ECLI:NL:TGZCTG:2018:54 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.226

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:54
Datum uitspraak: 15-02-2018
Datum publicatie: 16-02-2018
Zaaknummer(s): c2017.226
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. De aangeklaagde gz-psycholoog heeft klager neuropsychologisch onderzocht (geheugentraject). Klager verwijt de gz-psycholoog dat deze klager tijdens het onderzoek onheus heeft bejegend. Er is volgens hem sprake van schending van klagers mens zijn en het kleineren van klager. De vraagstelling van de gz-psycholoog kan niet door de beugel en hij heeft daarbij allerlei kleinerende en insinuerende opmerkingen gemaakt. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het CTG bekrachtigt deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.226 van:

A., wonende te B., appellant,

           klager in eerste aanleg,

tegen

C.,   gz-psycholoog, verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 15 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle, tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 mei 2017, onder nummer 313/2016, heeft laatstgenoemd College de klacht afgewezen.  

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft geen verweerschrift ingediend.  

De klacht is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 januari 2017.  Klager  en de gz-psycholoog zijn niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2.       FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1954, is op 24 november 2016 door verweerder gezien op de afdeling medische psychologie in het kader van geheugentraject. De vraagstelling hield in om neuropsychologisch onderzoek te doen.

Verweerder tekende naar aanleiding van zijn contact met klager op:

“Anamnese:

De heer [achternaam klager, RTG], bezocht ons in zijn scootmobiel en blijkt een in zijn presentatie opmerkelijke man die op mijn vragen aangaande het cognitief functioneren voornamelijk afwerend reageert.

Het lukt niet om in het gesprek meer zicht op zijn cognitief functioneren te krijgen en dat geldt ook voor het neuropsychologisch onderzoek waarbij hij eigenlijk op geen enkele test tot enig relevant functioneren komt op basis waarvan wij iets zinnigs over zijn cognitief functioneren kunnen zeggen.

Er is sprake van prominente malingering bij een man waarbij met name het psychiatrisch beeld zijn presentatie kleur.

Hij lijkt me meer op zijn plaats in een psychiatrisch setting.”

3.         HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat deze klager onheus heeft bejegend tijdens het onderzoek op 24 november 2011 ( het CTG leest: 24 november 2016). Er is sprake van schending van klagers mens zijn en kleineren van klager. De vraagstelling van verweerder kan niet door de beugel en verweerder heeft daarbij allerlei kleinerende en insinuerende opmerkingen gemaakt.         

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan zich niet te herkennen in het door klager geschetste beeld.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Dat klager op 24 november 2016 met verweerder heeft gesproken in het kader van een neuropsychologisch onderzoek staat vast. Verweerder heeft klager bij dat onderzoek allerlei vragen gesteld en onderzoek gedaan.

Partijen hebben in deze procedure kennis kunnen nemen van elkaars standpunt en deze worden hier als herhaald en ingelast beschouwd, voor zover ze hierboven niet in detail zijn weergegeven. Klager heeft kunnen lezen dat verweerder ofwel ontkent dat hij het (zo) heeft gezegd zoals klager stelt, ofwel een andere kleur of interpretatie geeft aan hetgeen hij aan klager heeft gezegd dan klager daaruit heeft opgemaakt. Nu alleen klager en verweerder aan die gesprekken hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Het had klager vrijgestaan om in de procedure de door hem genoemde geluidsopname in te brengen. Nu klager dit niet heeft gedaan zal het college voorbijgaan aan het door klager gestelde bestaan van geluidsopnamen.

Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit berust er niet op dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist."

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging 2. "FEITEN" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat klager in zijn beroepschrift voldoende duidelijk heeft aangegeven dat, en op welke gronden, hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, zodat hij in zijn beroep kan worden ontvangen.

4.2       In beroep heeft klager zijn hiervoor onder 3. "Het standpunt van klager en de klacht" vermelde klacht herhaald en nader toegelicht.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk debat in beroep omtrent het handelen van de gz-psycholoog tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder 5. "De overwegingen van het college" heeft overwogen over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat niet kan worden vastgesteld of de gz-psycholoog klachtwaardig heeft gehandeld, hetgeen er niet op berust dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van de gz-psycholoog, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan. Dit betekent dat de klacht van klager kennelijk ongegrond is.

4.3       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

            Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter;

mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens en mr. drs. L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2018.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.