ECLI:NL:TGZCTG:2018:55 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.269

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:55
Datum uitspraak: 15-02-2018
Datum publicatie: 16-02-2018
Zaaknummer(s): c2017.269
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht van moeder over melding door huisarts bij Veilig Thuis. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af en het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. De huisarts heeft voordat hij tot melding over ging de in de KNMG-meldcode kindermishandeling opgenomen stappen doorlopen en is, gezien de feitelijke situatie, terecht tot melding overgegaan.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.269 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. R.F.P. Scheele, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. F. van Woerden-Poppe, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 18 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

9 mei 2017, onder nummer 16/051, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.  

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 januari 2018, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door

mr. Scheele en de huisarts, bijgestaan door mr. Van Woerden-Poppe.

Zowel klaagster en haar gemachtigde als de arts en zijn gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht, beiden mede aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerder is sinds 1995 werkzaam als huisarts. Klaagster en haar dochter D., geboren op 1 maart 2009 (hierna: patiëntje), waren van 2012 tot maart 2015 patiënten in de praktijk van verweerder. De vader van patiëntje was geen patiënt in de praktijk van verweerder. Klaagster en de vader van patiëntje zijn gescheiden.  

2.2.      Toen klaagster en patiëntje zich in 2012 als patiënten inschreven in de praktijk van verweerder was er met betrekking tot patiëntje sprake van een voorgeschiedenis van bemoeienis door het Advies-en Meldpunt Kindermishandeling, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie en de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij patiëntje gedurende een periode onder toezicht was gesteld.     

2.3.      Op 3 februari 2015 is klaagster samen met patiëntje op het spreekuur van verweerder verschenen. Het patiëntdossier vermeldt daarover het volgende.

S          Opeens erge haaruitval. Na bezoek aan P. (vader, college) A. (klaagster, college) erg geschrokken. Vraag: chemisch?

O         Ziet er uit als geknipt haar, her en der scherpe lijnen, zijkant vooral. Afgeknipte haren in krant. Voor zover te overzien de meeste zonder wortel.

E         S24.00 (Andere symptomen/klachten haar)

P         Morgen afspraak zonder A.

2.4       Op 6 februari 2015 is klaagster opnieuw bij verweerder langs geweest.

Het patiëntdossier vermeldt daarover, voor zover hier van belang, het volgende:

S          Gesprek met A. (klaagster, college) Wat er precies met het haar gebeurd zou kunnen zijn, dat weet A. niet en ik ook niet. Een herbeoordeling van de hoofdhuid kan zinvol zijn. Als ik dan nog steeds vind dat het lijkt op afgeknipt haar, dan vind ik het wel een serieus signaal dat er een situatie bestaat die ik niet kan overzien en die maakt dat ik mij niet veilig voel in mijn rol als huisarts.

A. vraagt mij e.e.a. uit het dossier te houden. Dit kan ik niet.

E         S24.00 (Andere symptomen/klachten haar)

P         D.(…) is welkom voor herbeoordeling hoofdhuid. Ik ga met AMK overleggen over wat nu te doen.       

2.5.      Op 18 februari 2015 heeft verweerder een vervolggesprek met klaagster gehad. Het patiëntdossier vermeldt daarover, voor zover hier van belang, het volgende:

S          Vervolg-gesprek met A. Aangegeven dat ik, na overleg met AMK besloten heb te melden. Ik begrijp onvoldoende van de hele situatie, en ik maak mij oprecht zorgen over het ‘systeem M-D.(…)-P’

2.6       Op 24 februari 2015 heeft verweerder een melding bij Veilig Thuis verricht. Het door verweerder ingevulde meldingsformulier vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Is er adviesoverleg geweest met een Veilig Thuis medewerker? 

ja:

Met wie:

F., dd. 06-02-2015 en 19-02-2015

(…)

* Is de inhoud van de melding met de betrokkenen (volwassenen en/of ouders en/of kind(eren) besproken?

ja: met beide ouders, de grote lijnen

* Hoe was de reactie op de melding?               

A.,18-02-2015: Is zeer bang voor herhaling van  ‘hulpverlening-/ en toezichtgeschiedenis’ voelt zich hierdoor onveilig

P.: vertelt dat het incident dat de concrete reden was voor aanmelding (zie hieronder) tijdens knutselen is gebeurd, daarover hoeft dus geen zorg te bestaan. P. vraag mij nog in het vervolg voorafgaand aan een verwijzing contact op te nemen, en niet achteraf. P. wil graag nabijer betrokken worden bij de behandeling van D.(…); dit om te voorkomen dat overbehandeling plaatsvindt. P. verwijst naar eerdere keren dat melding is gedaan.

* Wat is de concrete aanleiding tot melden?

03-02-2015: A. komt met dochter op spreekuur wg. opeens overvloedig haaruitval, na thuiskomst van een weekend bij P. Ik vermoed na oriënterend onderzoek van het hoofd dat beiderzijds langs de slapen het haar is afgeknipt, en niet uitgevallen; A. zegt hier niets van af te weten of mee te maken te hebben. Ik heb een nieuw consult voor A..(…) aangeboden, om hoofd en haren nog een goed te beoordelen, voor het geval mijn eerste inschatting onjuist is geweest, en bij twijfel eventueel naar een dermatoloog te verwijzen. Hiervan heeft A. geen gebruik gemaakt (…)

Voorafgaand hieraan zijn sinds de komst van het gezin in de praktijk meerdere consulten geweest waarin de contextuele situatie niet goed te scheiden was van de actuele medische problematiek van A.(…). In deze consulten nam A.(…) wel eens een tussenpositie in tussen mij en A. een aantal keren heb ik een consult moeten ingrijpen omdat in het bijzijn van D.(…) de contextuele situatie onderwerp van gesprek dreigde te worden.

Over hoe het met D.(…) op school gaat, zegt A. dat D.(…) er vaak geplaagd wordt, en geduwd. Zij komt vaak met een blauwe plek thuis. A. vertelt dit met school besproken te hebben, maar geen echt gehoor te hebben gevonden           

* Welke vermoedens van huiselijk geweld/kindermishandeling worden gemeld? (feitelijk en recente info)

A. zorgt voor zover ik kan overzien goed voor D.(…), maar ik heb de indruk dat zij bang is voor de schijn van falen. Er is sprake van wantrouwen jegens jeugdhulpverleners, waarbij A. aangeeft onder een vergrootglas te hebben gelegen wg. verdenking van Münchchausen by proxy. Voor dit laatste heb ik zelf nooit aanwijzingen gezien.

Recent is een consult Kindergeneeskunde uitgesteld doordat A. in eerste aanleg de behandelend KA geen toestemming gaf informatie bij eerder behandelend KA op te vragen. Ik heb in deze patstelling geïntervenieerd, en hierop is contact met de KA hersteld. A(…) is thans in afwachting van een vervolg consult.

Er is voorgeschiedenis van bemoeienis van AMK, BJAA en RVK, er was eerder een OTS. Dit veronderstel ik bij u bekend. Daarop heb ik voortgeborduurd nadat patiënte in augustus 2012 in mijn praktijk is ingeschreven.

* Hoe lang bestaan deze vermoedens van hg/km?

Ik heb niet de expertise om vast te stellen dat D.(…) in een in pedagogisch opzicht veilige constellatie verkeert. Daarvoor zijn de signalen die ik van A. en soms van P. heb gekregen onvoldoende eensluidend en ieder geval voor mij onvoldoende geruststellend. Dat is ook mijn voornaamste reden om deze melding te doen.

Ik zie dat A. alles aan doet om een goede moeder voor D.(…) te zijn. Ondersteuning voor A. is al langere tijd geleden ingezet, maar dit heeft er niet toe geleid dat ik mij thans minder zorgen maak.

De rol van P. kan ik niet inschatten. Met hem heb ik uitsluitend contact ingeval ik dochter naar bijvoorbeeld een medisch specialist wil verwijzen, i.v.m. de gezamenlijke ouderlijke macht.    

2.6       Op 19 maart 2015 neemt ook de school van patiëntje contact op met Veilig Thuis omdat patiëntje al langere tijd niet op school komt en klaagster niet te bereiken is. 

2.7       Naar aanleiding van de melding door verweerder en de school van patiëntje heeft Veilig Thuis in juni 2015 een rapportage uitgebracht. In dat rapport is Veilig Thuis tot de conclusie gekomen dat er ten aanzien van patiëntje sprake is van pedagogische verwaarlozing als vorm van kindermishandeling.

2.8       In een op 25 januari 2016 opgestelde rapportage heeft de Raad voor de Kinderbescherming de kinderrechter verzocht om patiëntje voorlopig onder toezicht van Jeugdbescherming Regio B. te stellen.    

2.9       Bij beschikking van 25 januari 2016 heeft de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam patiëntje onder voorlopige toezicht gesteld. Bij beschikking van 2 februari 2016 heeft de kinderrechter onder meer een machtiging tot uithuisplaatsing met betrekking tot patiëntje verleend.     

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

1.      verweerder de vertrouwensrelatie tussen hem en klaagster met de melding heeft geschonden,

2.      er sprake is van schending van het beroepsgeheim door verweerder,

3.      de melding onjuist en onvolledig is,

4.      de melding in strijd is met de opgestelde richtlijnen,

5.      verweerder ten onrechte weigert de melding te corrigeren en recht te zetten, alhoewel hij meerdere malen mondeling heeft toegegeven zich verkeerd te hebben uitgedrukt en zaken terug zou moeten nemen.    

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen, gelet op het onderlinge verband tussen de verschillende klachtonderdelen. De verwijten die klaagster aan verweerder maakt hebben immers allen betrekking op de melding bij Veilig Thuis. Op grond van artikel 5.2.6 WMO 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning), mogen artsen zonder toestemming gegevens verstrekken aan Veilig Thuis als dat noodzakelijk is om kindermishandeling te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken. Het gaat hier om een meldrecht en geen meldplicht. Het is aan de arts om te bepalen of hij van dit recht gebruik wil maken.

5.2. Het college zal dan ook beoordelen of verweerder in de omstandigheden van dit geval aanleiding heeft mogen zien om een melding bij Veilig Thuis te doen. Hierbij is van belang de KNMG-meldcode kindermishandeling (meldcode). Kindermishandeling wordt in de meldcode gedefinieerd als elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.

5.3. Indien de arts vermoedt dat er (mogelijk) sprake is van kindermishandeling dient hij het in de meldcode opgenomen stappenplan te volgen. Het plan bevat de volgende stappen: 1). De arts die kindermishandeling vermoedt of vaststelt, verzamelt alle aanwijzingen die zijn vermoeden of constatering kunnen onderbouwen of ontkrachten en legt deze vast in het patiëntendossier; 2). Overleggen met/raadplegen Veilig Thuis en bij voorkeur ook met een collega; 3). Gesprek met de betrokkene(n); 4). Zo nodig overleg met betrokken professionals. De meldcode laat de beroepsbeoefenaar na het doorlopen van de eerste vier stappen twee keuzes: 1). Het monitoren van de hulp en zo nodig in een later stadium melden bij Veilig Thuis of 2). Bij een reële kans op schade melden bij Veilig Thuis. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar om in te schatten of een melding bij Veilig Thuis noodzakelijk is om een kind dat mogelijk gevaar loopt of ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd te beschermen. De vraag die nu dan ook aan het college voorligt is, of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit om te melden bij Veilig Thuis heeft kunnen komen.

5.4. Het college stelt voorop dat, anders dan door klaagster aangevoerd, uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat verweerder de in de meldcode vermelde stappen heeft doorlopen alvorens hij tot melding aan Veilig Thuis is overgegaan. Zo heeft verweerder voorafgaande aan de melding over patiëntje vooroverleg met Veilig Thuis gehad en heeft er ook een gesprek met verweerster over de situatie plaatsgevonden, waarbij verweerder vooraf aan klaagster heeft gemeld op grond waarvan hij de melding bij Veilig Thuis ging doen. Verder blijkt uit de versie van het meldingsformulier zoals dat door verweerder naar Veilig Thuis is gezonden, dat verweerder daarin heeft gemeld dat de vader van patiëntje aan hem had meegedeeld dat het ‘knipincident’, dat voor verweerder de aanleiding vormde om de melding bij Veilig Thuis te verrichten, bij de vader van patiëntje had plaatsgevonden. In de klacht dat verweerder in de melding onjuist of niet volledig is geweest, wordt klaagster door het college dan ook niet gevolgd.            

5.5. Zoals hiervoor al overwogen vormde het ‘knipincident’, zijnde de door klaagster tijdens het spreekuur van 3 februari 2015 aan verweerder gemelde haaruitval bij patiëntje, voor verweerder de aanleiding voor de melding. Verweerder heeft in dat kader toegelicht dat er weliswaar niet sprake was van een acuut gevaar voor patiëntje, maar dat er wel sprake was van een al langer bestaande zorgelijke gezinssituatie die maakte dat hij als huisarts onvoldoende grond had om de situatie voor patiëntje nog als veilig te beoordelen. De in het verleden ingezette hulpverlening, de gesprekken van klaagster met een psycholoog, en de doorverwijzing naar de kinderarts, hadden daarbij in de ogen van verweerder onvoldoende resultaat opgeleverd. Het college is van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen om een melding bij Veilig Thuis te doen en dat verweerder bij het doen van de melding de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van hem mocht worden verwacht.

5.6. De toezegging van verweerder om de melding te corrigeren ziet, zo het college begrijpt, niet op de schriftelijke melding van 24 februari 2015 maar op het nadien in een telefoongesprek door verweerder aan Veilig Thuis gemelde aantal keren dat er in de jaren voorafgaande aan de melding een consult van klaagster over patiëntje heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft toegegeven dat het aantal consulten dat hij daarbij telefonisch heeft genoemd te hoog is geweest, en het aantal consulten in de schriftelijke verslaglegging van dat telefoongesprek te hebben gecorrigeerd. Dat verweerder de toegezegde correctie niet is nagekomen, heeft klaagster daarmee, tegenover de betwisting door verweerder, onvoldoende onderbouwd.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. De huisarts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.2       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat de huisarts de in de KNMG-meldcode kindermishandeling (de meldcode) vermelde stappen zorgvuldig heeft doorlopen. Gelet hierop en gezien de situatie die op het moment van melden bestond en de zorgen die de huisarts had over de dochter van klaagster is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts terecht de melding bij Veilig Thuis heeft gedaan.

4.3       Het is begrijpelijk dat klaagster vindt dat de huisarts door de melding de vertrouwensrelatie tussen hem en klaagster heeft geschonden. De huisarts heeft bij de melding evenwel terecht gehandeld vanuit het oogpunt van het belang van de dochter van klaagster. Dat hij daardoor de vertrouwensband met klaagster heeft geschaad levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Evenmin is aan de orde dat de huisarts op een verwijtbare manier zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Op grond van artikel 5.2.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2012 mocht de huisarts zonder toestemming van klaagster de melding doen en was hij daarbij – voor zover nodig – niet gebonden aan zijn beroepsgeheim. Dat de huisarts meer informatie heeft verstrekt dan voor de melding nodig was, is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken.

4.4       Klaagster stelt dat de huisarts ten onrechte bij Veilig Thuis heeft gemeld dat zij klachten van haar dochter onjuist bij hem heeft gepresenteerd en rekent hem dat zwaar aan. Deze stelling van klaagster strookt niet met de inhoud van de melding van de huisarts. De melding houdt niet meer in dan een feitelijke weergave van de concrete aanleiding tot melden, het bewuste knipincident. Dat daarbij sprake is geweest van een vermoeden van onjuiste presentatie van klachten is nergens uit de melding af te leiden, maar berust kennelijk – zoals de huisarts terecht stelt – op een interpretatie die Veilig Thuis aan de melding heeft gegeven. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de huisarts is daarom ook op dit punt geen sprake.

4.5       Slotsom van het vorenstaande is dat het beroep moet worden verworpen.

4.7       Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan Gezondheidszorg Juristprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.A. Boumans, voorzitter, mr. R.A. van der Pol

en mr. dr. B. Frederiks, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en drs. B.W. Topman, leden-beroepsgenoten en mr. I. Diephuis-Timmer, secretaris.

uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2018.

Voorzitter w.g.            Secretaris  w.g.