ECLI:NL:TGZREIN:2018:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17141

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:16
Datum uitspraak: 09-02-2018
Datum publicatie: 09-02-2018
Zaaknummer(s): 17141
Onderwerp:
  • Schending beroepsgeheim
  • Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
  • Niet-ontvankelijk
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt huisarts onder meer dat hij diagnose borderline zou hebben gesteld en niet met haar besproken, schending privacy door informatie te delen met familie en het overhandigen van een onvolledig dossier. Deze klachten zijn ongegrond. Onvolledig dossier is van onvoldoende gewicht hiervan tuchtrechtelijk verwijt te maken. Overige klachten niet feitelijk onderbouwd danwel verjaard en daardoor ook ongegrond c.q. niet ontvankelijk.

Uitspraak: 9 februari 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 juli 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. M.C. Hazenberg te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift, alsmede de aanvulling daarop

-          het verweerschrift

-          brief van klaagster ontvangen d.d. 8 december 2017

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 17 januari 2018 behandeld. Gemachtigde van klaagster was aanwezig en verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klachten, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder was sedert augustus 2003 de huisarts van klaagster. Op 6 mei 2005 heeft verweerder bij klaagster moedervlekken verwijderd. Op 14 februari 2006 heeft de tweelingzus van klaagster verweerder gebeld en haar zorgen uitgesproken over klaagster. Verweerder heeft vervolgens klaagster uitgenodigd voor een consult. Klaagster is door verweerder naar [E] verwezen en op 31 maart 2006 schrijft verweerder in zijn verwijzing (inclusief spelfout):

 “(…)

Er bleek wel sprake te zijn van depressieve stemming met anhedoni, slecht slapen, slecht eten.

(…)”

Op 1 oktober 2007 heeft de tweelingzus opnieuw telefonisch haar zorgen gedeeld met verweerder. In zijn brief van 7 december 2009 heeft de behandelaar van klaagster, een psychiater, de volgende classificatie volgens DSM-IV-TR-criteria vastgesteld.

 “ (…)

As II: 301.90 Persoonlijkheidsstoornis NAO, borderline, obsessief-compulsieve, afhankelijke en ontwijkende trekken

(…).

 Op 3 januari 2011 en 6 januari 2011 heeft de moeder van klaagster telefonisch haar zorgen geuit over klaagster. In de periode 2011- september 2015 verbleef klaagster met haar gezin in het buitenland. In september 2015 heeft klaagster zich weer ingeschreven in de praktijk van verweerder. Op 4 februari 2016 heeft verweerder klaagster behandeld voor oorpijnklachten. Op 8 februari 2016 is klaagster hiervoor gezien op de huisartsenpost en op 15 februari 2016 en 1 april 2016 is zij opnieuw gezien door verweerder.

Op vrijdag 6 mei 2016 heeft zich een crisissituatie voorgedaan bij klaagster thuis. In de brief van GGZ Oost-Brabant aan verweerder van 9 mei 2016 staat hierover onder meer het volgende:

“(…)

Patiënte en partner hebben in de avonduren samen een fles wijn gedronken. Rond drie uur in de nacht escaleerde de ruzie en was er geschreeuw over en weer. Beiden kinderen waren inmiddels wakker en kwamen naar beneden. Oudste zoon riep dat hij er helemaal klaar mee was hoe het er thuis aan toeging en is toen van de trap gesprongen. (….) Patiënte heeft vervolgens medicatie ingenomen omdat ze rust wilde .

(…)”

Klaagster heeft haar familie gebeld en zij hebben vervolgens 112 gebeld. Klaagster is thuis opgehaald door de politie en ambulance, zij is mee genomen naar het ziekenhuis waar haar psychiatrisch toestandsbeeld is beoordeeld en een risico taxatie suïcidaliteit werd gedaan. Zij is 1 nacht opgenomen geweest. Op maandag 9 mei 2016 is er door verweerder een afspraak gemaakt met klaagster. Klaagster verscheen niet op die afspraak, haar echtgenoot wel en hij heeft de zorgen van verweerder onderschreven alsmede de noodzaak klaagster opnieuw te verwijzen voor GGZ-hulp. Op 10 mei 2016 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.  Verweerder heeft een verwijzing geschreven op 10 mei 2016 naar [F] en daarin staat onder meer:

  “(…)

Er is sprake van veel krenking, agitatie en borderline dynamiek. Geen ziekte-inzicht.

(…)”

Klaagster heeft zich na dit laatste telefonisch contact uitgeschreven uit de praktijk van verweerder.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder het navolgende:

a. het stellen van een onjuiste diagnose, doordat hij zonder onderzoek te laten doen door een andere beroepsbeoefenaar, ten onrechte heeft geconcludeerd en in het dossier heeft genoteerd dat er sprake was van borderline problematiek;

b. het verstrekken van onvoldoende informatie, omdat hij zijn aanname dat er sprake was van borderline problematiek nooit met klaagster heeft besproken en ook niet heeft verteld dat hij op 1 juni 2016 een brief aan GGZ heeft gestuurd;

c. onjuiste dossiervoering, aangezien het dossier pertinente onwaarheden bevat, er wijzigingen in zijn aangebracht en een aantal essentiële zaken ontbreken waaronder de brief van 1 juni 2016 van verweerder aan GGZ;

d. het nalatig zijn in de behandeling van gehoorklachten door het voorschrijven van onjuiste medicatie bij een oorontsteking en het niet voorschrijven van medicatie bij te hoge bloeddruk;

e. schending van het beroepsgeheim door het geven van informatie aan de familie van klaagster en het geven van informatie over een andere patiënt aan klaagster;

f. het ten onrechte niet doorverwijzen naar een andere beroepsbeoefenaar;

g. seksueel- en ander grensoverschrijdend gedrag, vanwege onder andere het onnodig betasten van het lichaam van klaagster, het op agressieve wijze te woord staan van klaagster en intimidatie door het doen van een (nieuwe) melding bij Veilig Thuis.

4. Het standpunt van verweerder

a. Verweerder ontkent de diagnose borderline te hebben gesteld bij klaagster, hij stelt een dergelijke diagnose niet.

In een brief van de psychiater van 7 december 2009 is wel borderline genoemd;

b. Verweerder heeft na het telefonisch contact met klaagster op 10 mei 2016, ondanks diverse uitnodigingen hiertoe aan haar, geen contact meer gehad met klaagster. Verweerder is dan ook niet in de gelegenheid geweest de inhoud van zijn verwijzing te bespreken;

c. Klaagster heeft bij het opvragen van haar dossier abusievelijk niet alle correspondentie ontvangen. Dit berust op een vergissing, er is geen sprake van opzet. Een aantal van de brieven waren ook niet in het bezit van verweerder. In het dossier zelf zijn door verweerder geen wijzigingen aangebracht.

d. De oorpijnklachten zijn conform de NHG-richtlijn behandeld met pijnstilling op 4 februari 2016. Op 8 februari 2016 is klaagster behandeld op de huisartsenpost met het juiste antibioticummiddel in plaats van het door klaagster zelf genomen middel en ontving zij medicatie tegen een allergische reactie. Op 15 februari 2016 is deze antibioticumkuur verlengd met vijf dagen, bij controle op 19 februari 2016 is besloten af te wachten en op 1 april 2016 is voor de restklachten een neusspray voorgeschreven. Van bloeddruk problemen van klaagster was verweerder niet op de hoogte. Een brief van de Spoed Eisende Eerste Hulp van 6 mei 2016 hierover heeft verweerder nooit bereikt.

e. Op 14 februari 2006 heeft de tweelingzus van klaagster met verweerder gebeld en haar zorgen geuit. Verweerder had klaagster sinds 6 mei 2005 niet meer gezien (behandeling moedervlekken) en kon alleen luisteren, hij beschikte niet over informatie. Verweerder heeft klaagster uitgenodigd voor een consult, is gestart met een antidepressivum, heeft verwezen naar de POH-GGZ, waarna doorverwijzing naar GGZ ([E] heeft plaats gevonden. Op 1 oktober 2007 gaf de tweelingzus opnieuw signalen van bezorgdheid af. Verweerder heeft opnieuw alleen geluisterd, behandeling van klaagster vond bij een psychiater plaats, verweerder was hier niet bij betrokken. Op 3 januari 2011 en 6 januari 2011 is verweerder gebeld door de moeder van klaagster, verweerder heeft geluisterd, hij beschikte niet over informatie. Verweerder heeft naar aanleiding van de geuite zorgen klaagster uitgenodigd danwel contact opgenomen met haar behandelaren in de GGZ.

f. Verweerder heeft waar nodig doorverwezen naar andere hulpverleners.

g. Verweerder heeft moedervlekken weggehaald waarbij hij niet meer kleding laat uittrekken dan absoluut noodzakelijk is om erbij te kunnen of om te voorkomen dat er bloed op de kleding komt. Verweerder ontkent klaagster op agressieve wijze te woord te hebben gestaan. Vanuit zorg voor het gezin en meer in het bijzonder voor klaagster heeft verweerder gezegd dat als klaagster zich niet zou laten behandelen, de consequentie hiervan een melding bij Veilig Thuis zou zijn.

5. De overwegingen van het college

Op grond van artikel 65, vijfde lid Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaar en deze verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Dit betekent dat voor zover de klachten betrekking hebben op gebeurtenissen die zich voor 13 juli 2007 hebben voorgedaan, klaagster in die klachten niet- ontvankelijk is. De wetgever heeft hier een fatale termijn in het leven geroepen, die niet kan worden opgeschort, ook niet wanneer een patiënt pas later schade of hinder ondervindt van bedoeld handelen of nalaten.

De verwijten die klaagster verweerder maakt onder b, d, f en g heeft klaagster niet voorzien van een feitelijke onderbouwing. Reeds daarom falen deze verwijten. Nog afgezien daarvan biedt het medisch dossier en hetgeen ter zitting is besproken naar het oordeel van het college geen steun voor de juistheid van deze stellingen. Dit betekent dat het college slechts de klachtonderdelen onder a, c en e dient te bespreken.

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Het college begrijpt dat de belangrijkste klacht van klaagster is dat verweerder de diagnose borderline zou hebben gesteld waartoe hij niet bevoegd is. Het stellen van de diagnose zou ook ten onrechte zijn gebeurd omdat later is gebleken dat de diagnose niet klopt. Naar het oordeel van het college kan dit klachtonderdeel niet slagen. Immers blijkt uit de medische verslaglegging dat verweerder deze diagnose niet gesteld heeft. De diagnose borderline is in 2009 al door een psychiater naar voren gebracht. Verweerder heeft in zijn verwijzing alleen gesproken over borderline dynamiek, hetgeen niet op een lijn te plaatsen is met het stellen van een diagnose. Op verweerder rustte geen plicht tot het bespreken van een diagnose die hij niet gesteld heeft; dat is aan de behandelaar.

In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Verweerder heeft de wijze waarop het dossier aan de opvolgende huisarts is overgedragen toegelicht. Ook indien een dossier elektronisch wordt overgedragen kan het voorkomen, zo is ter zitting toegelicht, dat er bepaalde correspondentie ontbreekt. Naar het oordeel van het college is voldoende komen vast te staan dat de overdracht van het dossier niet geheel vlekkeloos is verlopen, doordat niet alle correspondentie is overgedragen. Echter is het college tevens van oordeel dat dit onderdeel van de klacht van onvoldoende gewicht is om verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De overige stellingen van klaagster zijn door verweerder gemotiveerd weersproken en heeft klaagster niet nader onderbouwd zodat dit niet tot een gegrond verklaring van dit klachtonderdeel kan leiden.

Ten aanzien van klachtonderdeel e.

De klacht over schending van het beroepsgeheim ziet voor het grootste deel op gebeurtenissen van meer dan 10 jaar geleden en zijn daarmee verjaard. Voor zover het ziet op contacten met de tweelingzus en de moeder van klaagster is de klacht door verweerder gemotiveerd betwist en door klaagster niet voldoende onderbouwd dat door verweerder inhoudelijke informatie over haar verstrekt zou zijn. Het college merkt daarbij nog op dat het medisch dossier evenmin een aanknopingspunt biedt voor deze klacht.

Resume:

Nu alle klachtonderdelen falen, dient de klacht te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover deze betrekking heeft op gebeurtenissen die zich voor 13 juli 2007 hebben voorgedaan;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. J. Iding als lid-jurist,

J.D.M. Schelfhout, C.L.S.M. Stuurman en A. Pfaff als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.H.S.M. van Balen als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2018 in aanwezigheid van de secretaris.