ECLI:NL:TGZRAMS:2018:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/136

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:99
Datum uitspraak: 10-08-2018
Datum publicatie: 10-08-2018
Zaaknummer(s): 2018/136
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft een relatie gehad met verweerder (arts in opleiding tot orthopedisch chirurg). Klaagster verwijt hem het onrechtmatig inzien van haar elektronisch patiëntendossier terwijl er geen behandelovereenkomst bestaat. Tevens verwijt zij de arts over het verspreiden van informatie over klaagster met derden, zonder dat zij daar toestemming voor heeft gegeven. Gegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 13 april 2018 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. H.J. Oosterhagen, advocaat te Amsterdam,

tegen

C ,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. S.F. Tiems, advocaat te Leiden.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      correspondentie over de samenstelling van het college;

-                      de e-mail van 13 juni 2018 van de gemachtigde van klaagster met het verzoek om de tuchtklacht achter gesloten deuren te behandelen;

-                      de op 26 juni 2018 ontvangen nagezonden producties 11, 12 en 13 aan de zijde van verweerster;

-                      De e-mail van 30 juni 2018 van de gemachtigde van verweerder met de aankondiging van een getuige, te weten D.

De klacht is op 10 juli 2018 op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. Oosterhagen voornoemd en verweerder door mr. Tiems voornoemd. Beide raadslieden hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd. Als getuige aan de zijde van verweerder is gehoord D voornoemd, in zijn hoedanigheid van opleider en mentor van verweerder.

2.         De feiten

2.1       Verweerder is werkzaam als arts in opleiding tot orthopedisch chirurg in het E te B, alwaar klaagster ten tijde van de klacht stond ingeschreven als patiënt. Tussen verweerder en klaagster heeft geen behandelrelatie bestaan.

2.2       Verweerder en klaagster hebben in de periode van de augustus 2015 tot en met april 2017 met tussenpozen een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie heeft klaagster drie keer een abortus provocatus ondergaan.

2.3     Verweerder heeft op 15 augustus 2017 tijdens zijn dienst het elektronisch patiëntendossier (EPD) van klaagster geraadpleegd en informatie uit dit dossier gedeeld met zijn vader.

2.4       Op 16 augustus 2017 heeft verweerder klaagster met informatie uit haar EPD geconfronteerd. Diezelfde dag heeft klaagster hier melding van gemaakt bij de teamleider van de afdeling Gynaecologie van het E.

2.5       Medio augustus 2017 bleek klaagster wederom zwanger te zijn. Deze zwangerschap eindigde in een spontane abortus (miskraam).

2.6       Op 1 december 2017 heeft klaagster een klacht ingediend bij het E over het onrechtmatig inzien en verspreiden van informatie uit het EPD door verweerder. De Klachtencommissie van het E adviseerde op 15 januari 2018 aan de raad van bestuur om de klacht gegrond te verklaren en tot het opleggen van de volgende maatregelen:

“De commissie adviseert de raad van bestuur om de heer N een officiële waarschuwing te geven en deze waarschuwing in het personeelsdossier op te nemen waarbij wordt aangegeven dat ontslag op staande voet volgt indien een dergelijk incident zich nogmaals voordoet.

Tevens meent de commissie dat intensivering van toezicht en begeleiding gewenst is gedurende het vervolg van de opleiding, waarbij een stage naar F niet passend is.

De commissie adviseert de raad van bestuur hierover zo spoedig mogelijk in overleg te treden met de unitleider Orthopedie, gezien het tijdstip van aanvang van deze stage.”

2.7       De raad van bestuur heeft het advies van de Klachtencommissie in zijn geheel overgenomen. Verweerder volgt op dit moment een geïntensiveerd opleidingstraject. Dit intensiveringstraject is in overleg met de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) tot stand gekomen. Daarbij heeft verweerder een mentor toegewezen gekregen. Ook heeft hij begin dit jaar een coachingstraject gevolgd. Daarnaast heeft hij psychologische hulp gezocht. Eind augustus 2018 wordt in overleg met het RGS bekeken of verweerder het traject naar behoren heeft afgerond en of hij zijn opleiding in het G te F mag vervolgen.

2.8       Op 15 maart 2018 heeft klaagster aangifte gedaan bij de politie tegen verweerder inzake inzage in het EPD op 15 augustus 2017 en 4 september 2017. Ook heeft klaagster het E en verweerder civielrechtelijk aansprakelijk gesteld.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

     I.        twee keer het elektronisch patiëntendossier van klaagster heeft ingezien, terwijl er tussen klaagster en verweerder geen behandelrelatie bestaat of heeft bestaan;

    II.        informatie uit het EPD heeft gedeeld met zijn vader;

  III.        informatie uit het EPD heeft verspreid aan derden, zoals zijn moeder, zijn broer, de abortuskliniek en een vriend; zonder dat klaagster hier toestemming voor heeft gegeven.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. De onderbouwing daarvan komt hierna bij de beoordeling aan de orde.

5.         De beoordeling

Het verzoek om behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren

5.1       Klaagster heeft voorafgaand aan de zitting verzocht om behandeling van de zaak met gesloten deuren ter voorkoming van het verder verspreiden van gegevens uit het EPD. Dit verzoek is door het college afgewezen. Op grond van artikel 70 lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) geschiedt de behandeling van een tuchtklacht in beginsel in het openbaar. Een zaak kan achter gesloten deuren worden behandeld als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 70 Wet BIG daar aanleiding toegeven. In de jurisprudentie wordt bij de uitleg van artikel 70 Wet BIG aansluiting gezocht bij artikel 6 van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook in artikel 6 EVRM is een openbare terechtzitting het uitgangpunt. Wanneer de bescherming van het privéleven van procespartijen dit eist kan hiervan in bijzondere omstandigheden, als dit strikt noodzakelijk wordt geacht door het college, worden afgeweken. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid is volgens het college geen sprake. Aan het college ligt de vraag voor of het EPD van klaagster door verweerder is geraadpleegd en met wie hij informatie uit dit dossier heeft gedeeld. Daarbij komt het college niet toe aan de vraag wat er daadwerkelijk is ingezien. Het is verder aan partijen om de nodige voorzichtigheid en proportionaliteit te betrachten bij de invulling van hun stellingen en verweer op de zitting. Concluderend is het college van oordeel dat de privacy van klaagster niet dusdanig in het geding komt dat het belang van de openbaarheid van de terechtzitting hiervoor moet wijken.

Het verzoek om behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren is daarom afgewezen.

Klachtonderdeel I

5.2       Het eerste klachtonderdeel betreft het inzien door verweerder van het dossier op 15 augustus en 4 september 2017. Klaagster heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar door haar overgelegde inloggegevens. Door deze inzage zonder dat verweerder een behandelrelatie met haar had en zonder haar wetenschap, laat staan toestemming, is het vertrouwen van klaagster in (behandelaars van) het E beschadigd, aldus klaagster.

5.3       Verweerder erkent dat hij op 15 augustus 2017 het EPD van klaagster heeft ingezien, terwijl er geen behandelrelatie bestond tussen verweerder en klaagster. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij het EPD van klaagster op 4 september 2017 heeft geraadpleegd, maar dat dit wel zou kunnen gezien de inloggegevens, en dat hij zich op dit punt refereert aan het college.

5.4       Voorop staat dat in de inloggegevens staat genoteerd dat verweerder op 15 augustus 2017 en 4 september 2017 inzage heeft gehad in het EPD van klaagster. Verweerder erkent dat hij dit heeft gedaan op 15 augustus 2017, zodat dit vast staat. Verweerder herinnert zich niet meer of hij dit ook heeft gedaan op 4 september 2017. Het college is van oordeel dat van de juistheid van inloggegevens moet worden uitgegaan, totdat het tegendeel aannemelijk is gemaakt. Nu dit laatste niet is gebeurd, neemt het college aan dat verweerder ook op 4 september 2017 inzage heeft genomen in het EPD van klaagster. Voorts staat vast dat tussen partijen geen behandelrelatie bestond. Dat sprake was van een andere rechtvaardigingsgrond is niet gesteld noch gebleken.

Deze gedragingen zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar. Artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat aan anderen dan aan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van het medisch dossier wordt verstrekt dan met toestemming van de patiënt, behalve aan degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. Patiënten moeten zich tot ziekenhuizen en artsen kunnen wenden in het vertrouwen dat hun gegevens niet worden gedeeld met onbevoegden. Het medisch beroepsgeheim, zoals onder andere neergelegd in artikel 7:457 BW en artikel 88 Wet BIG, kent een algemeen en een individueel belang. Het algemene belang bestaat uit het waarborgen van de vrije toegang tot verlening van hulp en bijstand op het gebied van de gezondheidszorg. Iedereen moet zich zonder angst voor het openbaren van zijn geheimen kunnen wenden tot een arts. Het individuele belang is de privacy van de patiënt. Een patiënt moet erop kunnen vertrouwen dat de informatie die hij deelt met een arts niet zonder zijn toestemming of zonder dat de wet dat toestaat voor andere doeleinden, zoals privé belangen, wordt gebruikt of aan anderen wordt verstrekt.

Dit klachtonderdeel is dus gegrond.

Klachtonderdelen II en III

5.5       Het tweede en derde klachtonderdeel betreft het delen en verspreiden van informatie uit het EPD van klaagster door verweerder aan derden. Verweerder erkent dat hij gegevens uit het EPD heeft gedeeld met zijn vader. Ook dit gedrag komt neer op schending van voornoemd medisch beroepsgeheim. Dit beroepsgeheim ziet immers ook op de vertrouwelijke informatie die een arts bij het uitoefenen van zijn beroep als geheim te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Verweerder had geen toestemming van klaagster om informatie uit haar EPD te delen met derden, in dit geval zijn vader. Klachtonderdeel II is dan ook gegrond.

5.6       Verweerder betwist dat hij medische informatie over klaagster heeft gedeeld met anderen dan zijn vader. Uit de overlegde stukken en ter terechtzitting is niet vast komen te staan voor het college dat verweerder informatie heeft gedeeld met andere derden dan zijn vader. Klachtonderdeel III mist dan ook feitelijke grondslag en is daarmee ongegrond.

Conclusie

5.7       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.8    Ten aanzien van de vraag welke maatregel passend is, overweegt het college als volgt.

Het inzien van het EPD van een patiënt met wie geen behandelrelatie bestaat, komt neer op een ernstige tuchtrechtelijk verwijt, gezien de essentiële in het geding zijnde belangen als beschreven in 5.4. Verweerder hee ft zich onder persoonlijke druk vanwege omstandigheden in zijn privésfeer niet kunnen beheersen en zichzelf zonder dat daartoe enige rechtvaardigingsgrond bestond, toegang verschaft tot het medisch dossier van zijn (inmiddels ex-) vriendin. Verweerder is niet in staat geweest een rem op zijn handelen te zetten en heeft geen scheiding kunnen aanbrengen tussen zijn privéleven en zijn bevoegdheden in zijn professionele hoedanigheid. Integendeel, hij heeft de mogelijkheid die hem, onder strikte voorwaarden, als arts ten dienst stond, tot inzage in een EPD, misbruikt. Hij heeft dit gedaan zuiver ten voordele van hetgeen hij zag als een privébelang en ten nadele van het juist in deze medische context zo zeer te borgen recht op privacy van klaagster.

Het delen van deze strikt vertrouwelijke informatie met een derde maakt de handelwijze van verweerder des te meer laakbaar. Verweerder heeft hierdoor immers bewerkstelligd dat informatie uit het EPD van klaagster nog verder werd verspreid.

Daar komt nog bij dat verweerder niet één keer het EPD heeft ingezien, maar enkele weken later en zelfs na melding van de eerste inzage bij het E, wederom in klaagster’s EPD heeft gekeken. Dat hij daaraan volgens eigen zeggen geen herinnering heeft, is naar het oordeel van het college des te zorgwekkender.

Daar tegenover staat dat aan verweerder de in 2.6 en 2.7 genoemde maatregelen zijn opgelegd door de raad van bestuur van het E op basis van een door klaagster ingezette klachtprocedure tegen verweerder. Hij heeft ter zake van zijn inzage in het EPD van klaagster op 15 augustus 2017 en 4 september 2017 een officiële waarschuwing in zijn personeelsdossier gekregen en heeft de afgelopen maanden een intensivering- en coachingstraject gevolgd in samenspraak met het RGS. Ter zitting heeft zijn opleider en tevens mentor, D, hierover verklaard dat verweerder in eerste instantie weerstand had tegen de opgelegde maatregelen, maar dat het zelfinzicht de afgelopen maanden is gegroeid. Verweerder heeft op eigen initiatief begeleiding gezocht van een psycholoog. Zowel D als verweerder zelf hebben ter zitting verklaard dat in de diverse begeleidingstrajecten de nadruk werd en wordt gelegd op het analyseren van (privé)impulsen, het leren beheersen daarvan en het verder internaliseren van professionele normen en waarden. Verweerder heeft ter zitting openheid van zaken gegeven over zijn handelen, zich rekenschap gegeven van het zeer laakbare karakter daarvan en zich toetsbaar opgesteld. Ook heeft hij ter zitting, voor het eerst, zijn excuses aangeboden aan klaagster.

Het college zal verweerder, alles meewegend, de maatregel van een waarschuwing opleggen.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klachtonderdelen I en II gegrond;

-         legt op de maatregel van waarschuwing;

-         wijst de klacht voor het overige af.     

Aldus beslist door:

mr. P.J. van Eekeren, voorzitter,

drs. A. Wewerinke, dr. C.M. Sonnenberg en dr. B. van Ramhorst, leden-beroepsgenoten,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr. D. Pieterse secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                   WG  voorzitter

(wegens afwezigheid niet in staat de beslissing mede te ondertekenen.)