ECLI:NL:TGZREIN:2018:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17110

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:32
Datum uitspraak: 06-04-2018
Datum publicatie: 06-04-2018
Zaaknummer(s): 17110
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Gz-psycholoog. Relatietherapie. Klacht: 1) in verslag aan verwijzend huisarts van ex-echtgenoot van klaagster niet correct over klaagster uitgelaten, 2) verslag niet met klaagster besproken, 3) geen actie ondernomen om klacht die klaagster bij praktijk heeft ingediend, te bespreken. College: Gegrond. Artikel 96 Beroepscode NIP geschonden. Verweerder mocht alleen mededelingen doen over ex-echtgenoot.  Anders uiterst terughoudend en neutraal over klaagster. geen toestemming van klaagster. Verweerder had actief contact met klaagster moeten zoeken om klacht te bespreken.

Uitspraak: 6 april 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 juni 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

gz-psycholoog

destijds werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          de brief d.d. 20 juni 2017 van klaagster, met bijlage

-          het verweerschrift

-          de brief d.d. 16 oktober 2017 van klaagster, met bijlage

-          de brief d.d. 30 oktober 2017 van verweerder.

Na ontvangst van voornoemde stukken heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aanbod tot een mondeling vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 23 februari 2018 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is vanaf juli 2013 tot en met 31 december 2016 onder behandeling geweest bij een psychologenpraktijk die op 1 januari 2017 is overgenomen door een andere psychologenpraktijk (hierna: de praktijk). Bij deze laatste praktijk is klaagster onder behandeling geweest tot medio april 2017.

Verweerder was als gz-psycholoog werkzaam bij de op 1 januari 2017 overgenomen praktijk en vanaf 1 januari 2017 bij de overnemende praktijk. Op 1 april 2017 is verweerder bij de praktijk vertrokken.

Klaagster heeft naast de individuele behandelingen die zij - van anderen dan verweerder - ontving, in het kader van relatietherapie samen met haar toenmalige echtgenoot (hierna: de echtgenoot) begin 2014 drie gesprekken gevoerd met verweerder. Op 1 april 2016 heeft in het kader van deze relatietherapie een vierde gesprek plaatsgevonden.

Verweerder was de behandelaar van de echtgenoot van klaagster.

Op 19 augustus 2016 heeft verweerder een (eind)verslag van de behandeling van de echtgenoot (hierna: behandelverslag) gestuurd naar de verwijzende huisarts van de echtgenoot.

In dit verslag staat onder meer en voor zover van belang:

“Betreft: [naam echtgenoot]

(…)

Geachte heer [naam huisarts]

Bovengenoemde cliënt heeft zich, na verwijzing door u bij ons aangemeld voor psychotherapeutische hulp en behandeling.

(…)

“ Behandelverloop: Aanvankelijk vond de behandeling plaats in de vorm van systeem gesprekken, waarbij met name partner aangaf waar haar lijdensdruk ligt in de relatie.

(…)

In de relatiegesprekken trekt cliënt zich terug en doet partner vooral het woord. Hierbij kan ze in haar uitlatingen erg denigrerend zijn richting partner en hem fors devalueren.

(…).

Partner besloot de partner relatie therapie te beëindigen wegens het uitblijven van resultaat met als wens dat cliënt aan zichzelf zou moeten werken ten einde hun huwelijk te redden.

In de gesprekken met cliënt alleen kan een geheel andere persoon geobserveerd worden die nauwelijks lijdensdruk ervaart behalve dan de moeizame relatie met partner. (…)

(…)

Er vond op advies van onze psychiater nog een aanbod plaats voor relatietherapie doch dit werd niet door partner aangenomen. (…) Mogelijk dat na afsluiting van de behandeling bij partner meer ruimte komt voor relatietherapie.

In de relatiegesprekken bleek sprake van forse communicatieproblemen die partner uiteindelijk deden afhaken. Zij vond dat het probleem vooral bij cliënt ligt. (…)”.

In december 2016 vond een rechtszitting plaats in verband met de echtscheiding van klaagster en haar echtgenoot. Tijdens die zitting werd aan klaagster het behandelverslag van 19 augustus 2016 overhandigd.

Klaagster heeft hierna bij de praktijk een afspraak met verweerder en haar behandelaar gemaakt om het verslag te bespreken. Deze afspraak is later door de praktijk afgezegd. Klaagster heeft op 21 februari 2017 een klacht ingediend bij de praktijk, welke klacht door de klachtencommissie van de praktijk bij brief van 1 mei 2017 is afgewezen.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder:

1)      dat hij zich in het verslag van 19 augustus 2016 aan de verwijzende huisarts van de echtgenoot niet correct over klaagster heeft uitgelaten. Verweerder heeft klaagster slechts een paar keer in 2014 gezien waarna de verdere behandelingen van klaagster bij een andere psycholoog hebben plaatsgevonden. In het verslag trekt verweerder onjuiste conclusies uit de gesprekken die in het kader van de relatietherapie hebben plaatsgevonden.

2)      dat hij de inhoud van het verslag niet met klaagster heeft besproken. Verweerder had bij klaagster dienen te verifiëren of de inhoud van het verslag correct was.

3)      dat verweerder, nadat klaagster een klacht had ingediend bij de praktijk (de werkgever van verweerder), geen enkele actie richting klaagster heeft ondernomen om de klacht met haar te bespreken.

4. Het standpunt van verweerder

Met betrekking tot klachtonderdeel 1 stelt verweerder dat hij in het behandelverslag over de echtgenoot inhoudelijk geen forse onwaarheden ziet. Alleen voor zover hij in het verslag heeft gesteld dat partner ervan afzag in te gaan op het aanbod om in relatietherapie te gaan, stelt verweerder dat hij hierin zorgvuldiger had moeten en kunnen zijn door te schrijven dat cliënt aangaf dat zijn partner afzag van relatietherapie. Het verslag aan de huisarts over de echtgenoot van klaagster beslaat een periode van 2014 tot medio 2016. Een integraal onderdeel van de behandeling van de echtgenoot was de partnerrelatietherapie en in die periode was klaagster ook de cliënt van verweerder. Verweerder is van mening dat hij in het behandelverslag over de echtgenoot aan de huisarts de bevindingen en observaties van de relatietherapie behoorde te vermelden, zeker omdat zowel de echtgenoot als klaagster de relatie als belangrijkste spanningsbron benoemden. Verweerder is enkel uitgegaan van wat hij zelf observeerde en vast stelde, en probeerde weer te geven wat hij van zijn cliënt terugkreeg. Verweerder erkent wel de last die klaagster ervaart. Als klaagster zich door de brief gekwetst of gegriefd heeft gevoeld, spijt verweerder dat oprecht.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2 stelt verweerder dat cliënten bij aanvang van de behandeling een zorgovereenkomst tekenen, waarbij wordt ingestemd met terugrapportage naar de verwijzer, meestal de huisarts. Het verslag van 19 augustus 2016 was enkel en alleen bedoeld voor communicatie met de huisarts.

Ten aanzien van klachtonderdeel 3 stelt verweerder dat hij van mening is dat de praktijk zorgvuldiger met de klacht van klaagster om had dienen te gaan. De praktijk heeft de al geplande afspraak van klaagster met verweerder afgezegd en vervolgens de klacht schriftelijk afgehandeld. Verweerder is daar niet bij betrokken geweest. Verweerder wilde graag een gesprek met klaagster maar hij is van mening dat hij gezien de privacywetgeving niet op eigen initiatief met klaagster contact kon opnemen omdat hij geen enkele (behandel)relatie meer met haar had.

5. De overwegingen van het college

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Naar het oordeel van het college lenen klachtonderdelen 1 en 2 zich voor een gezamenlijke behandeling. Het college overweegt ten aanzien van deze klachtonderdelen als volgt.

Verweerder is in deze zaak opgetreden als BIG-geregistreerde gz-psycholoog. De beroepsorganisatie van psychologen, - het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) - kent gedragsregels die mede van toepassing zijn op de onderhavige situatie en die zijn neergelegd in de Beroepscode voor psychologen (2015), hierna: de Beroepscode.

In artikel 96 van de Beroepscode, dat handelt over het rapporteren over anderen dan de cliënt, is bepaald dat de psycholoog zich bij het uitbrengen van rapportages, bij het geven van oordelen en adviezen, beperkt tot die aangaande de cliënt en dat hij geen oordelen en of adviezen geeft met betrekking tot een ander dan de cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder niet aan de in artikel 96 van de Beroepscode neergelegde eisen voldaan. Zo heeft verweerder zich in het eindverslag aan de huisarts over de behandeling van de echtgenoot niet beperkt tot het geven van oordelen en adviezen ten aanzien van de cliënt (de echtgenoot) maar heeft hij door het opnemen in het verslag van hiervoor onder 2. weergegeven passages ook oordelen gegeven over klaagster. Verweerder heeft zich daarbij in sterke, niet-neutrale bewoordingen over klaagster uitgelaten, terwijl van hem in dit verband uiterste terughoudendheid en neutraliteit mocht worden verwacht. Het college verwijst in dit verband naar de passage in het verslag waarin verweerder stelt dat klaagster in haar uitlatingen “erg denigrerend kan zijn richting partner en hem fors (kan) devalueren”. De stelling van verweerder dat wat hij stelt in het behandelverslag grotendeels inhoudelijk niet onjuist is - wat klaagster gemotiveerd betwist - doet aan het voorgaande niet af.

Tot slot heeft verweerder, hoewel de beroepscode dit uitdrukkelijk voorschrijft, geen toestemming gevraagd aan klaagster, alvorens hij zijn verslag aan de huisarts van de echtgenoot toestuurde. Het verweer dat klaagster - die zelf ook cliënt was van de praktijk en in het kader van de relatietherapie ook cliënt was van verweerder - door het ondertekenen van een zorgovereenkomst toestemming heeft gegeven voor het sturen van informatie aan de verwijzende huisarts treft geen doel, alleen al omdat het hier niet gaat om het toezenden van een behandelverslag over klaagster aan de verwijzende huisarts van klaagster maar om het toezenden van gegevens aan de verwijzende huisarts van de echtgenoot, over de behandeling van de echtgenoot.

Het voorgaande brengt met zich dat de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond zijn.

Ook klachtonderdeel 3 is gegrond.

Naar het oordeel van het college had het op de weg van verweerder gelegen, om, nadat de praktijk het gesprek over de klacht van klaagster had geannuleerd, meer actief naar wegen te zoeken om alsnog de klacht met klaagster te bespreken. Verweerder was op de hoogte van de klacht tegen hem en hij was nog in dienst bij de praktijk tot 1 april 2017. Verweerder had contact kunnen - en naar het oordeel van het college moeten - opnemen met de praktijk c.q. de behandelaar van klaagster c.q. op discrete wijze met klaagster zelf, om actief te trachten alsnog persoonlijk de klacht met klaagster te bespreken. Verweerder heeft dit echter nagelaten. De niet nader onderbouwde stelling van verweerder dat de privacywetgeving hem dit belette, kan het college in dit verband niet plaatsen.

Het voorgaande brengt met zich dat de klacht in alle onderdelen gegrond is.

De maatregel

Verweerder heeft ter zitting niet de indruk gewekt dat hij zich ervan heeft vergewist welke regels er golden toen hij zijn eindverslag over de behandeling van de echtgenoot aan de verwijzende huisarts van de echtgenoot stuurde. Aan de andere kant heeft verweerder zich wel toetsbaar opgesteld. Het college gaat er dan ook van uit dat verweerder lering zal trekken uit de behandeling ter zitting en deze beslissing. Voorts geldt dat verweerder niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest. Al met al kan met een waarschuwing worden volstaan.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus beslist door mr. M.J. van Laarhoven als voorzitter, mr. K.A.J.C.M. Van den Berg Jeths als lid-jurist, dr. R.J. Takens, WC.B. Hoenink en prof. dr. X.M.H. Moonen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018 in aanwezigheid van de secretaris.