ECLI:NL:TGZRSGR:2018:124 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-261

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:124
Datum uitspraak: 14-08-2018
Datum publicatie: 14-08-2018
Zaaknummer(s): 2017-261
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een neuroloog. De behandeling voor Bellse parese met prednison was juist. De neuroloog heeft klager niet hoeven wijzen op de bijwerking , dit betreft een zeer zeldzame bijwerking. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , neuroloog,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. D, werkzaam te  B.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 8 november 2017

- het verweerschrift met bijlagen

- het faxbericht met bijlage d.d. 16 februari 2018 van verweerster

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 19 maart 2018.

1.2       Het College heeft de klacht op 24 juli 2018 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1       Klager, geboren op […] 1989, had op 17 augustus 2016 klachten aan de linkerkant van zijn gezicht. Diezelfde dag heeft klager de ambulance gebeld omdat zijn mond hing en hij zijn linkeroog niet meer kon sluiten. Nadat de ambulance arriveerde is besloten om klager mee te nemen naar de spoedeisende hulp (SEH) van het E te B (hierna: het ziekenhuis).

2.2       Verweerster werkt als neuroloog in het ziekenhuis. Zij zag klager op 17 augustus 2016 op de SEH. Klager is beoordeeld door verweerster en de arts-assistent en er bleek sprake van een perifere facialisparese links, classificatie volgens House en Brackmann graad 3 à 4 (ook wel Bellse parese, aangezichtsverlamming). Zij schreef klager een prednisonkuur van tien dagen 2 dd 25 mg voor.

2.3       Ongeveer een half jaar later kreeg klager last van zijn heupen. Klager is in eerste instantie door zijn huisarts doorverwezen naar de fysiotherapeut vanwege een pijnlijke linkerschouder. Op 16 mei 2017 nam de vriendin van klager contact op met de huisarts wegens aanhoudende pijn in zijn been en liezen. Hierop heeft de huisarts een visite afgelegd en geadviseerd door te gaan met fysiotherapie. Ook kreeg klager medicatie voorgeschreven.

2.4       Op 14 juni 2017 had klager weer contact met zijn huisarts, de pijn bleef ondanks de fysiotherapie aan de zijkant van zijn rechterheup aanhouden. Ook had hij pijn bij het liggen op zijn zij en het lopen. De huisarts heeft hem doorverwezen naar de afdeling orthopedie van het ziekenhuis voor een röntgenfoto en een MRI-scan. Op 16 juli 2017 bleek uit de MRI-scan dat klager belast was met een avasculaire necrose van beide heupen.  Klager is daarop doorverwezen naar de afdeling reumatologie. In de specialistenbrief d.d. 3 augustus 2017 staat hierover als conclusie vermeld: ‘Patiënt is gezien via ORT vanwege avasculaire necrose beide heupen. E.e.a. wordt door OTR in verband gebracht met prednisolonm gebruik in 2016. In retrospectie heeft patiënt al 3 maanden pijn in de heupen.’

3.           De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij prednison heeft voorgeschreven en dat zij klager niet heeft geattendeerd op mogelijke bijwerkingen, ook al was er een minimale kans op de bijwerking avasculaire necrose van de heup. Verweerster had andere medicatie moeten voorschrijven.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Het College is zich ervan bewust dat het afgestorven zijn van de beide heupkoppen van klager heel aangrijpend voor klager is en zeer ernstige gevolgen voor hem heeft. Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, zakelijk moeten worden beoordeeld of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.2       Samengevat komt de klacht erop neer dat verweerster klager had moeten wijzen op het risico op avasculaire femurkopnecrose als mogelijke bijwerking van het gebruik van prednison.

5.3       Verweerster heeft in haar verweerschrift gesteld dat zij nadat zij bij klager de Bellse parese had vastgesteld de CBO-richtlijn idiopatische perifere aangezichtsverlamming heeft gevolgd. Volgens de richtlijn moet in dat geval een kuur gedurende tien dagen 50 mg per dag verdeeld over twee giften worden voorgeschreven, zodat de kans op volledig herstel toeneemt. Zij heeft het mogelijke risico op aseptische osteonecrose na gebruik van prednison niet genoemd, daar de kans op deze bijwerking volgens het farmacotherapeutisch kompas zeer klein is.  Volgens de KNMG-richtlijn Informed Consent hoefde verweerster dit kleine risico niet van tevoren met klager te bespreken en er waren geen omstandigheden die meebrachten dat dit in het geval van klager toch besproken had moeten worden. Aldus nog steeds verweerster.

5.4       Het College overweegt dat het voorschrijven van de prednisonkuur een geëigende behandeling in de situatie van klager was en klager ook hersteld is van de Bellse parese. Bij klager zijn de klachten aan de heupen en de benen meer dan een half jaar later begonnen. Ervan uitgaande dat de (dubbelzijdige) avasculaire femurkopnecrose hoogstwaarschijnlijk is ontstaan door het prednison-gebruik van een half jaar eerder, was de kans op deze bijwerking echter zeer klein. De informatieplicht van de arts, die is geregeld in artikel 7:448 van het Burgerlijk Wetboek,  betreft de normale, voorzienbare risico’s van een behandeling en geldt niet voor heel zeldzame bijwerkingen. Dit is ook vastgelegd in de KNMG-richtlijn Informed Consent. Het was dus in beginsel niet in strijd met de normen van de beroepsgroep van verweerster dat de kans op deze bijwerking niet is besproken en het College ziet in de concrete feiten en omstandigheden van dit geval ook geen aanwijzingen voor een verplichting om deze mogelijke bijwerking te bespreken.

Verweerster hoefde ook geen andere medicatie voor te schrijven. De keuze van de medicatie was juist. Het voorschrijven daarvan was in overeenstemming met de stand van de wetenschap, conform de CBO-richtlijn en daarmee in overeenstemming met hetgeen in de beroepsgroep als norm is aanvaard.

5.5       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 14 augustus 2018 door  L.J. Sarlemijn voorzitter, G. Tiessens en J.A. Carpay, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.