ECLI:NL:TGZRAMS:2018:96 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/085

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:96
Datum uitspraak: 08-08-2018
Datum publicatie: 08-08-2018
Zaaknummer(s): 2018/085
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen de drie zorgverleners die hebben meegewerkt aan een rapportage over haar geestelijk welzijn, naar aanleiding van een aangifte. Klaagster verwijt de psychiater dat hij klaagster niet geïnformeerd over de inhoud van de aangifte, terwijl hij dit wel stelt in de rapportage.   Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 6 maart 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C,

psychiater,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. M.A. van Lopik

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      de aanvulling op het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerster heeft over klaagster een geneeskundige verklaring opgesteld en afgegeven in verband met de verkrijging van een voorlopige machtiging op grond van de Wet BOPZ.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerster:

1.         dat zij een leugenachtig document heeft opgesteld;

2.         dat de GGD zonder aanleiding en zonder toestemming van klaagster een dossier over      haar heeft aangelegd, en daarover geen informatie aan klaagster heeft verstrekt.

Ter toelichting op de klacht heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij nooit psychische klachten heeft gehad en nooit in gesprek is geweest met een psychiater of psycholoog, noch anderszins in de problemen is geweest. Het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging is door de rechter afgewezen. Het is een onterecht en niet onderbouwd verzoek geweest, mede gebaseerd op informatie van de familie van klaagster, die zij sinds 1994 niet meer ziet. Klaagster heeft verweerster nooit gesproken en was dit ook niet van plan. De verklaring van verweerster bevat vele onjuistheden.

Klaagster heeft bij de GGD diverse verzoeken ingediend om een afschrift te bemachtigen van de informatie die de GGD mogelijk over haar heeft verzameld, waarop niet is gereageerd.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

Verweerster is als psychiater werkzaam in de D (D) bij het Team E. Het Team E richt zich op de zogenaamde ‘zorgwekkende zorgmijders’, personen met een psychische of sociaal-maatschappelijke problematiek, die meestal niet in behandeling zijn bij de reguliere zorgverlening. Het gaat om mensen die niet  om zorg hebben gevraagd en vaak wantrouwend staan tegenover hulpverleners. Deze mensen worden geconfronteerd met ‘bemoeizorg’, zorg die (in eerste instantie) tegen hun wil en zonder hun toestemming plaatsvindt.

Sinds 2013 is klaagster bekend bij de GGD met enkele meldingen van overlast, verwardheid en een door haar aangekondigde hongerstaking. Zij staat bekend bij de PGE (Potentieel Gevaarlijke Eenlingen) in verband met berichten over/aan het koningshuis. Het is de GGD niet gelukt met klaagster in contact te komen en/of haar naar GGZ-zorg toe te geleiden.

Op 12 december 2016 heeft een collega van verweerster deelgenomen aan een psychiatrisch overleg met andere psychiaters van de GGZ en ketenpartners OM en politie, over complexe patiënten bij wie overlast, veiligheid en het mijden van zorg centraal staan. Met betrekking tot klaagster kwam het beeld naar voren van een vrouw die al langere tijd paranoïde-psychotisch is, maar alle contact met hulpverleners heeft gemeden. Bij dit overleg was een broer van klaagster aanwezig. Het beeld werd bevestigd door een website die door klaagster werd bijgehouden.

De collega van verweerster meende dat de feiten en omstandigheden die over klaagster bekend waren duidden op gevaar voor zichzelf en voor anderen. Omdat klaagster alle pogingen tot contact afhield, besloot hij dat een onafhankelijke beoordeling in het kader van een voorlopige machtiging op grond van de Wet BOPZ onvermijdelijk was. Hij heeft klaagster daarvan op 13 december 2016 schriftelijk op de hoogte gesteld en verweerster gevraagd deze onafhankelijke beoordeling te geven.

Verweerster heeft in verband hiermee informatie gekregen over de justitiële voorgeschiedenis van klaagster, alsmede een ‘Gedragskundige Inschatting’ d.d. 20 december 2016 van een recherchepsycholoog van de politie. Zij heeft telefonisch contact gehad met de broer van klaagster, die zijn zorgen uitte over de geestelijke toestand van klaagster. Voorts heeft zij bij klaagster schriftelijk een huisbezoek aangekondigd, waarop klaagster heeft gereageerd met een e-mail dat van een gesprek geen sprake kon zijn. Verweerster heeft klaagster toch op 23 december 2016 bezocht, maar er werd niet open gedaan. Op 27 januari 2017 heeft verweerster opnieuw – onaangekondigd – een huisbezoek bij klaagster afgelegd. In de ochtend werd niet opengedaan, ’s middags deed klaagster wel open, maar sloot de deur weer toen verweerster zich voorstelde en het doel van haar bezoek wilde uitleggen. Meer pogingen tot direct contact waren naar de mening van verweerster niet zinvol.

Verweerster meende voldoende gegevens voorhanden te hebben en heeft op 16 februari 2017 de geneeskundige verklaring opgesteld en aan de officier van justitie toegezonden.

Omdat klaagster het contact met verweerster krachtig afhield, is er geen psychiatrisch onderzoek op basis van een wat langer durend face-to-face contact geweest, wat verweerster wel graag had gewild. Op basis van alle beschikbare informatie (van politie, openbaar ministerie, naasten, de blog van klaagster en de mondelinge contacten met de broer van klaagster) is verweerster tot haar oordeel gekomen van een ernstig vermoeden van een paranoïde-psychotisch beeld bij klaagster en van haar inschatting van het gevaar. Het was aan verweerster om met de beperkingen die er waren, onder meer het gebrek aan medewerking door klaagster, een verantwoorde medisch-professionele inschatting te maken van de situatie en van de persoon van de betrokkene. Verweerster heeft aan deze medisch-professionele standaard voldaan. Uiteindelijk is het aan de rechter om een beslissing te nemen en dat is ook gebeurd.

Verweerster heeft geen dossier over klaagster aangelegd, maar uitsluitend de geneeskundige verklaring opgesteld. Klaagster beschikt over deze verklaring. Verweerster heeft ook geen verzoek om informatie van klaagster ontvangen.

5.         De beoordeling

Vast staat dat verweerster nooit de behandelaar van klaagster is geweest. Verweerster heeft als onafhankelijk (dat wil zeggen: nimmer eerder bij klaagster betrokken geweest) psychiater beoordeeld of een geneeskundige verklaring moest worden afgegeven in het kader van een voorlopige machtiging op grond van de Wet BOPZ. In dat kader heeft zij kennis genomen van de op dat moment aanwezige informatie betreffende de persoon en het gedrag van klaagster, onder meer afkomstig van de psychiater die verweerster heeft verzocht om de verklaring en van de broer van klaagster. Zij heeft meermaals getracht om met klaagster in contact te komen en een gesprek met haar te voeren, maar klaagster heeft dat bewust en actief geweigerd. Verweerster heeft vervolgens op grond van de haar wel ter beschikking staande informatie de geneeskundige verklaring opgesteld en mogen opstellen. De medewerking van klaagster is daartoe geen voorwaarde. Het college is voorts van oordeel dat de inhoud van de verklaring duidelijk is, gebaseerd op de aanwezige en aan verweerster verstrekte informatie, en voldoende onderbouwd. Verweerster mocht daarbij naar het oordeel van het college ook rekening houden met de informatie die van de broer van klaagster afkomstig was, ook al hield klaagster ook de contacten met haar familie grotendeels en al geruime tijd af. Dat klaagster het met de inhoud van de verklaring niet eens is maakt de verklaring nog niet onjuist of leugenachtig. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 2 heeft verweerster met juistheid aangevoerd dat zij geen dossier over klaagster heeft aangelegd of bijgehouden, maar slechts de geneeskundige verklaring heeft opgesteld. Verweerster was dan ook niet de aangewezen persoon om over (de inhoud van) het dossier te communiceren en klaagster heeft ook haar verzoeken tot afgifte van/inzage in het dossier niet tot verweerster gericht. Klachtonderdeel 2 is op grond hiervan ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 8 augustus 2018 door:

mr. J. Recourt, voorzitter,

E.D.M. Masthoff en T. Kuipers, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door mr. N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

wg                                                                                                    wg

secretaris                                                                                       voorzitter