ECLI:NL:TGZRSGR:2018:134 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-027b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:134
Datum uitspraak: 21-08-2018
Datum publicatie: 21-08-2018
Zaaknummer(s): 2018-027b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts (in opleiding tot oogarts). Klaagster is geopereerd door een oogarts, de arts in opleiding tot oogarts heeft geassisteerd tijdens de operatie.  Onduidelijk is gebleven of tijdens het preoperatieve gesprek onbetwistbaar is besproken dat klaagster niet door een leerling geopereerd wilde worden en dat zij ook geen leerlingen aan haar wilde. Hierover verschillen partijen van mening. Het ontbreken van verslaglegging van het preoperatieve gesprek levert in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt op. Klacht afgewezen. 

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. C, werkzaam te D,

tegen:

E, arts,

werkzaam te F,

verweerster,

gemachtigde: mr. A.M. den Hertog-de Visser, werkzaam te  Rotterdam.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 februari 2018

- het verweerschrift met bijlagen

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 25 mei 2018.

1.2       Het College heeft de klacht op 31 juli 2018 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1       Klaagster, geboren op […] 1986, is sinds haar geboorte bekend met (resterend) scheelzien en heeft op jongere leeftijd reeds twee scheelziensoperaties gehad. Klaagster is werkzaam als kraanmachinist.

2.2       Verweerster is als arts in opleiding tot oogarts werkzaam in het G. In 2017 had klaagster een consult op de afdeling oogheelkunde, waarna na onderzoek sprake bleek van toename van de scheelziensklachten, in het bijzonder wanneer zij naar beneden keek.

Naar aanleiding van deze bevindingen bestond er een indicatie voor een strabismusoperatie aan het linkeroog.

2.3       Op 28 november 2017 is de operatie voorbesproken door verweerster, dokter H (oogarts, verweerster in 2018-027a) en vijf orthoptisten in aanwezigheid van klaagster.

2.4       Op 30 november 2017 is in verband met een recidief consecutieve exotropie bij klaagster een strabismusoperatie aan het linkeroog verricht. In het medisch dossier staat vermeld:

“Operateur     H.”

2.5       Op 16 februari 2018 heeft tussen klaagster, verweerster en dokter H een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden omdat klaagster na de operatie heeft geklaagd over het feit dat zij door verweerster geopereerd zou zijn, terwijl zij had aangegeven dit niet te willen.

3.           De klacht

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij klaagster heeft geopereerd en dat dit is toegestaan door dokter H, terwijl klaagster tot voor de narcose duidelijk heeft verteld dat zij geen leerlingen ‘aan haar’ wilde.

4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Klaagster stelt dat zij tijdens het preoperatieve gesprek op 28 november 2017 aan verweerster en dokter H kenbaar heeft gemaakt dat zij niet door een leerling wilde worden geopereerd. Volgens klaagster heeft zij uitgelegd dat zij geen leerlingen ‘aan haar’ wilde. Tijdens het mondelinge vooronderzoek heeft zij uitgelegd dat dit komt door nare persoonlijke ervaringen met artsen in opleiding.

5.2       Verweerster heeft in haar verweerschrift en tijdens het mondelinge vooronderzoek uitgelegd dat haar tijdens het preoperatieve gesprek op 28 november 2017 duidelijk is geworden dat klaagster niet geopereerd wilde worden door een leerling. Dokter H heeft daarop klaagster verzekerd dat dat niet zou gebeuren en dat zij als staflid de aangewezen persoon was de operatie uit te voeren, mede gezien de complexiteit van de operatie. Voor verweerster is het niet duidelijk is geworden dat klaagster ook niet wilde dat een arts in opleiding tot oogarts dokter H zou assisteren. Verweerster heeft tijdens het mondeling vooronderzoek uitgelegd dat zij opgeleid is als arts en in opleiding is tot oogarts. Dokter H had haar als arts nodig voor het presenteren van de oogspier en het aangeven van de instrumenten. Bovendien heeft een arts in opleiding (tot oogarts) daarbij de voorkeur boven een OK-assistent, daar de arts meer kennis en kunde bezit.

5.3       Voor het College is onduidelijk of tijdens het gesprek op 28 november 2017 onbetwistbaar is besproken dat klaagster ook niet wilde dat een arts in opleiding tot specialist zou assisteren. Wat wel vast staat is dat klaagster geopereerd is door dokter H en niet door verweerster. Dit blijkt ook voldoende uit het medisch dossier. Klaagster en verweerster verschillen van mening over de inhoud van en de gemaakte afspraken tijdens het gesprek op 28 november 2017. Het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen. Wel is duidelijk dat verweerster klaagster niet zou hebben kunnen opereren als er geen arts in opleiding tot specialist had mogen assisteren.

5.4       Een aantekening in het medisch dossier van  klaagster of verslaglegging van het preoperatieve gesprek op 28 november 2017 had hierin wel duidelijkheid kunnen geven. Het had, juist in het specifieke geval van klaagster, voor de hand gelegen het gesprek en de daaruit voortvloeiende afspraken vast te leggen. Het ontbreken daarvan levert evenwel geen tuchtrechtelijk verwijt op, omdat nu eenmaal vast staat dat klaagster niet is geopereerd door een arts in opleiding en de operatie deskundig en zoals gebruikelijk in de oogheelkunde is uitgevoerd.

5.5       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 21 augustus 2018 door  L.J. Sarlemijn, voorzitter, J.H.J. Klaver en J.W. van ’t Wout, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.