verwijderen.
5.7 Gelet op alle genoemde feiten en omstandigheden is een waarschuwing naar het oordeel van het College een passende reactie op het handelen van verweerster. Het College beslist als volgt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
verklaart de klacht gegrond;
legt op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven op 21 augustus 2018 door N.B. Verkleij, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, M. van Heugten-Hoogendoorn, B. van Ek en
J.G.M van Eekelen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij
niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de
volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde
belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.