ECLI:NL:TGZCTG:2018:230 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.525

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:230
Datum uitspraak: 31-07-2018
Datum publicatie: 01-08-2018
Zaaknummer(s): c2017.525
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater in opleiding. Klager heeft in de privésfeer een conflict met de arts. Toets aan de tweede tuchtnorm. Regionaal Tuchtcollege heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Ook het Centraal Tuchtcollege acht klager niet-ontvankelijk in zijn klachten. Overwegingen over toetsing aan de tweede tuchtnorm indien klachten bestaan over handelingen van een arts die in privésfeer plaatsvinden.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.525 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. G. Meijer, advocaat te Veendam, en

C., wonende te B.

tegen

D. , arts, werkzaam te E., verweerder in beroep,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna te noemen: klager – heeft bij ongedateerde brief, binnengekomen bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen op 27 juli 2017, bij dat Tuchtcollege tegen D. – hierna: de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 oktober 2017, onder nummer G2017/127, heeft het Regionaal Tuchtcollege klager, na behandeling van de klacht in raadkamer, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft bij e-mail van 5 juni 2018 nog nadere stukken van de arts ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 juni 2018, waar zijn verschenen klager en de arts, beiden bijgestaan door hun gemachtigde. Zowel klager als de arts en hun gemachtigden hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht. Mr. Meijer heeft dat gedaan aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1.

De ex-vrouw van klager heeft een verhouding gekregen met verweerder. Klager is hier op 11 mei 2017 achter gekomen.

2.2.

Op 14 mei 2017 heeft er een chatgesprek plaatsgevonden tussen partijen.

2.3.

Op 28 mei 2017 heeft klager verweerder bij hem thuis uitgenodigd om over de situatie te praten. Dit gesprek liep uit de hand. Inmiddels is klager verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.

             3. De klachten

Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij zich onbehoorlijk en grensoverschrijdend heeft gedragen door zijn gedrag en uitlatingen jegens klager. Hierdoor is verweerder niet geschikt om zijn beroep als psychiater uit te oefenen.

4.  De beoordeling van de klacht

4.1

Uit de stukken en overigens ook uit de eigen stellingen van klager blijkt dat verweerder noch een behandelrelatie heeft gehad met klager, noch met zijn ex-partner. Op grond hiervan kan de klacht niet worden getoetst aan de eerste tuchtnorm, die van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

4.2

De tuchtnormen betreffen echter ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (tweede tuchtnorm). Het is onmiskenbaar de bedoeling van de wetgever geweest dat ook het handelen van een arts in een andere functie tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden, mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.

4.3

Naar het oordeel van het college heeft klager onvoldoende gesteld waaruit zou kunnen blijken dat het handelen van verweerder weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Het enkele feit dat klager stelt dat verweerder zich mogelijk onbetamelijk ten opzichte van hem heeft gedragen, brengt dit in elk geval niet met zich mee. Ook uit de stukken blijkt een dergelijke weerslag niet. Het college zal klager daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1       De arts betwist dat hij een verhouding had met de ex-echtgenote van klager. Hij stelt dat hij en de ex-echtgenote van klager  slechts vanuit beroepsmatig oogpunt contact met elkaar hadden.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat op grond van de stukken niet als vaststaand feit kan worden aangenomen dat sprake was van een verhouding tussen de arts en de ex-echtgenote van klager. Het Centraal Tuchtcollege neemt daarom als vaststaand feit aan – en in zoverre dus anders dan het Regionaal Tuchtcollege in zijn beslissing onder 2.1 – dat de arts en de ex-echtgenote van klager in 2017 contact met elkaar hadden.

3.2       Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege voor het overige uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. In aanvulling hierop stelt het Centraal Tuchtcollege nog vast dat de arts ten tijde van de gedragingen waarover klager klaagt arts in opleiding tot psychiater was, en dat de arts dat ook nu nog is.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Vaststaat dat de arts  geen behandelrelatie heeft gehad met klager of met de ex-echtgenote van klager. Zoals ook het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld kan de klacht daarom niet worden getoetst aan de eerste tuchtnorm van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG).

4.2       Ook in beroep ligt de vraag voor of de gedragingen van de arts waarover klager zich beklaagt en die in privétijd plaatsvonden, onder de zogenoemde ‘tweede tuchtnorm’ vallen en om die reden tuchtrechtelijk kunnen worden getoetst.

4.3       De tweede tuchtnorm is in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG als volgt omschreven:

Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van (…) enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.

4.4       Handelingen van een BIG-geregistreerde die in de privésfeer plaatsvinden vallen in beginsel niet onder het tuchtrecht (MvT, Kamerstukken II 1985/1986, w.o. 19 522, nummer 3, pag. 74), tenzij het handelen niet los van de hoedanigheid van BIG-geregistreerde kan worden gezien. Dit uitgangspunt is blijkens de (vaste) rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege genuanceerd in die zin dat het handelen – in de privésfeer – van de BIG-geregistreerde onder de tweede tuchtnorm kan vallen als dit handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (zie onder meer CTG 12 februari 2015, ECLI:NL:TGZCTG: 2015:56 en RTG Amsterdam 29 januari 2016, ECLI:NL:TGZRAMS:2016:14). Dat laatste is bij handelen in de privésfeer het geval ,als sprake is van (i) zeer ernstig verwijtbaar handelen in flagrante strijd met de algemene zorgplicht, (ii) handelen dat de waarden van het beroep in de kern raakt en (iii) handelen dat het vertrouwen in het handelen van een arts wezenlijk aantast.

4.5       Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt dat de arts zich heeft uitgelaten over de geestesgesteldheid van klager. In een Messenger-gesprek (het bij de feitenweergave van het Regionaal Tuchtcollege genoemde chatgesprek van 14 mei 2017) met klager heeft de arts - onder meer - geschreven:

“Jij bent ziek

geestelijk ziek

autistisch

asperger heb jij

dat merk ik meteen aan het contact

jij denkt contact te hebben

jij hebt geen contact met mij

je probeert alleen te imponeren

geen wederkerigheid

Jij bent geestelijk ziek vriend

Jij hebt medicatie nodig

Ik kan niet meer voor je betekenen

(…)

Ik weet mijn werk goed (…)

(…)

geestelijk gestoorde man dat je bent

(…)

jij bent echt ziek

je hebt geen zelfreflectie

(…)

je hebt geen ziekteinzicht

je hebt geen ziektebesef”

4.6       Naast de uitlatingen van de arts in het Messenger-gesprek verwijt klager aan de arts dat de arts tijdens het gesprek bij hem thuis op 28 mei 2017 een woede-uitbarsting heeft gehad, waarbij de arts heel hard schreeuwde en vloekte en klager heeft bedreigd. Volgens klager heeft de arts hem daarna nog twee dagen telefonisch bedreigd.

4.7       Met betrekking tot de gebeurtenissen tijdens en na het gesprek bij klager thuis overweegt het Centraal Tuchtcollege dat niet is vast te stellen wat is voorgevallen. De arts betwist de stellingen van klager op dit punt gemotiveerd. Wel kan het Centraal Tuchtcollege op grond van het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken vaststellen dat tussen partijen een conflict is ontstaan, waarbij over en weer sprake is geweest van gedragingen en/of uitlatingen die niet de schoonheidsprijs verdienen. Wat er van die gedragingen ook zij, het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de gedragingen van de arts op en na 28 mei 2017 louter in de privésfeer hebben plaatsgevonden, in het kader van een conflict tussen partijen waarin niet alleen de arts maar ook klager een aandeel had. Van voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg als hiervoor in 4.4 bedoeld is met betrekking tot deze gedragingen geen sprake.

4.8       Het Centraal Tuchtcollege is verder van oordeel dat de uitlatingen van de arts in het Messenger-gesprek hoogst ongepast zijn geweest, ook omdat de arts - hij was toen psychiater in opleiding - verwijst naar psychiatrische ziektebeelden. De arts heeft ter zitting ook erkend dat zijn uitlatingen ongepast zijn geweest. Hij heeft verklaard dat hij dit op zijn werkplek heeft besproken en stelt dat iets soortgelijks niet meer zal gebeuren. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege moeten ook deze handelingen van de arts worden gezien in het licht van het conflict tussen partijen, dat zich volledig in de privésfeer afspeelde. Ook dit handelen van de arts heeft onvoldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg en valt dus niet onder de zogenoemde tweede tuchtnorm. De tuchtrechtelijke toetsing zal dus achterwege blijven.

4.9 De slotsom van het vorenstaande is dat het Regionaal Tuchtcollege terecht klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht en dat het beroep moet worden verworpen.

4.10     Klager heeft in beroep tot slot nog aan de orde gesteld dat de arts aan de ex-echtgenote van klager meerdere keren informatie uit (een) patiëntendossier(s) ter inzage zou hebben verstrekt. Klager acht dit in strijd met de vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de arts. De arts heeft gemotiveerd betwist dat hij vertrouwelijke patiëntgegevens aan de ex-echtgenote van klager heeft verstrekt.

Wat hiervan ook zij,  het Centraal Tuchtcollege kan in beroep slechts oordelen over – de beslissingen op – de klachten die aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd en dus niet over deze klacht die klager voor het eerst in beroep heeft opgeworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit betrekking heeft op het aan de arts gemaakte verwijt over het verstrekken van vertrouwelijke (patiënt)gegevens;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees en

mr. S.M. Evers, leden-juristen, drs. M. van Bergeijk en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten, en mr. I. Diephuis-Timmer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 31 juli 2018.

Voorzitter   w.g.                                                                    Secretaris  w.g.