ECLI:NL:TGZRZWO:2017:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 295/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:98
Datum uitspraak: 22-05-2017
Datum publicatie: 22-05-2017
Zaaknummer(s): 295/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   klacht tegen bedrijfsarts kennelijk ongegrond. Verweerder mocht adviseren met tot nader contact met organisatie op gebied van preventie van verzuim. Conform NVAB-richtlijn 'lage rugklachten' geadviseerd. Terugkoppeling naar werknemer en werkgever zorgvuldig, niet gebleken dat verweerder medische informatie heeft gedeeld. Verweerder heeft later gehandeld conform STECR-richtlijn 'arbeidsconflicten', op moment van betrokkenheid van verweerder nog geen reden voor advisering mediation.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 mei 2017 naar aanleiding van de op 23 november 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door C, partner,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , bedrijfsarts, destijds werkzaam te E,

bijgestaan door mr. M.J. de Groot, verbonden aan de VvAA te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het proces-verbaal van het op 28 februari 2017 gehouden mondeling vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het bedrijfsgeneeskundig dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op 11 juni 2015 is klaagster, geboren in 1955, uitgevallen voor haar werk. Op

21 augustus 2015 vond het eerste contact met verweerder plaats.

Verweerder heeft de anamnese afgenomen bij klaagster en lichamelijk onderzoek verricht, waarbij de reflexen niet werden beoordeeld. Verweerder heeft bij evaluatie genoteerd: “d/d/ pseudo rad. syndr, HNP, coxart. momenteel nog AO”. De behandeling werd door verweerder als adequaat beoordeeld. Begin juli 2015 was al contact geweest met F. Er waren geen concrete vervolgafspraken geweest.

Bij het spreekuurcontact van 4 september 2015 werd bij de anamnese opgetekend dat er sprake was van een opgaande lijn waarbij geen duidelijk radiculair beeld meer was. Blijkens de aantekeningen van verweerder ging klaagster akkoord met het advies van verweerder om F te vragen te adviseren omtrent werkplek en werkhouding.

Op 2 oktober 2015 vond een contact met verweerder plaats waarbij geen vervolgafspraak werd gepland. Beoordeling door F had plaatsgevonden en geadviseerd werd door verweerder een verdere opbouw van 7 uren naar volledige werkhervatting in week 42.

Op 13 mei 2016 vond een contact met verweerder plaats. Gelet op coxartrose zou een heupoperatie gaan plaatsvinden. In de terugkoppeling werd vermeld dat klaagster was uitgevallen met fysiek medische klachten. Op dat moment bestonden geen stabiel benutbare werkhervattingsmogelijkheden. Klaagster zou verweerder in de loop van juni op de hoogte stellen over de voortgang.

Op 5 augustus 2016 noteerde verweerder:

“S/ Zie VG en SU 13-5 (nb geen bericht van betr ontvangen). Nu ca 8 wk PO. Ongecoml. Opbouw FT naar 2maal/week. Momenteel één kruk. Goede stand van de heup. Rijdt nog geen auto. Geen medicatie meer. Over jaar weer controle chirurg.

Werk; ldg op de hoogte

O/ loopt met kruk

E/ongecompliceerd beloop, revalidatie loopt volgens verwachting, opbouw belastbaarheid en mobiliteit gedurende komende weken. In principe (onder voorwaarden) al benutbare mogelijkheden (nog enige praktische belemmeringen, rijdt nog geen auto etc.) op korte termijn wel concretiseren iom H

P/ zie terugkoppeling.

PA opgesteld

·         Mevrouw [achternaam klaagster, RTC] is herstellende in aansluiting op een klinische behandeling op 30 mei 2016. Het aansluitende herstel onder begeleiding van een therapeut verloopt ongecompliceerd. Haar leidinggevende is in hoofdlijnen op de hoogte van de achtergronden en vooruitgang.

·         De algehele fysieke belastbaarheid en mobiliteit zijn nog beperkt (loop met kruk). Ook autorijden is nog niet verantwoord mogelijk.

·         Bij een verder ongecompliceerd beloop is de verwachting dat mevrouw [achternaam klaagster, RTC] over een aantal weken weer benutbare mogelijkheden heeft op grond waarvan ook weer werkafspraken (op locatie of thuis) kunnen worden gemaakt. de bedrijfsarts heeft geadviseerd om over de verwachtingen en voorwaarde een gesprek te plannen met haar leidinggevende.”

Op 16 september 2016 heeft verweerder klaagster en haar partner gesproken en daarvan aantekeningen gemaakt in het dossier. Verweerder heeft klaagster erop gewezen dat het gebruikelijk is dat medewerkers aansluitend aan een consult met de bedrijfsarts langs gaat bij de leidinggevende en/of afdeling. Verweerder adviseerde klaagster om over geschilpunten en aandachtspunten op korte termijn met de werkgever in gesprek te gaan en expliciet te vertalen naar de wederzijdse verwachtingen en vervolgacties.

Op 19 september 2016 is klaagster volledig arbeidsongeschikt gemeld en op

30 september 2016 sprak verweerder klaagster met partner wederom. Verweerder adviseerde om op korte termijn in gesprek te gaan over de gespannen arbeids- en vertrouwensrelatie.

Nadien is klaagster vrijgesteld van werk en heeft geen contact tussen klaagster en verweerder meer plaatsgevonden.     

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- :

1.    zijn medisch beroepsgeheim te hebben geschonden door overleg te hebben met F en medische informatie over klaagster te hebben gedeeld.

2.    verweerder is ten onrechte uitgegaan van de door de huisarts gestelde diagnose hernia. De bedrijfsarts had zelf op basis van de informatie moeten concluderen dat de diagnose hernia onjuist was.

3.    verweerder heeft zich laten leiden door de werkgever en niet objectief en onafhankelijk geadviseerd, en het medisch beroepsgeheim geschonden door met de leidinggevende/verzuimcoördinator (G) te spreken.

4.    na het ontstaan van het arbeidsconflict is door verweerder bij consult van

30 september 2016 niet gehandeld conform STECR-richtlijn arbeidsconflicten.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat uitgegaan kon worden van de differentiaal diagnose tijdens het consult op 21 augustus 2015. De voorlopige werkdiagnose van de huisarts werd door verweerder gevolgd, waarbij hij in de differentiaal diagnose ook coxartrose opname, en de richtlijn ‘lage rugklachten’ van de NVAB werd door verweerder gehanteerd. F is een extern bureau dat al betrokken was bij klaagster en verweerder heeft geadviseerd om adviezen voor de werkplek en werkhouding. Daarbij is geen medische informatie over klaagster gedeeld.

De tweede ziekteperiode van klaagster begon in mei 2016. Na de door klaagster ondergane operatie is er vanuit klaagster geen bericht ontvangen en op verzoek van de werkgever is klaagster opgeroepen voor 5 augustus 2016. De revalidatie verliep op dat moment ongecompliceerd en te verwachten was dat klaagster binnen een aantal weken weer benutbare mogelijkheden zou hebben. Verweerder heeft geadviseerd om een gesprek met de leidinggevende te plannen over voorwaarden en verwachtingen. Er is een probleemanalyse opgesteld. Op 2 september 2016 bleek de re-integratie nog niet gestart. Tijdens het contact met verweerder op 16 september 2016 kwam frustratie over de houding van de werkgever naar voren en heeft verweerder een drie-gesprek voorgesteld. Klaagster wilde niet dat door verweerder met de leidinggevende, of human resource, over een toiletverhoger, parkeerplek en stukken lopen zou spreken. Verweerder heeft geadviseerd aan klaagster en werkgever om in gesprek te gaan. Op

30 september 2016 uitte klaagster haar boosheid en gaf aan druk te voelen vanuit de werkgever. Klaagster had spanningsklachten. Conform de ‘STECR-richtlijn’ heeft verweerder geadviseerd om met elkaar in gesprek te gaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft klaagster voor het eerst gezien na de zomervakantie in augustus 2015, toen klaagster al een langere tijd niet geschikt was voor haar werk wegens medische redenen. Tijdens het vooronderzoek heeft verweerder aangegeven dat het mogelijk is dat de werkgever voorafgaande aan het eerste contact met klaagster hem heeft gevraagd, in algemene bewoordingen, of bij medewerkers met lage rugklachten advisering door F een positieve bijdrage kon leveren. Tijdens het eerste contact van verweerder met klaagster had al contact met F plaatsgevonden. Dit contact is niet naar tevredenheid van klaagster geweest en klaagster heeft gesteld dat F oefeningen heeft gegeven die alleen maar tot meer klachten hebben geleid. F is een organisatie op het gebied van preventie van verzuim- en gezondheidsschade door RSI-, rug- en nekklachten en blessures. Het contact met F wordt, in de organisatie waar klaagster werkzaam was, via de werkgever geïnitieerd. Niet gebleken en niet aannemelijk is geworden dat verweerder aan F medische informatie omtrent klaagster heeft verstrekt en hetgeen F heeft geadviseerd of aan begeleiding heeft aangeboden kan niet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt in de richting van verweerder.

5.3

Verweerder heeft op 21 augustus 2015 klaagster gesproken, waarbij de anamnese werd afgenomen, en lichamelijk onderzoek gedaan. Klaagster had op dat moment Cesartherapie en slikte paracetamol. Op basis van de informatie van klaagster en het lichamelijk onderzoek heeft verweerder in alle redelijkheid kunnen concluderen dat, gelet op het feit dat recent beoordeling had plaatsgevonden en van een doorverwijzing voor aanvullend onderzoek (nog) geen sprake was, de behandeling adequaat was. Verweerder heeft conform de NVAB-richtlijn lage rugklachten geadviseerd tijdcontingent te activeren. Daarmee is verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven. Dat later in de tijd uit aanvullend onderzoek gebleken is dat sprake was van coxartrose kan verweerder niet worden tegengeworpen nu de resultaten van die onderzoeken verweerder uiteraard nog niet bekend waren en konden zijn op het moment van zijn betrokkenheid in de verzuimbegeleiding.

5.4

Verweerder heeft telkens na afloop van het spreekuurcontact met klaagster de afspraken aan de afdeling HR meegedeeld en conform zijn aantekeningen geadviseerd aan werknemer en werkgever. Door klaagster is gesteld dat verweerder daarbij medische informatie heeft gedeeld over klaagster, maar niet nader onderbouwd. Verweerder heeft aangegeven conform de aantekeningen te hebben gesproken met de werkgever en daarbij geen medische informatie te hebben gedeeld. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit berust er niet op dat aan het woord van klaagster minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.

5.5

Verweerder heeft zowel bij het gesprek op 16 september 2016 als op 30 september 2016 geadviseerd aan zowel werknemer als werkgever om in gesprek te gaan met elkaar. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van het college in overeenstemming met de STECR-richtlijn ‘arbeidsconflicten’ gehandeld. Verweerder heeft immers geprobeerd de zelfwerkzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voorop te stellen nu het arbeidsconflict primair werkgever en werknemer betreft. De bedrijfsarts heeft hierin een adviserende rol en hij heeft door klaagster binnen twee weken weer op het spreekuur te zien de vinger aan de pols gehouden qua tijdspanne. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder op dat moment nog geen mediation heeft voorgesteld, nu zijn advies gericht was op de totstandkoming van communicatie tussen werknemer en werkgever.  

5.6

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, C.A.W.M. Hertog en

E.H. The-van Leeuwen, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.