ECLI:NL:TGZRAMS:2018:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/168

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:57
Datum uitspraak: 05-06-2018
Datum publicatie: 05-06-2018
Zaaknummer(s): 2018/168
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Een comité dient een klacht in tegen twee artsen. Het comité verwijt de artsen dat zij het wetgevingsproces omtrent de Wet op de Orgaandonatie op onaanvaardbare wijze hebben beïnvloed. Niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 27 februari 2018 bij het Tuchtcollege Den Haag binnengekomen en vervolgens naar dit college op 30 april 2018 doorgestuurde klacht van:

A, tezamen met anderen handelend onder de naam “B”

wonende te C,

k l a a g s t e rs,

tegen

D,

neuroloog,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.  Klaagster is verbonden aan het B (hierna: het B). Het B streeft naar eerlijke voorlichting over orgaandonatie. Het B is geen rechtspersoon.

2.2. Verweerder is neuroloog en voorzitter van de F (hierna: F). Op 18 januari 2018 heeft het bestuur van de F aan de senatoren van de Eerste Kamer een brief gestuurd in het kader van de besluitvorming over het Actieve Donor Registratie (ADR-wetsvoorstel). In de brief wordt informatie gegeven over de betekenis van  hersendood en orgaandonatie en vermeld: ‘ Er bestaan geen verschillende visies noch verschillende definities van hersendood tussen afzonderlijke landen of individuele medische professionals. Alle berichten hierover zijn pertinent onjuist. (..). Hersendood is dood en dat is onomkeerbaar. ’ Verweerder heeft de brief als voorzitter van de F ondertekend.

2.3. Op 29 januari 2018 is een artikel verschenen in het G met een beschrijving van – kort gezegd – het gevoerde debat en de lobby over de donorwet, waaronder voornoemd citaat uit de brief van het bestuur van de F.

2.4. Klaagsters hebben het artikel in het G gelezen en verweerder gesommeerd zijn brief te rectificeren.

3.         De klacht en het standpunt van klaagsters

Volgens klaagsters zijn de citaten in de brief van verweerder onjuist en misleidend. Het is onjuist dat tussen individuele professionals geen verschillende visies bestaan en ook de uitlating ‘Hersendood is dood’ is misleidend. Met hersendood wordt bedoeld ‘dood’ in de zin van het Hersendoodprotocol en niet ‘gewoon dood’. Klaagsters verwijten verweerder dat hij met zijn brief het wetgevingsproces op onaanvaardbare wijze heeft beïnvloed. Hij heeft met zijn (medische) gezag de senatoren op het verkeerde been gezet en zich daarmee schuldig gemaakt aan een gedraging die het vertrouwen in de geneeskundigen ondermijnt. 

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft allereerst aangevoerd dat klaagsters niet-ontvankelijk zijn en ten tweede heeft hij de inhoud van de klacht bestreden.

5.         De beoordeling

Bevoegdheid tuchtcollege Amsterdam

5.1.      Klaagsters hebben over soort gelijk handelen nog een BIG-geregistreerde zorgverlener aangeklaagd (kenmerk 2018/169). Verweerders wonen niet in hetzelfde ambtsgebied en ook het verweten handelen heeft niet in hetzelfde ambtsgebied plaatsgevonden. Voor het bepalen van de bevoegdheid van het tuchtcollege is dan de woonplaats van klaagsters bepalend (art. 3 lid 4 Tuchtrechtbesluit) en dat maakt dat dit tuchtcollege bevoegd is de klacht te beoordelen.

Ontvankelijkheid

5.2.      Om aangemerkt te kunnen worden als klachtgerechtigde in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG moet aan de zijde van klaagsters een belang zijn dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg en waaraan klaagsters een bijzonder eigen belang ontlenen. Dit vloeit voort uit de aard en de strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken.

5.3. Klaagsters stellen dat zij rechtstreeks in hun belang zijn getroffen omdat verweerder in reactie op de berichten van het B een onjuiste voorlichting heeft gegeven aan de senatoren. Daarmee heeft hij het werk van het B geschaad, aldus klaagsters. Het college is van oordeel dat het streven naar eerlijke voorlichting over orgaandonatie in het algemeen onvoldoende verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Klaagsters zijn het niet eens met de inhoud van de brief maar dat betekent niet dat zij door de inhoud van de brief rechtstreeks worden geraakt in een concreet eigen belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Zij zijn daarmee geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG en vallen evenmin onder één van de categorieën klachtgerechtigden zoals weergegeven in artikel 65 lid 1 onder b, c en de van de Wet BIG. Dit betekent dat klaagsters niet-ontvankelijk worden verklaard in hun klacht. Aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht komt het college niet  toe.

6. De beslissing

Het college verklaart klaagsters niet-ontvankelijk in hun klacht.

Aldus beslist op 5 juni 2018 door:

mr. J. Recourt, voorzitter,

dr. B. van Ramshorst en D.E. de Jong, leden-arts,

bijgestaan door mr. C.G.J. Pluijgers, secretaris.

w.g. secretaris                                                                                       w.g.  voorzitter