ECLI:NL:TGZRSGR:2018:123 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-023

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:123
Datum uitspraak: 07-08-2018
Datum publicatie: 07-08-2018
Zaaknummer(s): 2018-023
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een (destijds) verpleegkundige. Klager is niet-ontvankelijk in twee klachtonderdelen, daar het College daarover reeds een onherroepelijke beslissing heeft genomen. Negatieve uitlatingen van de verpleegkundige tegen de psychiater over patiënt komen niet vast te staan. Onduidelijk is gebleven of de negatieve uitlating door de verpleegkundige over een behandelaar daadwerkelijk de behandelrelatie met patiënt in nadelige zin heeft beïnvloed. Klager deels niet-ontvankelijk, klacht voor het overige afgewezen.  

Datum uitspraak: 7 augustus 2018

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , verpleegkundige,

wonende te D

verweerster.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de brief d.d. 25 januari 2018 van klager;

- het klaagschrift, ontvangen op 15 en 26 februari 2018;

- het verweerschrift;

- een aanvullend verweerschrift met bijlagen;

- de brief d.d. 10 juni 2018 met bijlagen van klager.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018. De klager en verweerster zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.         De feiten

2.1       Verweerster was van 18 februari 2014 tot 10 maart 2014 de persoonlijk begeleider van de (meerderjarige) zoon van klager, E (hierna: patiënt), die toen was opgenomen in de instelling waar verweerster werkte. Zij is daarna een intieme relatie aangegaan met patiënt.Klager is de vader van patiënt en is door patiënt schriftelijk gemachtigd om namens hem de klacht in te dienen.

2.2       In de loop der tijd zijn er problemen ontstaan in die relatie en zijn er verschillende crisisinterventies geweest. Uiteindelijk is patiënt na een zelfmoordpoging in april 2015 opnieuw opgenomen.

2.3       Tegen verweerster is eerder een klacht ingediend door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op 26 april 2017. Aan die klacht ligt een uitvoerig rapport van de IGZ ten grondslag . Ook klager en patiënt zijn daarbij gehoord. Een verslag van deze verhoren bevindt zich bij dit rapport. De klacht van IGZ betrof – kort samengevat – het aangaan van een persoonlijke, intieme en seksuele relatie met de (voormalig) patiënt en het niet, althans onvolledig bespreken hiervan en het niet eerder dan in april 2015 openheid van zaken geven bij de instelling, met alle gevolgen van dien. Deze klacht is gegrond verklaard en heeft geleid tot de inmiddels onherroepelijke uitspraak van het College van 31 oktober 2017 (bekend onder nummer 2017-098). Hierbij is verweerster de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register ex artikel 3 Wet BIG voor de duur van twaalf maanden opgelegd. Partijen beschikken over die uitspraak en het rapport van de IGZ.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerster – zakelijk weergegeven – dat:

1)      verweerster de behandeling van de patiënt in 2015 negatief heeft beïnvloed door haar toenmalige collega, de behandeld psycholoog van de patiënt, te betitelen als ‘lamlul’ en te zeggen dat die psycholoog ongeschikt voor zijn werk was;

2)      verweerster patiënt in een kwaad daglicht heeft gezet bij de GGZ-instelling waar patiënt in april 2015 werd opgenomen;

3)      verweerster telefoonopnames van de patiënt heeft laten horen aan de psychiater die de patiënt zou gaan behandelen, waardoor verweerster de patiënt in een kwaad daglicht heeft gesteld;

4)      verweerster heeft gelogen tegen de psychiater over het aantal bedreigingen van haar vriend jegens patiënt en tegen politie en justitie over haar relatie met de patiënt.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft ten aanzien van de klachtonderdelen gesteld dat deze al bij de vorige klacht van de Inspectie (voorheen: IGZ thans IGJ) grotendeels zijn meegenomen. Verweerster heeft de stellingen van klager voor het overige bestreden.

5.         De beoordeling

5.1         In artikel 51 van de Wet BIG is bepaald dat niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht ter zake van enig handelen of nalaten waarover te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen. Het zogenaamde ‘ne bis in idem’- beginsel. Hierbij is niet van belang of het om dezelfde klager gaat of een andere belanghebbende klager.

5.2       Het College is van oordeel dat de verwijten onder 2) en 4) (omtrent de rol van verweerster bij de opname van patiënt en haar onvolledige informatie daarbij) al zijn meegenomen in de vorige uitspraak van het College van 31 oktober 2017. Hoewel mogelijk niet alle details uit het rapport van de IGZ zijn genoemd in de eerdere uitspraak, blijkt dat de essentie van deze twee verwijten ook onderdeel was van die uitspraak. Hiertoe verwijst het College met name naar rechtsoverwegingen 2.6, 5.1 en 5.3 van deze uitspraak, waaruit dit blijkt. Het College acht klager voor die onderdelen dan ook niet-ontvankelijk.

5.3       Ten aanzien van het verwijt onder 3) inhoudende dat verweerster zich negatief heeft uitgelaten over de patiënt tegenover de psychiater en ook telefoonopnames van de patiënt heeft laten horen aan de psychiater, is het College van oordeel dat die verwijten, gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door verweerster, niet zijn komen vast te staan. In dit verband verdient aandacht dat verweerster heeft gesteld dat zij in die periode met geen van de behandelaars contact heeft gehad – dit mocht zij ook niet van  Human Resources (HR ) –, terwijl klager geen ander, ondersteunend bewijs naar voren heeft gebracht. Dit verwijt jegens verweerster is gebaseerd op conclusies die klager zelf op basis van het medisch dossier heeft getrokken, zoals klager ter zitting heeft toegelicht. Dit alles is onvoldoende om uit te kunnen gaan van de juistheid van het door klager in dit opzicht gestelde. Dit betekent dat dit klachtonderdeel als ongegrond zal worden afgewezen.

5.4       Ten aanzien van het eerste verwijt heeft verweerster erkend dat zij degene die patiënt niet eerder had willen laten opnemen ‘een lamlul’ heeft genoemd, omdat patiënt toen in haar visie wel degelijk had moeten worden opgenomen. Onduidelijk is gebleven of deze persoon later daadwerkelijk de behandelaar van patiënt is geworden; ook onduidelijk is gebleven of en zo ja in hoeverre deze opmerking van verweerster de behandelrelatie in nadelige zin heeft beïnvloed. Hoe dan ook is de uitdrukking ‘lamlul’ in deze context niet van dien aard dat deze leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5       Het voorgaande leidt ertoe dat klager niet-ontvankelijk is in de verwijten 2 en 4, terwijl de klachtonderdelen 1 en 3 moeten worden afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-          verklaart klager voor de onderdelen 2) en 4) niet-ontvankelijk.

-          wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, I.M. Bonte en

W.M.E. Bil, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2018.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.