ECLI:NL:TGZRAMS:2018:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/318vp

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:12
Datum uitspraak: 06-02-2018
Datum publicatie: 06-02-2018
Zaaknummer(s): 2017/318vp
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten verweerster dat het door haar opgestelde rapport niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Verweerster heeft een rapport gemaakt in opdracht van de gemeente. Volgens klagers heeft zij haar medisch beroepsgeheim geschonden. Verweerster voert verweer. Niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 7 september 2017 binnengekomen klacht van:

A  en B,

wonende te C,

k l a g e r s

gemachtigde: mr. M. Vlaming,             

tegen

D,

verpleegkundige,

wonende te E,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. A.C.J.I. Hiddinga.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de schriftelijke machtiging van F;

-                      nadere stukken van de zijde van klagers.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van klagers heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Klagers zijn de ouders van F (2-2001), G (5-2002) en H (7-2004). Alle drie de kinderen hadden een AWBZ-GGZ indicatie, waarbij de (intensieve) zorg werd ingekocht via een PGB. Klagers hebben op grond van de nieuwe Jeugdwet, waarbij de gemeente financieel verantwoordelijk werd voor de zorg aan de kinderen, een aanvraag ingediend voor individuele voorzieningen voor de kinderen. De zorg ligt met name op het terrein van onderwijs, opvang en ondersteuning thuis.

2.2.      De gemeente C heeft op 22 maart 2016 aan I (verder: I) een onafhankelijk deskundigen adviesrapport verzocht met de volgende vraagstelling:

“Betreft op korte termijn onderzoek en advies naar de zorgbehoefte van 3 kinderen uit één gezin. Deze kinderen hadden een AWBZ indicatie en zijn vanwege nieuwe wetgeving overgeheveld naar de gemeente voor zorgfinanciering. Gemeente spreekt haar zorgen uit over het gezin. Ook ouders betrekken bij het onderzoek. Gemeente vraagt tevens ook de betrokken ambtenaren van de gemeente te betrekken bij het onderzoek.”

2.3.        De definitieve rapporten die I naar aanleiding van dit verzoek heeft uitgebracht zijn gedateerd op 8 juli 2016. Het betreft een gezinsrapport met bijlagen en drie rapporten met bijlagen, elk over een kind. Het eerste (en enige) concept van deze rapporten is gedateerd op 4 juli 2016. De rapporten zijn ondertekend door alleen verweerster als:

“senior deskundige (Jeugd)Zorg, Voorzieningen & Participatie

Geregistreerd indicatiesteller STOC sinds 2002

Verpleegkundige BIG reg. Nr 190…….. “

2.4.      In de vier rapporten staat vermeld dat de opdracht is uitgevoerd door verweerster in de functie van Deskundige Jeugdhulp/indicatiesteller, L. van V. in de functie van orthopedagoog en R.A. in de functie van psycholoog.

2.5.      Op 27 juni 2016 zijn klagers door de gemeente C uitgenodigd om op 7 juli de conceptrapporten te bespreken. Klagers hebben twee conceptrapporten digitaal op 4 juli om 23.30 uur en in de bus op 5 juli ontvangen. Het gezinsrapport, dat bestaat uit onderdelen van de drie overige rapporten is dan nog niet opgemaakt. Klagers hebben de gemeente (en I) verzocht om het gesprek uit te stellen tot na hun vakantie vanwege een gebrek aan voorbereidingstijd. Dit verzoek is niet gehonoreerd. Het gesprek heeft doorgang gevonden op 7 juli zonder klagers. De rapporten zijn na aanpassingen definitief vastgesteld op 8 juli 2016. De definitieve rapporten zijn door verweerster niet naar klagers gestuurd. Het gezinsrapport vermeldt dat dit niet is gebeurd op verzoek van de gemeente.

2.6.      De gemeente heeft op 28 oktober 2016 met gebruikmaking van de rapporten een melding gedaan bij Veilig Thuis.

2.7.      De financiering van de hulpverlening aan de kinderen van klagers is door de gemeente C per 1 mei 2017 stopgezet wegens onvoldoende zicht op de zorgbehoefte. Aan deze beslissingen zijn de rapporten van verweerster ten grondslag gelegd.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster niet professioneel en integer heeft gehandeld door:

a.     de (gewijzigde) conclusies niet te laten steunen op de inhoud van de rapporten;

b.    de definitieve rapporten niet aan klagers te sturen;

c.     een groot deel van informatie niet feitelijk op te nemen, geen recht te doen aan de omstandigheden in het gezin en strijdig te rapporteren met verweerders eigen onderzoeksbevindingen;

d.    onduidelijk te laten welke informatie van de gemeente heeft geleid tot aanpassing van de concepten, waarbij de onafhankelijkheid van verweerster ten opzichte van haar opdrachtgever betwijfeld wordt;

e.    het niet toestaan van wederhoor;

f.      informatie met de gemeente als opdrachtgever te wisselen, maar onduidelijk te laten welke informatie dat is;

g.    onnodige medische  gegevens  te vermelden en daarmee de privacy van het gezin onnodig te schenden;

h.     buiten de eigen deskundigheid te handelen met het opvragen van informatie bij de huisarts;

i.      een onjuiste voorstelling van zaken te geven ten aanzien van de ingehuurde onafhankelijke deskundigheid. De in het rapport genoemde psycholoog is (HBO-)pedagoog en de in het rapport genoemde orthopedagoog staat op internet vermeld als (tevens) werkzaam bij het Sociaal Team C.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten gemotiveerd bestreden.

5.         De beoordeling

5.1.      De klachten richten zich tegen gedragingen van verweerster als opsteller van de deskundigenrapporten. Het is echter de vraag of verweerster ook in haar hoedanigheid van verpleegkundige is opgetreden; alleen in dat geval immers is het gedrag van verweerster door het college te toetsen. Het is een vraag die van openbare orde is en daarom ambtshalve wordt opgeworpen en hierna zal worden beantwoord.

5.2.      Bij die beantwoording stelt het college voorop dat het feit dat een in het BIG-register ingeschreven verpleegkundige (mede) in andere hoedanigheid, zoals in dit geval onafhankelijk indicatiesteller voor de Jeugdwet, optreedt, in beginsel niet uitsluit dat de indicatiesteller daarbij mede in haar hoedanigheid van verpleegkundige handelt en daarop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken, met name op grond van art. 47 lid 1, aanhef en onder b, Wet BIG (de tweede tuchtnorm). Of dit zo is moet worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke werkzaamheden van verweerster.        

5.3.      Tegen die achtergrond moet in dit geval worden vastgesteld dat de rapporten door verweerster zijn opgemaakt als onafhankelijk indicatiesteller voor de Jeugdwet in opdracht van de gemeente C. De gemeente vraagt naar een advies over de zorgbehoefte van de kinderen van klagers in het kader van mogelijke door de gemeente te financieren verstrekkingen op grond van de Jeugdwet. De zorgbehoefte omvat in dit kader ook het onderwijs en woonplaats voor de kinderen en de begeleiding van de ouders en de kinderen en moet dus breed worden geïnterpreteerd. De rapporten hebben de (geestelijke) gezondheidszorg niet als onderwerp, hoewel er wel raakvlakken mee zijn.  Voor zover medisch handelen aan de orde was, is hiervoor een medisch deskundige, zoals een orthopedagoog en een arts ingeschakeld. Het is aannemelijk dat de medische kennis die verweerster als verpleegkundige heeft haar voordeel geeft bij het opstellen van de rapporten, doch het college beschouwt dit als bijkomstigheid. Desgevraagd ter zitting heeft verweerster aangegeven dat zij naast haar werk als indicatiesteller verder niet als verpleegkundige werkzaam is, maar nog wel voldoende bijscholing geniet om ingeschreven te blijven in het BIG-register. Zij ervaart voordeel van haar achtergrond als verpleegkundige omdat zij hierdoor medische informatie beter kan interpreteren. Echter ook zonder deze achtergrond heeft zij de aan de orde zijnde rapporten als deskundig indicatiesteller kunnen opstellen. Zij heeft de rapporten naar het oordeel van het college dan ook opgesteld in haar hoedanigheid van indicatiesteller en niet in de hoedanigheid van verpleegkundige.

5.4.      Omdat het beroep van indicatiesteller in het kader van de Jeugdwet niet behoord tot een van de hoedanigheden als genoemd in artikel 47 lid 2 Wet BIG komt het college tot de conclusie dat de klacht niet-ontvankelijk is.

5.5.      Wel zij opgemerkt dat verweerster de rapporten ook als BIG-geregistreerd verpleegkundige ondertekent. Dit wekt de indruk dat zij via het medisch tuchtrecht aanspreekbaar is op haar handelen. Ook klagers hebben blijkens hun klacht deze indruk verkregen. Nu dit niet het geval is, wordt verweerster nadrukkelijk in overweging gegeven bij haar werkzaamheden als indicatiesteller haar kwaliteit als BIG-geregistreerd verpleegkundige niet meer te vermelden.

5.6.      Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht niet-ontvankelijk;

-          bepaalt dat deze beslissing op grond van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en met het verzoek tot plaatsing zal worden aangeboden aan de  tijdschriften Medisch Contact en het tijdschrift Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN).

Aldus beslist door:

mr. J. Recourt, voorzitter,

drs. P.A. Arnold, D.M. van Etten, Manp en E.M. Vink-de Goeij, leden-verpleegkundigen,

mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist,

bijgestaan door mr.  S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                       w.g. voorzitter