ECLI:NL:TGZCTG:2018:161 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.379

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:161
Datum uitspraak: 05-06-2018
Datum publicatie: 06-06-2018
Zaaknummer(s): c2017.379
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater van Bureau Rijbewijs Keuringen (BRK). Verweerder heeft met betrekking tot klager in het kader van een vorderingsprocedure ex artikel 130-134a van de Wegenverkeerswet 1994 van het Centraal Bureau Rijvaardigheid, in opdracht van het BRK een rijbewijskeuring verricht. Verweerder werkt als freelance psychiater voor het BRK. In die hoedanigheid heeft hij samen met de keuringsarts (eveneens aangeklaagd) de rijbewijskeuring verricht. De keuringsarts heeft de anamnese afgenomen aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten en heeft lichamelijk onderzoek verricht. Verweerder heeft daarna kort psychiatrisch onderzoek verricht. Klager verwijt verweerder dat: 1 de duur en de wijze van het onderzoek onzorgvuldig was; 2. hij een onzorgvuldig rapport heeft opgemaakt; 3. geen antwoord is gegeven op vragen van klager; 4. geen bespreking heeft plaatsgevonden; 5. geen rekening is gehouden met het correctie- en blokkeringsrecht; en 6. de 4e versie van het rapport alleen ter inzage is gegeven. Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten aanzien van de eerste vier klachtonderdelen geoordeeld dat het feit van verschillende  aangepaste versies van de rapportage niet de schoonheidsprijs verdient, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ten aanzien van klachtonderdelen 5 en 6 heeft het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld dat verweerder  een tuchtrechtelijk verwijt treft wat betreft de vierde versie van het rapport dat slechts ter inzage aan klager is toegezonden zonder dat hem gewezen is op het blokkeringsrecht. Verweerder heeft weliswaar in een begeleidende brief de aanpassingen in deze versie toegelicht maar klager is bij deze laatste versie niet gewezen op het blokkeringsrecht. Dit had wel gemoeten, te meer daar deze versie wezenlijk veranderd was ten opzichte van de eerdere versies. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klager heeft principaal beroep ingesteld tegen  de ongegrondverklaring van de eerste vier klachtonderdelen. Het Centraal Tuchtcollege neemt ter zake van deze klachtonderdelen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over en verwerpt het principaal beroep. De psychiater heeft incidenteel beroep ingesteld van de gegrondverklaring van de klacht ter zake van het blokkeringsrecht. Dit beroep slaagt. Van een structurele organisatorische tekortkoming betreffende het wijzen op het blokkeringsrecht, waarvan de psychiater een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt, is geen sprake. Dat de psychiater bij de toezending van de vierde versie van het rapport niet heeft gecontroleerd of de genoemde standaardbrief daadwerkelijk door het secretariaat aan klager is verzonden, levert hem onder deze omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt op. De maatregel van waarschuwing komt te vervallen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.379 van:

A., wonende te B., appellant in het principaal beroep,

verweerder in het incidenteel beroep, klager in eerste aanleg,

bijgestaan door mr. A.H.J. de Kort, advocaat te Sint Michielsgestel,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in het principaal beroep, appellant in het incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg, bijgestaan door mr. M.J. de Groot, advocaat te Hilversum.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 2 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle, tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van

18 juli 2017, onder nummer 177/2015, heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het gegrond verklaarde deel aan de psychiater de maatregel van waarschuwing opgelegd.       

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarin incidenteel beroep ingesteld. Klager heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep. 

De klacht is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2017.380 (A./E.), C2017.386 (E./A.), C2017.381 (A./F.) en C2017.394 (A./G.) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 april 2018, waar is verschenen klager, bijgestaan door mr. De Kort, en de psychiater, bijgestaan door mr. De Groot. De zaak is over en weer bepleit waarbij mr. De Kort en mr. De Groot hun pleitnota's aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd. Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2.       DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder heeft met betrekking tot klager in het kader van een vorderingsprocedure ex artikel 130-134a van de Wegenverkeerswet 1994 van het Centraal Bureau Rijvaardigheid, in opdracht van het Bureau Rijbewijs Keuringen (BRK) een rijbewijskeuring verricht. Verweerder werkt als freelance psychiater voor het BRK. In die hoedanigheid heeft hij samen met de keuringsarts (eveneens aangeklaagd) de rijbewijskeuring verricht. De keuringsarts heeft de anamnese afgenomen aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten en heeft lichamelijk onderzoek verricht. Verweerder heeft daarna kort psychiatrisch onderzoek verricht. Tevens is er diezelfde dag bloed afgenomen voor routineonderzoek. Voorafgaand aan het keuringsonderzoek was het verweerder en de keuringsarts bekend dat klager op

27 juli 2014 was aangehouden als bestuurder van een auto met een alcoholpromillage van 1,277 en dat klager eerder was gekeurd in het kader van een vorderingsprocedure in de zomer van 2010. Voorts was bekend dat klager in het jaar 2006 een EMA (Educatieve Maatregel alcohol en verkeer) had gevolgd.

Het conceptrapport is vervolgens door de keuringsarts opgesteld. Verweerder heeft dit rapport doorgenomen en een vraag gesteld aan een collega-psychiater (E.), belast met de opleiding van psychiaters die de keuringen verrichten. De vraag luidde: is de eerdere vorderingsprocedure voldoende op via het criterium 4 de DSM diagnose (alcoholmisbruik) te stellen? Of dient eerst bij het CBR het aantal aanhoudingen in het verleden te worden achterhaald. De collega (eveneens aangeklaagd) gaf aan dat de eerdere vorderingsprocedure voldoende was. Ook kon de EMA in de diagnostiek worden meegenomen. Verweerder heeft deze informatie in het conceptrapport verwerkt. Op 27 juli 2015 heeft verweerder dit conceptrapport aan het secretariaat verzonden ter verzending aan klager. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding d.d. 27 juli 2014 sprake was van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-TR en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Klager had inmiddels al vragen gesteld over de gang van zaken en aangegeven contact te willen met de keuringsarts en verweerder. Het secretariaat heeft deze vragen met instemming van de artsen op 28 juli 2015 per e-mail beantwoord en heeft eveneens het conceptrapport (versie 1) aan klager toegestuurd met verwijzing naar het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Op 28 juli 2015 ontving verweerder van psychiater E. een e-mail met de opmerking dat in het conceptrapport een verkeerd tekstfragment met betrekking tot de EMA was gebruikt. Verweerder heeft dit gecorrigeerd en dit aangepaste rapport (versie 2) is naar klager verzonden. Klager had meerdere vragen over het rapport. Verweerder heeft op 31 juli 2015 per e-mail geantwoord op de vragen van klager. Tevens heeft verweerder nog een wijziging in het rapport aangebracht. Het was hem gebleken dat onder 3.2.2.9 bij “herhaaldelijk gebruik in gevaarlijke situaties” ten onrechte “nee” stond vermeld. Dit werd aangepast door verweerder en dit werd eveneens aangepast bij de samenvattende beschouwing onder 10. Het aldus aangepaste conceptrapport (versie 3) werd aan klager toegezonden met een toelichting ten aanzien van de wijzigingen. Ook werden de laboratoriumgegevens die klager had opgevraagd meegezonden. Bij brief van 5 augustus 2015 heeft klager een klacht ingediend bij het BRK. Bij brief van 25 augustus 2015 heeft psychiater E. gereageerd op deze klachtbrief van klager. Hij constateerde dat het rapport is opgemaakt op basis van de richtlijnen en dat hij in de totstandkoming van het rapport geen fouten/onzorgvuldigheden heeft aangetroffen.

Klager heeft bij brief van 6 augustus 2015 een klacht ingediend tegen verweerder bij het CBR. De klacht is bij brief van 31 augustus 2015 ongegrond verklaard.

In een e-mail van 3 september 2015 heeft klager aangegeven geen gebruik te willen maken van het blokkeringsrecht. Wel verzocht hij het rapport nog niet aan het CBR te verzenden in afwachting van het vooronderzoek bij het Tuchtcollege van de onderhavige klacht. Bij brief van 7 september 2015 heeft verweerder laten weten dat dit verzoek niet ingewilligd kon worden. Tevens heeft hij klager een termijn van zeven dagen gegeven om zijn keuze met betrekking tot het blokkeringsrecht kenbaar te maken. Verweerder heeft klager per e-mail van 18 september 2015 bericht dat hij het rapport zal doorsturen aan het CBR omdat hij geen verzoek tot blokkering van het rapport van klager had ontvangen. Het rapport is op 18 september 2015 door BRK naar het CBR verzonden. Naar aanleiding van terugkoppeling van de medisch adviseur van het CBR en na advies daaromtrent te hebben ingewonnen bij E. heeft verweerder het conceptrapport aangepast (versie 4). Het aangepaste rapport werd ter inzage aan klager gezonden met een begeleidende brief. In deze brief schreef verweerder onder meer dat hij extra informatie over eerdere aanhoudingen en keuringen heeft verwerkt. Hij heeft verder vastgesteld dat de alcoholanamnese onbetrouwbaar is en heeft in het aangepaste rapport opgemerkt dat hij het niet aannemelijk acht dat het alcoholmisbruik is gestopt.

3.         HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- zoals ter zitting aan klager is voorgehouden dat:

-                  de duur en de wijze van het onderzoek onzorgvuldig was;

-                  hij een onzorgvuldig rapport heeft opgemaakt;

-                  geen antwoord is gegeven op vragen van klager;

-                  geen bespreking heeft plaatsgevonden;

-                  geen rekening is gehouden met het correctie- en blokkeringsrecht; en

-                  de 4e versie van het rapport alleen ter inzage is gegeven.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.

Verweerder draagt de volle verantwoordelijkheid voor het keuringsrapport en heeft zich daarbij niet onder druk gezet gevoeld, zoals wordt gesuggereerd. De meerdere wijzigingen en aanpassingen in het rapport verdienen niet de schoonheidsprijs en verweerder betreurt het dat de rapportage aldus is verlopen, niet in de laatste plaats voor klager. Verweerder heeft hieruit lering getrokken. Niettemin is verweerder van mening dat het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Voor zover nodig zal hierna nader op het verweer worden ingegaan.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

            5.1

Bij de beoordeling van de vraag of een rapportage van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1.               Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.               Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.               In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.               Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.               De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.2

Verweerder kan zich de keuring van klager niet herinneren maar heeft ter zitting in het algemeen toegelicht hoe een dergelijke keuring verloopt. De anamnese, lichamelijk onderzoek en de vragenlijsten worden door de keuringsarts afgenomen. Deze noteert de bevindingen hiervan meteen in het daarvoor bestemde formulier. Daarna neemt verweerder deel aan het onderzoek, waarbij de bevindingen tot dan toe worden samengevat en verweerder desgewenst aanvullende vragen kan stellen. Onvoldoende is komen vast te staan dat het in het geval van klager niet zo is gegaan. De klacht dat het onderzoek te kort en onzorgvuldig is geweest, omdat verweerder slechts klagers hand zou hebben geschud, kan om die reden niet slagen. Partijen zijn het erover eens dat er door de keuringsarts een (korte) samenvatting is gegeven. Het kan zo zijn dat verweerder geen aanvullende vragen heeft gesteld omdat hij dat voor de beoordeling niet nodig achtte. Dit maakt niet dat de duur en de wijze van het onderzoek daarmee onzorgvuldig is geweest.

Het stond verweerder verder vrij om naar aanleiding van het conceptrapport een intercollegiale vraag aan een collega-psychiater te stellen en het antwoord in de rapportage te verwerken. Naar het oordeel van het college getuigt dit, anders dan klager meent, niet van onvoldoende kennis bij verweerder.

Het college is met klager en overigens ook met verweerder van oordeel dat de gang van zaken rond de verschillende versies van de rapportage en de aanpassingen niet de schoonheidsprijs verdient. Verweerder heeft echter in zijn verweerschrift, bij dupliek en ter zitting afdoende toegelicht hoe en waarom de aanpassingen tot stand zijn gekomen en het college komt daarom tot het oordeel dat dit niet leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. Dat verweerder het correctierecht heeft geschonden is het college niet gebleken. Wel was het beter geweest om - gelet op de vragen die blijkens de vele e-mails kennelijk bij klager leefden - hem uit te nodigen voor een gesprek. Gelet echter op het toetsingskader onder 5.1 leidt ook dit niet tot een tuchtrechtelijk verwijt.

Het college is dan ook van oordeel dat verweerders rapportage voldoet aan de criteria genoemd in 5.1.

5.3

Verweerder treft evenwel een tuchtrechtelijk verwijt wat betreft de vierde versie van het rapport dat slechts ter inzage aan klager is toegezonden. Verweerder heeft weliswaar in een begeleidende brief de aanpassingen in deze versie toegelicht maar klager is bij deze laatste versie niet gewezen op het blokkeringsrecht. Dit had wel gemoeten, te meer daar deze versie wezenlijk veranderd was ten opzichte van de eerdere versies. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat klager bij de derde versie wel op het blokkeringsrecht is gewezen en had laten weten daar geen gebruik van te willen maken, doet dit, zeker in het licht van de ingrijpende wijziging in de conclusie wat betreft het (ontbreken van) het stopmoment, niet af aan de verplichting om ook bij een volgende versie wederom nadrukkelijk te wijzen op het blokkeringsrecht.

In zoverre is de klacht dus gegrond.

5.4

Gelet op het bovenstaande is de klacht ten aanzien van het blokkeringsrecht gegrond en voor het overige ongegrond. Het college acht het tuchtrechtelijk verwijt dat verweerder kan worden gemaakt van dien aard dat een waarschuwing op zijn plaats is."

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging 2. "De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

            Principaal beroep

4.1       Met het principaal beroep richt klager zich tegen de ongegrondverklaring van zijn klachten dat de duur en de wijze van het onderzoek onzorgvuldig zijn geweest, dat de psychiater een onzorgvuldig rapport heeft opgemaakt, dat de psychiater geen antwoord heeft gegeven op vragen van klager en dat geen (nadere) bespreking met klager heeft plaatsgevonden.

4.2       De psychiater voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het principaal beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in principaal beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, weergegeven onder overwegingen 5.1 en 5.2 van de bestreden uitspraak. Het Centraal Tuchtcollege neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Het principaal beroep zal dan ook worden verworpen.

Incidenteel beroep

4.4       De psychiater richt zich met het incidenteel beroep tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft wat betreft de vierde versie van het rapport dat slechts ter inzage aan klager is toegezonden en waarbij klager niet is gewezen op het blokkeringsrecht.

4.5       Klager voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het incidenteel beroep.

4.6       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. De eerste versie van het rapport is op 28 juli 2015 door het secretariaat van het BRK aan klager verzonden, een dag later gevolgd door het aangepaste rapport (versie 2). Bij de verzending van beide rapporten is door het secretariaat een standaardbrief meegezonden, waarin klager is gewezen op onder andere het inzage- en blokkeringsrecht. De derde versie van het rapport dat aan klager is verzonden, was eveneens vergezeld van deze standaardbrief. Alleen de vierde versie van het rapport is door het secretariaat van het BRK abusievelijk niet voorzien van de genoemde standaardbrief. De vraag ligt voor of de psychiater hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.7       Het Centraal Tuchtcollege stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat het tot de zelfstandige verantwoordelijkheid van de psychiater behoort om klager te wijzen op het hem toekomende blokkeringsrecht, waarbij de psychiater zich in beginsel niet kan verschuilen achter (onvolkomenheden in) het administratieve systeem van de organisatie waarbinnen hij werkt. In het onderhavige geval behoort het evenwel tot de vaste procedure van (het secretariaat van) het BRK dat de rapportages worden verzonden tezamen met een standaard begeleidende brief waarin gewezen wordt op het blokkeringsrecht, hetgeen bij de toezending van de eerste drie versies van het rapport ook gebeurd is. Van een structurele organisatorische tekortkoming betreffende het wijzen op het blokkeringsrecht is dan ook geen sprake. Dat de psychiater bij de toezending van de vierde versie van het rapport niet heeft gecontroleerd of de genoemde standaardbrief daadwerkelijk door het secretariaat aan klager is verzonden, kan hem onder deze omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.8       De slotsom is dat de psychiater bij de uitvoering van zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en niet in strijd heeft gehandeld met de tweede tuchtnorm als bedoeld in artikel 47 lid 1 aanhef en onder b van de Wet BIG. Dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege ten dele moet worden vernietigd en dat de klacht ter zake van het blokkeringsrecht alsnog ongegrond moet worden verklaard. Dit brengt mede dat de maatregel van waarschuwing komt te vervallen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in het principaal beroep

verwerpt het beroep;

in het incidenteel beroep

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin het klachtonderdeel ter zake het blokkeringsrecht gegrond is verklaard en aan de psychiater de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart het klachtonderdeel ter zake van het blokkeringsrecht alsnog ongegrond en verstaat dat de maatregel van waarschuwing is vervallen.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en

mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en dr. M.C. ten Doesschate en drs. HS. Boersma, leden- beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 5 juni 2018.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.