ECLI:NL:TGZRAMS:2018:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/456

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:60
Datum uitspraak: 07-06-2018
Datum publicatie: 07-06-2018
Zaaknummer(s): 2017/456
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in namens zijn partner. De klacht is gericht tegen een bedrijfsarts vanwege een onjuist rapport en omdat hij onvoldoende medische informatie heeft opgevraagd. Tevens verwijt hij verweerder dat de conclusie van het rapport niet met partner van klager is besproken. Ook wordt verweerder een onheuse bejegening verweten.  Verweerder voert verweer.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 5 december 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,             

gemachtigde: G

tegen

C,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. drs. G.P. van Delft, verbonden aan het E te F.               

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met bijlagen;

-                      het verweerschrift met bijlagen;

-                      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek;

-                      een emailbericht van de gemachtigde van klager.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

2.1.      De WIA-uitkering van klager is op 7 december 2016 gestopt. Naar aanleiding van een hernieuwde WIA-aanvraag door klager wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid, heeft verweerder als verzekeringsarts van het UVW op 6 oktober 2017 een verzekeringsgeneeskundige rapportage over klager opgesteld. Verweerder heeft klager en diens echtgenoot (in deze procedure tevens zijn gemachtigde) in dit kader op dezelfde dag gezien. Hiervan is door verweerder een medisch onderzoeksverslag opgemaakt van gelijke datum.

2.2.      In de rapportage van 6 oktober 2017 concludeert verweerder tot verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Verweerder heeft hierbij een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. Op basis hiervan heeft een arbeidsdeskundige klager voor 27,58% arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het UWV het verzoek tot herleving van de WIA-uitkering afgewezen.  

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tendentieus, discriminerend en vooringenomen heeft gehandeld door:

a.     onwaarheden op te nemen in het medisch verslag;

b.    onvoldoende medische informatie op te vragen;

c.     onvoldoende medische beperkingen te vermelden;

d.    de prognose functionele mogelijkheden niet te onderbouwen;

e.    een onjuiste conclusie te trekken.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten gemotiveerd bestreden.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.      De klachten van klager zien op zowel de verzekeringsgeneeskundige rapportage als het  onderliggende medisch onderzoeksverslag, beide van 6 oktober 2017. Voor de verzekeringsgeneeskundige rapportage geldt dat deze naar vaste jurisprudentie moet voldoen aan de volgende criteria:

1.        in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

2.        de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;

3.        die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;

4.        de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;

5.        de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Het tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

5.3.      Het college heeft geen onwaarheden kunnen vaststellen in de rapportage en het verslag met uitzondering van de onjuiste leeftijd van de dochter van klagers, hetgeen als slordigheid wordt aangemerkt. De overige in het klaagschrift genoemde elementen worden niet als onjuistheden gekwalificeerd. De door verweerder gekozen formuleringen lijken vooral voeding te hebben gegeven aan de in het klaagschrift en het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek weergeven ervaring van klager onheus bejegend te zijn, waar onder ook de ervaring van klager en zijn echtgenoot dat zij door verweerder zijn gediscrimineerd. Dit laatste zou blijken uit de blik van verweerder, zijn (vermeende, RTG) moslimachtergrond, het onnodig in het rapport vermelden dat hun dochter geadopteerd is en het niet-empathisch reageren op de wegraking van klager. Het college neemt deze interpretatie van feiten en omstandigheden door klager niet over.  Geen van de vier genoemde elementen geeft steun aan het verwijt van discriminatie. Ook kan niet worden vastgesteld dat klager overigens onheus is bejegend door verweerder. 

5.4.      Klager verwijt verweerder dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de informatie over de reeds in december 2016 gestarte I-behandeling terwijl hij hier wel van op de hoogte is gesteld en zelfs de namen van de behandelaars van klager heeft gekregen. De door verweerder gevraagde schriftelijke informatie van de I is pas na het opmaken van verweerders rapport en na de afwijzende beslissing door het UWV van 31 oktober 2016 ontvangen en kan dus niet bij die beslissing zijn betrokken, aldus klager.

Het college stelt vast dat het medisch onderzoeksverslag op twee plaatsen en het rapport op één plaats vermeldt dat klager reeds ten tijde van het onderzoek en de rapportage een intensief behandeltraject ondergaat bij de I. Verweerder merkt hierover op in het medisch onderzoeksverslag: “Ter confirmatie heb ik informatie bij de behandelend psychiater opgevraagd”. De door klager verstrekte informatie over zijn behandeling is dus door verweerder betrokken bij zijn onderzoek naast de (uitgebreide) overige informatie die reeds bij het UWV bekend was. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder onvoldoende informatie heeft opgevraagd. De vraag wanneer de brief van de I door verweerder is ontvangen kan hiermee onbeantwoord blijven.      

5.5.      Klachtonderdelen c.,d. en e. zien op de conclusies van het rapport van verweerder. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek, doch dat de werkzaamheden zoals zijn opgesteld in de functionele mogelijkhedenlijst duurzaam kunnen worden benut. Verweerder draagt hierbij geen verantwoordelijkheid voor de arbeidsdeskundige rapportage. Verweerder heeft beperkingen aangenomen op grond van pijnklachten in de rug en extremiteiten. Ook heeft verweerder beperkingen aangenomen op grond van psychische klachten, waarbij het valrisico en het verhoogde persoonlijke risico is meegewogen. Verweerder heeft gemotiveerd geen duurbeperking aangenomen. De therapie bij de I en mogelijke toekomstige behandelingen heeft hij niet als beperkend voor de beschikbaarheid aangenomen. En hoewel klager het hier mee oneens is – hij stelt dat hij 100 % arbeidsongeschikt is - , vallen de conclusies niet buiten de redelijk bekwame beroepsuitoefening door verweerder. Dit geldt evenzeer voor de prognose dat de medische situatie op de lange termijn kan verbeteren. Bij het mondelinge vooronderzoek is hierbij toegelicht dat deze conclusie is gebaseerd op het te verwachten effect van de therapie.       

5.6.      Het voortgaande leidt tot de conclusie dat de klacht kennelijk ongegrond is . Verweerder kan met betrekking tot de klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          Wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

mr. J. Recourt, voorzitter,

drs. P.G.J. Koch en drs. mr. R.L. Kloots, bedrijfsartsen,

bijgestaan door mr.  P.J. van Vliet, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                       w.g. voorzitter