ECLI:NL:TGZCTG:2018:46 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.385

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:46
Datum uitspraak: 15-02-2018
Datum publicatie: 15-02-2018
Zaaknummer(s): c2017.385
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen tandarts. Klager heeft op enig moment van de (assistente van) verweerder een standaardbegroting gekregen voor het plaatsen van twee implantaten. Het in de begroting gedane aanbod was blijkens de begeleidende brief 6 maanden geldig. Na het verstrijken van deze termijn heeft klager laten weten akkoord te gaan met de begroting waarna de tandarts niet meer van zich heeft laten horen. Klager verwijt de tandarts contractbreuk. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege constateert dat de tussen partijen ontstane onduidelijkheid over de behandelrelatie hen beiden valt aan te rekenen en verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.385 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft een klacht ingediend die na doorzending op 10 april 2017 door het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven is ontvangen tegen de heer C. - hierna de tandarts.  Bij beslissing van 24 juli 2017, onder nummer 1780, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 januari 2018, alwaar alleen klager is verschenen. De tandarts is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet ter terechtzitting verschenen.  

Klager heeft zijn standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Klager is begin 2016 op zoek gegaan naar een nieuwe tandartspraktijk omdat klager niet tevreden was met zijn toenmalige tandarts. Klager heeft zich aangemeld bij een nieuwe tandartspraktijk in zijn woonplaats. Klager heeft een consult gehad bij de nieuwe tandartspraktijk. Vervolgens is door de tandarts van deze praktijk een begroting opgesteld voor een implantaatbehandeling. Een botherstelbehandeling was niet in de begroting opgenomen. Navraag door klager over deze kosten maakten dat klager besloot om wederom op zoek te gaan naar een nieuwe tandarts voor deze behandeling. Klager heeft uiteindelijk een consult gevraagd bij verweerder. Op 18 maart 2016 is klager voor een eerste inventarisatie gezien door een assistente van verweerder. Er is tijdens dit bezoek gesproken over de twee geplaatste implantaten, het laten opknappen van zijn gebit en het laten plaatsen van kronen op de twee implantaten. Aan klager is een standaardbegroting meegegeven, gedateerd 23 maart 2016, waarbij aan klager is meegedeeld dat verweerder nog zijn visie moest geven zodat aan de betreffende begroting geen rechten konden worden ontleend. In de begroting is onder meer, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

De begroting bevat de verwachte kosten voor uw behandeling(en).

(…)

Behandelingen worden alleen gestart wanneer wij deze begroting getekend van u retour ontvangen.

(…)

Na het opstellen van de begroting is deze nog 6 maanden geldig.

(…)”

Op 24 mei 2016 is klager bij verweerder op consult geweest. Klager had inmiddels bij de tandarts in zijn woonplaats vier tanden en kiezen laten trekken. Klager vroeg naar de kosten van botopbouw waarna verweerder hem uitleg heeft gegeven over de minimale kosten. Verweerder heeft klager geadviseerd over reiniging van zijn gebit en de behandeling van de aanwezige cariës. Verweerder adviseerde klager om eerst zijn gebit te laten saneren omdat dit nodig was voordat tot een verdere behandeling bij verweerder kon worden overgegaan.

Op 8 november 2016 is klager wederom op consult geweest bij verweerder. Klager heeft toen het advies gekregen om naar de E. gegaan omdat verweerder klager niet verder kon helpen. Eerst moest de gehele mondsituatie worden aangepakt, zo blijkt uit het patiëntendossier.

Op 19 december 2016 is klager uiteindelijk akkoord gegaan met de begroting van 23 maart 2016.

Op 8 januari 2017 heeft klager verweerder nogmaals aangeschreven dat er wat hem betreft snel kon worden begonnen met de behandeling.

Verweerder heeft zijn werk sinds januari 2017 niet meer kunnen uitoefenen in verband met een hersenbloeding.

3.         Het standpunt van klager en de klacht

Klager stelt zich op het standpunt dat hij na zijn brief van 19 december 2016 niets meer heeft gehoord van verweerder. Verweerder wekt daarmee ten minste de indruk dat hij zich op het laatste moment heeft bedacht en dat hij de behandeling, zonder opgaaf van redenen, niet wenst uit te voeren. Daarmee maakt verweerder zich schuldig aan contractbreuk en dat is in strijd met het Nederlands recht, aldus klager. Klager verzoekt daarom om verweerder ter verantwoording te roepen. Verweerder wenst niet te voldoen aan de behandelingsovereenkomst met klager en handelt daarmee niet zoals van een redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht, aldus klager.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat de begrotingen die aan klager zijn gezonden, slechts zijn opgemaakt om een indicatie te geven van de kosten. Klager wilde niet wachten op een consult bij verweerder en is daarom eerst gezien door een assistent. De begroting is vervolgens op uitdrukkelijk verzoek van klager door de assistent opgemaakt omdat klager ook toen nog niet kon wachten op een eerste consult bij verweerder. Klager had eerst enkel de vraag naar de kosten van het plaatsen van twee implantaten voorzien van kronen op de elementen 13 en 15. Tijdens het eerste consult bij verweerder bleek dat er eerst tandheelkundig gestart moest worden met mondhygiëne, het schoonmaken van het gebit, het verwijderen van tandsteen, het herstellen van cariës en het verwijderen van diverse wortelresten. Verweerder heeft klager daarvoor terugverwezen naar zijn eigen tandarts. Daarna zouden twee implantaten kunnen worden geplaatst. Uiteindelijk is klager verwezen naar E. omdat klager ook de al door een andere tandarts/implantoloog geplaatste implantaten wilde laten voorzien van kronen. Verweerder werkte met een ander systeem dan de andere implantoloog en voor een beter resultaat kon klager beter naar E. gaan.

5.         De overwegingen van het college

Gelet op hetgeen door klager en verweerder is aangevoerd, dient in onderhavige zaak eerst te worden beoordeeld of tussen klager en verweerder een behandelingsovereenkomst in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) tot stand is gekomen. Een behandelingsovereenkomst in de zin van de WGBO is een overeenkomst, waarbij de hulpverlener zich tegenover de patiënt verbindt tot het verrichten van geneeskundige handelingen die rechtstreeks op die patiënt betrekking hebben.

Er is dus pas sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst als het gaat om geneeskundige handelingen gericht op een individu. Door een algemeen, niet op de patiënt gericht advies, bijvoorbeeld op de website van een arts, komt geen behandelingsovereenkomst tot stand. In het algemeen komt een behandelingsovereenkomst tussen hulpverlener en patiënt tot stand op het moment dat de patiënt zich tot de hulpverlener wendt met een concrete hulpvraag gericht op zijn gezondheidssituatie, en de hulpverlener vervolgens op deze vraag ingaat. Naar het oordeel van het college is, gelet op het feit dat klager een concrete hulpvraag had aan verweerder en verweerder ook op deze vraag is ingegaan, een behandelingsovereenkomst tot stand gekomen. In die zin was verweerder ook gehouden om klager te behandelen, tenzij sprake zou zijn geweest van bijzondere omstandigheden die tot beëindiging van deze overeenkomst aanleiding zouden hebben kunnen geven, maar dergelijke omstandigheden heeft verweerder niet aangevoerd en het college is daarvan ook anderszins niet gebleken.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder ook voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de behandelingsovereenkomst zo blijkt uit de consulten die klager bij verweerder heeft gehad. Verweerder heeft tijdens deze consulten het gebit van klager onderzocht en advies gegeven. Uit het patiëntendossier blijkt dat klager, voordat tot plaatsing van implantaten kon worden overgegaan, is geadviseerd om zijn gebit te laten saneren. Dit advies is aan klager gegeven op 24 mei 2016 en op 8 november 2016. Dit advies gold ook toen klager alsnog, na afloop van de geldende termijn van 6 maanden, de begroting tekende voor de behandeling van implantaten.

Naast het feit dat klager de begroting heeft getekend nadat de geldigheidsduur van de begroting van zes maanden (zijnde 23 september 2016) ruimschoots was verlopen en daarmee juridisch gezien het gedane aanbod in de begroting was komen te vervallen, kan het college niet vaststellen dat klager in december 2016 inmiddels het advies van verweerder had opgevolgd en tot een sanering van het gebit was overgegaan. Weliswaar had klager vier tanden en kiezen laten trekken maar niet gesteld en ook niet gebleken is dat klager iets aan de mondhygiëne, het schoonmaken van het gebit, het verwijderen van tandsteen, het behandelen van cariës en het verwijderen van de wortelresten had laten doen. Nu daarvan niet is gebleken kan verweerder ook niet worden verweten dat geen verdere behandeling is ingezet. De gebitssanering was immers een uitdrukkelijke voorwaarde voor verdere behandeling. Hoewel het naar het oordeel van het college wellicht beter ware geweest om klager nog eens te wijzen op deze voorwaarde voor verdere behandeling, kan het nalaten daarvan niet als een tuchtrechtelijk verwijt worden beschouwd. Klager was immers tijdens twee voorgaande consulten duidelijk gewezen op deze voorwaarde. De klacht is ongegrond en het college zal de klacht daarom afwijzen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De tandarts voert hiertegen verweer en concludeert - impliciet - tot verwerping van het beroep.

4.3       In beroep herhaalt klager het verwijt dat de tandarts zich schuldig heeft gemaakt aan contractbreuk door de behandeling waar de begroting van 23 maart 2016 betrekking op had niet uit te voeren. Het Centraal Tuchtcollege stelt hieromtrent het volgende voorop.

4.4       De begroting van 23 maart 2016 had, blijkens de begeleidende brief, een geldigheidsduur van zes maanden en het daarin gedane aanbod verviel dus op

23 september 2016. Nu klager het aanbod eerst bij brief van 19 december 2016 heeft aanvaard geldt dat de tandarts op dat moment niet meer gehouden was de behandeling tegen de in de begroting genoemde voorwaarden uit te voeren, nu het aanbod immers al op 23 september 2016 was vervallen. Op dit punt faalt het beroep van klager.

4.5       Op de behandelkaart van klager heeft de tandarts bij de verschillende consulten het volgende (sic) genoteerd:

“12-04-2016

Meneer gezien en hem uitgelegd dat zijn mond situatie in

een zeer slechte conditie is!

Veel caries, tandsteen, slechte mondhygiëne. ook meneer

medegedeeld dat hij een implantaat systeem heeft wat wij

hier niet gebruiken.

ADVIES eerst alles opknappen en MH op pijl

24-05-2016

Meneer is bij en tandartspraktijk geweest in b. is

daar nu patiënt, eind april daar 4 tanden en kiezen laten

trekken. Hij vroeg zich af of er botopbouw nodig was?

Uitleg over kosten minimale botopbouw.

Advies: Eerst gebit laten saneren

08-11-2016

wij kunnen de patient niet verder helpen, advies naar E. te gaan

En zoals er al eerder aan meneer is aangegeven, zal eerst de

gehele mondsituatie worden aangepakt alvorens er iets gedaan kan

worden met impl en kronen etc.”

4.6       Met het consult van 8 november 2016 is de behandelrelatie met klager, ondanks het feit dat de begroting van 23 maart 2016 op dat moment al was verlopen, feitelijk voortgezet. In beroep betwist klager de door de tandarts ingenomen stelling dat het gebit van klager op 8 november 2016 nog niet volledig gesaneerd was. Klager stelt dat de sanering van zijn gebit in juni 2016 was afgerond. Het Centraal Tucht-college stelt vast dat er, blijkens het door de tandarts op 12 april en 24 mei 2016 op de kaart genoteerde, onvoldoende concreet is afgesproken wat de sanering precies in zou moeten houden, waardoor op 8 november 2016 ook niet inzichtelijk gemaakt had kunnen worden in hoeverre die sanering gevorderd was.

4.7       Als gevolg van het consult van 8 november 2016 is tussen partijen onduidelijkheid ontstaan over de behandelrelatie. Nu echter op 8 november 2016, naar ter terechtzitting in beroep is gebleken op initiatief van klager zelf, een traject voor het verkrijgen van een second opinion bij E. is ingezet zonder verdere afspraken tussen klager en de tandarts over het vervolg, is het ontstaan van die onduidelijkheid over het al dan niet (voort)bestaan van de behandelrelatie deels ook klager aan te rekenen en daarmee onvoldoende om de tandarts op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.8       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen. Het beroep van klager moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, prof.mr. J. Legemaate en

mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en drs. M. Fokke en drs. H.J. van Iterson, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2018.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.