ECLI:NL:TGZREIN:2018:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1770

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:15
Datum uitspraak: 05-02-2018
Datum publicatie: 05-02-2018
Zaaknummer(s): 1770
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Oogarts wordt verweten dat hij bij toediening van intravitreale injectie niet hygiënisch heeft gehandeld, waardoor klager een ooginfectie heeft opgelopen, meerdere malen geopereerd moest worden en niet volledig meer kan zien. Richtlijn“Leeftijdsgebonden Maculadegeneratie”. Verweerder heeft voldaan aan de vereisten voor hygiënisch werken. Ongegrond

Uitspraak: 5 februari 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 24 maart 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

oogarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. C.W.M. Verberne te Eindhoven

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         de pleitnotitie van de gemachtigde van verweerder overhandigd ter zitting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 15 januari 2018 behandeld. Partijen waren aanwezig; verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

In verband met visusproblemen werd klager op 11 februari 2016 door zijn huisarts verwezen naar verweerder die als oogarts in een oogziekenhuis werkzaam is. Bij brief van 3 mei 2016 schreef verweerder aan de huisarts:

“          (…)     

OD: zeer fors macula oedeem, ten gevolge van de vena occlusie

Gezien de jonge leeftijd en de nog redelijke visus wordt een serie van intravitreale injecties met Avastin voorgesteld om mogelijk de visus te verbeteren.”

In het door klager ondertekende toestemmingsformulier voor de voorgestelde behandeling  staat onder meer vermeld: “dat ik begrijp dat er tijdens en na de operatie complicaties kunnen optreden. De kans hierop is minimaal en minder dan 1%”.

Verweerder diende injecties toe op 3 juni 2016, 29 juli 2016, 26 september 2016 en

7 november 2016. De bij de ingreep behorende druppelschema’s werden ingevuld.

Vanwege pijn in zijn hoofd en oogkas heeft klager zich op 10 november 2016 tot de Spoedeisende Hulp (SEH) van een nabij gelegen ziekenhuis gewend, waarna hij de volgende dag, op 11 november 2016, door verweerder werd gezien. Gezien het beeld dat hij aantrof, heeft verweerder klager doorverwezen naar een academisch ziekenhuis. Verweerder noteerde in de decursus:

“          Sinds een aantal dagen rood OD

            (…)

            Begin endoftalmitis->[academisch ziekenhuis]”

Bij brief van 6 december 2016 werd verweerder door de specialist van het academisch ziekenhuis over het onderzoek geïnformeerd:

“          (…)

Conclusie

Aanhoudende, forse prikkeling OD bij endophthalmitis na avastin 1 m geleden ondanks intra vitreale, lokale en systemische antibiotica.

Beleid

Vancomycine/Cefazoline ocgtt 8dd, Atropine 1dd1, Perdforte 8dd

Er werd een vitrectomie gepland voor een debulking, daarbij zal ook een staaroperatie plaatsvinden.”

Klager werd twee maal in het academisch ziekenhuis geopereerd. Bij brief van 21 december 2016 werd klager door het academisch ziekenhuis voor controle terugverwezen naar verweerder. In zijn brief van 1 februari 2017 aan de bedrijfsarts van klager schreef verweerder:

“          (…)

Huidige status:

(…)

Normale oogdruk

Media en fundus tonen geen afwijkingen.

Situatie zal niet veel verbeteren.

Patiënt is hiermee monoculus geworden en heeft daarom geen diepte zien meer. Ook het perifere zien van OD is beperkt. Dit geeft beperkingen in zijn functioneren en handelen.”

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij bij de vierde prik niet hygiënisch heeft gehandeld, waardoor klager een ooginfectie heeft opgelopen en meerdere malen geopereerd moest worden. De operaties zijn niet gelukt en klager kan niet meer volledig zien met zijn rechteroog. Als de ooginfectie voorkomen was, kon klager nu nog zien met zijn rechteroog.

4. Het standpunt van verweerder

Er is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De injecties worden door verweerder standaard toegediend op een klasse 1 operatiekamer onder een laminaire flow. Aan alle steriliteitseisen is voldaan. Tijdens en na de operatie is antibiotica toegediend.

De eerste drie injecties gaven bij klager geen problemen. De vierde injectie is op

7 november 2016 op dezelfde wijze en onder dezelfde omstandigheden als de eerste drie toegediend en verweerder is die dag niets bijzonders opgevallen of ter ore gekomen.

Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat hij het oog heeft gedruppeld met povidonjood en ‘gepoetst’ heeft met jodium. Dat is een standaard handeling en wordt daarom niet in het medisch dossier vermeld.

5. De overwegingen van het college

Vast staat dat na het toedienen van de intravitreale injectie met Avastin op 7 november 2016 een ernstige bacteriële infectie is ontstaan in het rechteroog van klager. Het enkele feit dat deze complicatie is ontstaan kan, anders dan klager meent, niet tot de gevolgtrekking leiden dat verweerder de ingreep op onhygiënische wijze heeft uitgevoerd. Ter voorkoming van infecties (endophthalmitis) bij het toedienen van intravitreale injecties, dient te worden teruggegrepen op de aanbevelingen in de richtlijn “Leeftijdsgebonden Maculadegeneratie” (2014) van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG).

Gelet op de goede statusvoering en hetgeen door verweerder nog ter zitting is aangevoerd,

is voor het college voldoende aannemelijk geworden dat verweerder voldaan heeft aan de vereisten voor hygiënisch werken. Het college kan dan ook niet vaststellen dat verweerder de ingreep niet hygiënisch heeft uitgevoerd.

Aangezien klager ook geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan medisch onzorgvuldig handelen door verweerder moet worden aangenomen en het college daarvoor overigens ook geen aanwijzingen in het medisch dossier heeft gevonden, is van een onzorgvuldige uitvoering van de ingreep niet gebleken.

Dat er bij klager helaas een relatief zeldzame complicatie is ontstaan en de gevolgen daarvan voor klager zeer vervelend zijn valt te betreuren, maar dat kan niet tot een ander oordeel leiden. De klacht dient daarom te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr.dr. P.P.M. van Reijsen als voorzitter, M.E.H.M. Fortuin en

B.C.A.M. van Casteren-van Gils als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 februari

2018 in aanwezigheid van de secretaris.