ECLI:NL:TGZRSGR:2018:128 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-014a(1)

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:128
Datum uitspraak: 14-08-2018
Datum publicatie: 14-08-2018
Zaaknummer(s): 2018-014a(1)
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen tegen de psychiater die betrekking hebben op zijn zoon (patiënt). De curator is – nu patiënt door de ondercuratelestelling in beginsel onbekwaam is om rechtshandelingen te verrichten – de geëigende persoon om namens patiënt klachten in te dienen, dan wel om patiënt toestemming te verlenen om dit zelf te doen. Klager is dus geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG. Klager is voor het overige wel ontvankelijk omdat deze betrekking hebben op het handelen van de psychiater jegens klager zelf. Het is juist dat de psychiater het contact over de behandeling van patiënt via de curator heeft laten lopen. Klager deels niet-ontvankelijk, klacht voor het overige afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. H. Oldenhof, werkzaam te Den Haag,

tegen:

C, psychiater,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: D, werkzaam te B.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 15 januari 2018

- de brief d.d. 1 februari 2018 van klager

- het verweerschrift met bijlage

- de brief met bijlage d.d. 19 maart 2018 van verweerster

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 9 mei 2018

1.2       Het College heeft de klacht op 3 juli 2018 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1              Klager is de vader van E (hierna: patiënt). Patiënt is meerderjarig. Patiënt is sinds februari 2017 opgenomen op de gesloten afdeling van Langdurige Intensieve Behandeling van F (hierna: de afdeling). Verweerster is vanaf dat moment zijn behandelend psychiater.

2.2              In 2016 is patiënt onder curatele gesteld.

2.3              Op 22 april 2017 en 4 januari 2018 hebben gesprekken met klager plaatsgehad over de behandeling van patiënt. De curator was daarbij aanwezig.

3.           De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt:

1)      Sinds 5 januari 2018 zijn alle vrijheden van patiënt ten onrechte ingenomen.

2)      Verweerster wisselt met de medicatie en houdt klager en patiënt hiervan niet op de hoogte.

3)      Patiënt wordt al gedurende anderhalf jaar, geestelijk, onder druk gezet.

4)      Verweerster negeert elk contact en stuurt klager altijd door naar de curator, dit terwijl klager geen contact heeft met de curator.

5)      Patiënt is door verweerster ten onrechte beschuldigd van een mishandeling.

6)      Klager is door verweerster ten onrechte beschuldigd van fraude.

Deze klachtonderdelen zijn zowel door klager als door klager als gemachtigde van patiënt  ingediend. De klacht van patiënt wordt apart behandeld onder zaaknummer 2018-014 (2).

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager en subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1       De klachtonderdelen 1, 2 (gedeeltelijk), 3 en 5 betreffen de behandeling van patiënt, die meerderjarig is. Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen stelt het College voorop dat patiënt sinds 2016 onder curatele is gesteld, waarbij G tot curator is benoemd. In ieder geval vanaf het moment dat patiënt op de afdeling is geplaatst, is de curator de contactpersoon inzake de behandeling van patiënt. De curator is - nu patiënt door de ondercuratelestelling in beginsel onbekwaam is om rechtshandelingen te verrichten - de geëigende persoon om namens patiënt klachten in te dienen, dan wel om patiënt toestemming te verlenen om dit zelf te doen. In het algemeen mag in een situatie als de onderhavige ervan worden uitgegaan dat de curator de veronderstelde wil van de patiënt tot uiting brengt, tenzij sprake is van feiten of omstandigheden die in een andere richting wijzen. Dit brengt met zich dat klager geen ‘rechtstreeks belanghebbende’ is in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet op de beroepen op de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en dus niet zelf een klacht in kan dienen die betrekking heeft op de aan zijn zoon verleende zorg.

5.2       Het College is op grond van het vorenstaande van oordeel dat klager reeds hierom niet-ontvankelijk is in zijn klacht voor zover het de klachtonderdelen 1, 2 (voor zover het patiënt betreft), 3 en 5 betreft. Dit betekent dat het College niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen.

5.3       Klager is wel ontvankelijk in resterende klachtonderdelen omdat deze betrekking hebben op het handelen van verweerster ten opzichte van klager zelf, als naaste betrekking van patiënt. In de klachtonderdelen 2 (voor het overige) en 4 stelt klager dat hij niet op de hoogte wordt gehouden van de wisseling van medicatie van patiënt, dat elk contact wordt genegeerd en hij wordt doorgestuurd naar de curator.

De curator is sinds 2016 de wettelijk vertegenwoordiger van patiënt. De wettelijke vertegenwoordiger moet in plaats van een wilsonbekwame patiënt informed consent geven voor alle medische verrichtingen (artikel 7:465 lid 2 BW). Vanaf het moment dat patiënt onder curatele is gesteld, heeft verweerster het contact over de behandeling van patiënt via de curator laten lopen. Daarmee heeft verweerster conform de wet gehandeld. Hoewel daartoe geen verplichting bestond, heeft tweemaal een gesprek plaatsgehad tussen verweerster en klager. Verdere verzoeken om gesprekken hebben verweerster niet bereikt. Voor het overige wordt klager voor informatie doorgestuurd naar de curator. Omdat de curator de wettelijk vertegenwoordiger is van patiënt, handelt verweerster met het doorsturen van klager naar de curator niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Deze klachtonderdelen falen dan ook.

5.4       Ten slotte stelt klager dat verweerster hem ten onrechte beschuldigd heeft van fraude (klachtonderdeel 6). Verweerster ontkent dit. Zij heeft aangegeven dat zij heeft gehoord dat er in het verleden vermoedens van fraude waren. Dat speelde voordat verweerster de behandelaar werd van patiënt. Tijdens het vooronderzoek heeft klager erkend dat deze kwestie zich heeft afgespeeld in de periode voordat verweerster behandelaar van patiënt was. Niet gebleken is dat verweerster als behandelaar klager van fraude heeft beschuldigd. Het dossier biedt hier ook geen aanknopingspunten voor. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.5       Om bovenstaande redenen zal de klacht voor het overige zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2 (voor zover het patiënt betreft), 3 en 5;

wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven op 14 augustus 2018 door E.J. Daalder, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, G.J. Dogterom, H.N. Koetsier en J. Edwards van Muijen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.