ECLI:NL:TGZCTG:2018:36 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.174

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:36
Datum uitspraak: 06-02-2018
Datum publicatie: 07-02-2018
Zaaknummer(s): c2017.174
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klaagsters in eerste aanleg, moeder en dochter, zijn betrokken geweest bij een verkeersongeval. De aangeklaagde  gz-psycholoog, is eigenaar van het pand waarin een trauma centrum met andere gz-psychologen is gevestigd. Met een van die andere psychologen is klaagster (moeder) een behandelrelatie aangegaan.  Klaagster 1 (moeder) heeft deze  gz-psycholoog ( gz-psycholoog S.) beschuldigd van verkrachting. Het Centraal Tuchtcollege heeft bedoelde S. een maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van een jaar opgelegd, onder meer wegens grensoverschrijdend gedrag.  Klaagster 1 heeft vervolgens aan verschillende instanties e-mails gestuurd waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de schorsing mede betrekking had op de hier aangeklaagde gz-psycholoog. In reactie hierop heeft deze gz-psycholoog klaagster 1 gevraagd dit recht te zetten en gezegd bij gebreke daarvan de nodige stappen te zullen nemen in verband met laster en smaad (reputatie schade). Klaagster 1 verwijt de gz-psycholoog dat hij: 1. geen behoorlijke intake heeft verricht; 2. klaagster onjuist heeft doorverwezen; 3. geen dossier heeft bijgehouden; 4. geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over het grensoverschrijdend gedrag van S; 5. klaagster heeft geïntimideerd met de bedoeling het grensoverschrijdend gedrag van S. stil te houden; 6. niet beschikt over een klacht- of geschillenregeling. Klaagster 2 (dochter) verwijt de gz-psycholoog dat hij: 7. geen behoorlijke intake heeft verricht; en 8. geen dossier heeft bijgehouden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster 1  (moeder) niet-ontvankelijk m.b.t. de klachtonderdelen 1,2,3 en 6 en verklaart klachtonderdeel 4 en 5 ongegrond. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster 2 (dochter) niet ontvankelijk met betrekking tot klachtonderdelen 7 en 8. Alleen klaagster 1 (moeder)  komt in beroep. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.174 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te B., verweerder in beide

instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 8 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen gz-psycholoog prof. dr. C. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 maart 2017, onder nummer 16/118P heeft dat College klaagster in de klacht met betrekking tot de klachtonderdelen 1,2,3 en 6 niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen  4 en 5 ongegrond verklaard. De dochter van klaagster, D., is niet-ontvankelijk verklaard wat betreft de klachtonderdelen 7 en 8.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De dochter van klaagster –  mevrouw D. - is niet (tijdig) in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 januari 2018, waar zijn verschenen klaagster en de gz-psycholoog.

Klaagster en de gz-psycholoog hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht. In dat kader zijn nog door klaagster de brief van 16 juli 2012 van Prof. dr. C. gericht aan het E. alsmede haar pleitaantekeningen aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2.       De feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1           Klaagsters zijn in 2009 betrokken geweest bij een verkeersongeval.

2.2           Verweerder is GZ-psycholoog. Hij is eigenaar van het pand waarin het F. (hierna: ‘Centrum’) is gevestigd. Verweerder heeft een praktijk in het Centrum.

2.3       In het Centrum zijn, naast verweerder, ook andere zelfstandige GZ-psychologen en psychotherapeuten werkzaam. In 2009 hield onder andere GZ-psycholoog S. praktijk in het Centrum. Daarnaast maakte S. gebruik van een praktijkruimte in G..

2.4       Op 16 maart 2009 heeft klaagster sub 1 op advies van haar huisarts via de website van het Centrum een verzoek ingediend om ‘mij nader te informeren over behandeling of afspraak’.

2.5       Bij e-mail heeft verweerder op dit verzoek gereageerd. Verweerder heeft klaagster sub 1 laten weten dat zij voor een behandeling contact kon opnemen met S. of een andere in het Centrum werkzame GZ-psycholoog.

2.6  Klaagster sub 1 is in behandeling gegaan bij S..

2.7       In de zomer van 2012 heeft verweerder klaagster geholpen bij het opstellen van een advies voor de verzekeraar in de zaak rondom het verkeersongeval.

2.8       In november 2012 heeft klaagster  aan onder meer haar huisarts verteld dat zij in het najaar van 2010 twee keer door S. is verkracht in zijn praktijk in G..

2.9       In december 2012 is klaagster sub 1 door haar huisarts verwezen naar een andere psycholoog.

2.10     Op verzoek van klaagster sub 1 heeft verweerder in 2012 een aantal namen van andere hulpverleners doorgegeven.

2.11 Klaagster sub 1 heeft aangifte gedaan bij de politie van verkrachting door S.

2.12     Klaagster sub 1 heeft op 30 januari 2013 een tuchtklacht ingediend tegen S. Tijdens de terechtzitting op 7 januari 2014 in die tuchtzaak heeft verweerder een verklaring afgelegd. Hierin is onder meer te lezen:

“(…) Klaagster heeft circa 50 keer per email een beroep op mij gedaan. Het was nogal dwingend. Ik heb haar verwezen naar verweerder. Het inhoudelijk beroep van klaagster ging over de letselschadezaak en het inschakelen van andere deskundigen. Het ging niet over grensoverschrijdend gedrag. In juli 2012 zijn we bij elkaar geweest. Het jaar ervoor speelde de behandeling van klaagster door verweerder. (…) Begin 2012 begonnen de vragen van klaagster aan mij. Dit heeft geresulteerd in een brief van juli 2012 aan de verzekeraar. Er leek toen niets aan de hand. In dat gesprek bleek niets van de beschuldigingen richting verweerder terwijl de gebeurtenissen zich daarvoor moeten hebben voorgedaan.

Ik was geschrokken over de email van een collega over grensoverschrijdend gedrag. Ik heb verweerder op de hoogte gebracht. Hij wist daar niets van en ontkende dat. Van deze collega heb ik begrepen dat dit speelde. Ik was erg geschrokken. Mijn huisarts wist het ook. Er waren meer mensen ingelicht voordat ik het zelf hoorde. Mijn praktijk heeft een behoorlijke status. Verweerder zei dat het valse beschuldigingen waren. Ik heb hem toen op zijn woord geloofd. Ook omdat klaagster mij zo vaak en dwingend had gemaild en gebeld. Later heeft verweerder verteld over de haptonome behandelingen. Ik schrok daarvan. Hij had daar nooit eerder over verteld. Hij was bang dat ik dat niets zou vinden. Ik heb daarover niet doorgevraagd. Als een vriend dit soort dingen vertelt, ga ik niet doorvragen over de aanrakingen. Verweerder vertelde dat klaagster op een tafel lag met een slipje aan en dat verder niets is gebeurd. Ik was er toen nog van overtuigd dat dat zo was. Verweerder schaamde zich dat hij deze behandeling met klaagster was gestart.

Verweerder is in juli 2013 bij mij in therapie gegaan omdat hij valselijk leek te zijn beschuldigd. In de therapie bleek ook niet dat er meer was gebeurd. Vlak na de behandeling heeft verweerder mij echter verteld dat er meer is gebeurd dan hij oorspronkelijk had verteld. Dat hij ongepast had gehandeld jegens klaagster en over grenzen heen was gegaan. Hij schaamde zich heel erg. Het was duidelijk grensoverschrijdend. (…)

Vlak voordat de brief aan de verzekeringsmaatschappij is verstuurd, heb ik een gesprek gehad met klaagster en verweerder bij mij thuis. Verder weet ik niet van een ander gesprek.

(…)

Verweerder huurt bij mij praktijkruimte. Hij is zelfstandig gevestigd. (…)

De brief aan de verzekeraar was geschreven op basis van de informatie van een collega, het dossier en een gesprek met klaagster.

(…)”

2.13     Op 7 januari 2014 heeft het Regionaal Tuchtcollege uitspraak gedaan in de tuchtzaak tegen S. en de inschrijving van S. als GZ-psycholoog geschorst voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. S. heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

2.14     Bij vonnis van 3 april 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland S. in de strafzaak vrijgesproken van verkrachting.

2.15     Op 9 april 2015 heeft het Centraal Tuchtcollege uitspraak gedaan. Aan S. is de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van een jaar.

2.16     In april en mei 2015 heeft klaagster sub 1 e-mails gestuurd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het Landelijk Meldpunt zorg, het VU Medisch Centrum, de Universiteit van Amsterdam, ACTA, een collega van verweerder en de Kamercommissie Volksgezondheid.  In de e-mail aan de Kamercommissie Volksgezondheid (die ook aan anderen is doorgestuurd) is onder meer te lezen:

“Na lange weg kom ik ten langen leste uit bij u. Er staat mij verder geen weg meer open in een zaak waar ik mij echt grote zorgen over maak. Dit speelt al sinds 2009. Mijn dochter en ik waren na een verkeersongeval verwezen naar dit traumacentrum (…). Daar werden wij behandeld door deze psycholoog [vermelding BIG-nummer] (…) De inschrijving in het register Gz-psychologen is per

9 april 2015 geschorst voor de duur van twaalf maanden (…). De maatregel is opgelegd vanwege: grensoverschrijdend gedrag en onjuiste behandeling en/of verkeerde diagnose.

Direct na de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege waarin die maatregel werd opgelegd ontving ik van de directeur van het traumacentrum boze e-mails waarin hij aangaf een dossier over mij te hebben aangelegd met bewijs om een zaak tegen mij te beginnen wegens laster en smaad.

Dat kwam hard binnen, al verbaast het me na alles wat ik deze jaren heb meegemaakt nou ook weer niet zo erg. De directeur heeft zich al die jaren nauwelijks met de gebeurtenissen bemoeit hoewel meerdere keren een beroep op hem is gedaan. (…).

Deze professor is dé trauma-expert van Nederland en in zijn centrum wordt gewerkt met de meest kwetsbare slachtoffers die er zijn, terwijl hij zelf op geen enkele manier hierop aanspreekbaar blijkt te zijn. En nu draait hij ook nog eens de zaak om en stelt mij, de patiënt, voor zijn schade aansprakelijk. Mag dit en hoe is dit mogelijk? Er is een 500 pagina dik dossier over deze zaak bij Justitie en bij de IGZ, daar kunt u ongetwijfeld over beschikken. Zelf stuur ik alleen mijn laatste poging mee om hier op een redelijke manier uit te komen met behulp van de werkgever van [verweerder] de VU. Zie onder. Ik hoop dat u dit bij de Minister aan de orde wilt stellen.(…)”

2.17     Op 27 mei 2015 liet de decaan van ACTA aan klaagster sub 1 weten:

“(…) De verwijzing in uw e-mail naar het medisch tuchtcollege is derhalve enigszins misleidend omdat gezien het feit dat er geen namen worden genoemd het vermoeden zou kunnen ontstaan dat [verweerder] de gezondheidspsycholoog is die door het medisch tuchtcollege is geschorst, hetgeen niet het geval blijkt te zijn. (…)”

2.18     Verweerder schreef op 2 april 2015 aan klaagster sub 1:

“Ik krijg van verschillende kanten berichten dat jij mij beschuldigt van een aantal zaken. Blijkbaar stuur jij aan allerlei mensen mailtjes die mij in een verkeerd daglicht moeten stellen.

Ik wil dat je onmiddellijk ophoudt met het onnodig beschadigen van mijn reputatie. Zo niet da[n] schakel ik mijn advocaat in wegens smaad.

Ik snap je frustratie, maar je schijnt te vergeten dat ik me behoorlijk hard heb gemaakt voor je zaak. Ik heb voor je met [S. tuchtcollege] onderhandeld, belangeloos 26 pagina’s mail met je uitgewisseld, voor de wetenschappelijke onderbouwing gezorgd waardoor je een hoge schadevergoeding hebt ontvangen en in de rechtszaak heb ik niets dan de waarheid verteld. Waarschijnlijk is zelfs wat ik heb verteld nog het meest beschadigend geweest voor H. zijn case.

Dus: hou er mee op mij te beschuldigen. Niet nodig, onvolwassen en unfair. Bovendien doet het je zaak geen goed.”

Op 3 april 2015 schreef verweerder aan klaagster sub 1:

“Ik heb nog even met mijn advocaat overlegd, maar wij zouden het op prijst stellen als je dit per omgaande rechtzet naar alle mensen die je dit mailtje hebt gestuurd. Dat (…) het niet de bedoeling was mij te beschadigen.”

Op 17 april 2015 on 17:52 uur schreef verweerder aan klaagster sub 1:

“Je blijft doorgaan met feiten verdraaien (‘liegen en bedriegen’), maar doet het jullie zaak wel goed? Op een gegeven manier worden jullie natuurlijk niet meer geloofwaardig en serieus genomen.

Na het gesprek met je man ben ik er nog meer van overtuigd geraakt dat jullie beiden (misschien uit frustratie) gericht van zins zijn om mij en ons centrum in een slecht daglicht te stellen. Wat jullie opnieuw doen. Ik voeg dit toe aan het dossier ‘laster ’. Paar dingen.

1.           Ik heb nimmer gezegd over ‘de zaak te zwijgen’. Ik heb gezegd dat als er iets is gebeurd dat dit niet bij ons is gebeurd en dat een lastercampagne onze goede naam en die van onze individuele therapeuten schade berokkent.

2.           Er is wel degelijk iemand geweest die niet heeft gezwegen en alles heeft verteld. Ik begreep dat juist – en alleen – op basis van mijn verklaring het recht zijn loop heeft gekregen.

Ik vraag jullie nu inmiddels voor de tweede keer te stoppen met dit soort zielige activiteiten.”

Dezelfde dag schreef verweerder in antwoord op een e-mail van klaagster sub 1:

“Dank je. Ik heb toen geantwoord, zoals u weet, dat ik het een heel creatieve manier vond om advocaten elkaar werk toe te spelen en cliënten op kosten te jagen. Ik heb ook gezegd dat het het meest simpel en verstandig zou zijn als uw advocaat u zou benaderen om te stoppen met laster en leugens, omdat dat uw zaak geen goed doet en ook om u duidelijk te maken dat als de naam van mensen onnodig worden beschadigd dit in feiten strafbare feiten zijn. Blijkbaar is daar in de communicatie tussen u en uw advocaat iets misgegaan. Of u bent hardleers. Dat kan natuurlijk ook.

Kort en goed, stop onmiddellijk met dit rare gedoe om uw frustratie op anderen af te wenden. Dit heeft 5 jaar geduurd. De zaak is nu afgedaan. Ga iets positiefs doen met uw leven.”

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3.       De klacht en het standpunt van klaagsters

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

Ten aanzien van klaagster sub 1

1.     geen behoorlijke intake heeft verricht;

2.     klaagster onjuist heeft doorverwezen;

3.     geen dossier heeft bijgehouden;

4.     geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over het grensoverschrijdende gedrag van S.;

5.     klaagster heeft geïntimideerd met de bedoeling het grensoverschrijdende gedrag van S. stil te houden;

6.     niet beschikt over een klacht- of geschillenregeling;

Ten aanzien van klaagster sub 2

7.     geen behoorlijke intake heeft verricht;

8.     geen dossier heeft bijgehouden.

4.               Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen gemotiveerd bestreden. Het verweer komt er in essentie op neer dat verweerder niet de behandelaar was van klaagsters.”

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       De beoordeling

Ten aanzien van klaagster sub 1

5.1       De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, onder a en b Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm).

Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 6

5.2       Wat verweerder wordt verweten in de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 6 wordt bestreken door de eerste tuchtnorm, die kort gezegd betrekking heeft op de relatie tussen een zorgverlener en een patiënt. Verweerder verleende zelf geen zorg aan klaagster sub 1. Klaagster sub 1 kan daarom niet worden beschouwd als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG. Gelet hierop dient klaagster sub 1 niet-ontvankelijk te worden verklaard in de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 6.

Klachtonderdelen 4 en 5

5.3       Het college dient vervolgens de vraag te beantwoorden of hetgeen klaagster sub 1 verweerder verwijt in de klachtonderdelen 4 en 5 onder de tweede tuchtnorm valt en, zo ja, of verweerder in strijd met die norm heeft gehandeld. Volgens de tweede tuchtnorm is verweerder onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in de hoedanigheid van hulpverlener in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.

5.4       Het College overweegt hieromtrent als volgt. Het aan verweerder verweten handelen (het achterhouden van informatie over het grensoverschrijdend gedrag door S. en het intimideren van klaagster sub 1) getuigt, mits bewezen, van een ernstig gebrek aan normbesef, waarbij voorzienbaar is dat daardoor het vertrouwen van de samenleving in de door deze beroepsgroep uitgevoerde gezondheidszorg wezenlijk wordt aangetast. Het handelen moet dan om die reden in strijd worden geacht met het belang van een goede gezondheidszorg. Hieruit volgt dat dan de tweede tuchtnorm van toepassing is. Klaagster sub 1 kan dus worden ontvangen in deze klachtonderdelen waarbij beoordeeld dient te worden of de tweede tuchtnorm is geschonden. Het College komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen.

5.5       Met klachtonderdeel 4 verwijt klaagster sub 1 verweerder dat hij onvoldoende openheid heeft gegeven over wat hij wist van het mogelijk misbruik van klaagster sub 1 door S. Vaststaat dat verweerder in de tuchtzaak tegen S. hierover een verklaring heeft afgelegd. Niet aannemelijk is geworden dat verweerder eerder op de hoogte was van het grensoverschrijdende gedrag door S. dan wat hij hierover bij die gelegenheid heeft verklaard. Ook is niet aannemelijk geworden dat verweerder feiten of omstandigheden heeft verzwegen. Klachtonderdeel 4 is ongegrond.

5.6       Met klachtonderdeel 5 betoogt klaagster sub 1 dat verweerder op intimiderende wijze heeft geprobeerd haar stil te houden over hetgeen volgens haar was gebeurd. Het College stelt vast dat klaagster sub 1 vele e-mails aan derden heeft gestuurd (zie 2.17) waarin de suggestie wordt gewekt dat verweerder iets te maken had met het grensoverschrijdende gedrag van S., dit had plaatsgevonden in het Centrum en hiertegen niets heeft ondernomen. Verweerder heeft met meerdere e-mails gereageerd (2.19). Het college meent dat verweerder toch – juist gelet op de uitstraling op zijn hoedanigheid van GZ psycholoog - wat meer distantie in de toonzetting had kunnen betrachten. Het college acht de reactie van verweerder, de concrete situatie overziend, echter niet zodanig intimiderend dat hier sprake is van schending van de tweede tuchtnorm. Het college neemt hierbij in ogenschouw het aantal, de inhoud en strekking van de door klaagster sub 1 verzonden e-mails. Klachtonderdeel 5 is ongegrond.     

Ten aanzien van klaagster sub 2

5.7       Hetgeen klaagster sub 2 verweerder verwijt wordt bestreken door de eerste tuchtnorm die betrekking heeft op de relatie tussen een zorgverlener en een patiënt. Niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een behandelrelatie tussen klaagster sub 2 en verweerder. Klaagster sub 1 kan daarom niet worden beschouwd als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG. Gelet hierop dient klaagster sub 2 niet-ontvankelijk te worden verklaard in de klachtonderdelen 7 en 8.

5.8       De conclusie van het voorgaande is dat klaagsters niet kunnen worden ontvangen in de klachtonderdelen 1, 2, 3, 6, 7 en 8. Met betrekking tot de klachtonderdelen 4 en 5 kan verweerder geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder “2. De feiten.”

4.     Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       Klaagster beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Klaagster verzoekt het College om de klacht op alle punten ontvankelijk en gegrond te verklaren.

4.2       De gz-psycholoog heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt (impliciet) het beroep te verwerpen en de bestreden beslissing in stand te laten.

Beoordeling

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich derhalve met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de gronden waarop dit berust en neemt dit oordeel over. Het Centraal Tuchtcollege voegt hieraan nog het navolgende toe.

De door klaagster op verzoek van het Centraal Tuchtcollege ter zitting overgelegde brief van de gz-psycholoog van 16 juli 2012 werpt, wat daar verder ook van zij, geen ander licht op de klachten van klaagster.

4.4       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klaagster wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema,voorzitter; mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen; drs. E.D. Berkvens en mr. drs. L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten ; mr. H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018.

Voorzitter  w.g.           Secretaris  w.g.