ECLI:NL:TGZRZWO:2017:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 185/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:97
Datum uitspraak: 22-05-2017
Datum publicatie: 22-05-2017
Zaaknummer(s): 185/2016
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verzekeringsarts. Bij verweerder vond het consult plaats in het kader van een eerstejaars ziektewetbeoordeling. De klacht betreft de informatie, de communicatie en de bejegening. Klacht kennelijk onggegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 mei 2017 naar aanleiding van de op 26 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , verzekeringsarts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door A.B. Schippers, verbonden aan het UWV,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek;

-          de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1969, was sinds 15 maart 2015 werkzaam voor 24 uur per week als begeleider/verzorgende in de gehandicaptenzorg. Klaagster had een contract tot en met 30 september 2015. Op 31 augustus 2015 is klaagster uitgevallen nadat zij met haar hoofd tegen een tillift was gekomen. Zij heeft daarbij een hersenschudding of –kneuzing opgelopen.

Klaagster was bekend met medische problematiek van de luchtwegen en problemen op immunologisch vlak. Het arbeidsongeschiktheidspercentage in verband met deze problemen was op 7 januari 2015 beoordeeld op minder dan 35% in het kader van een eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB). Na de uitval van klaagster op 31 augustus 2015 is klaagster op 18 juli 2016 door verweerder gezien op het spreekuur ten behoeve van de EZWB van klaagster. Voorafgaand aan dit spreekuur is op 9 juni 2016 informatie opgevraagd bij de werkgever van klaagster en bij klaagster zelf. Bij brief van 28 juni 2016 is aan beiden nogmaals verzocht om die informatie omdat deze nog niet was ontvangen. Het UWV Klant Contact Centre berichtte per e-mail dat de stukken ten behoeve van de EZWB vermoedelijk rond 11 juli 2016 zouden worden verzonden. Tijdens het spreekuurcontact bij verweerder op 18 juli 2015 had verweerder de gevraagde informatie nog niet ontvangen. Klaagster had wel de door/namens (ex-)werkgever ingevulde bijstelling van het plan van aanpak in het kader van de WIA meegenomen naar het spreekuur en de bijbehorende functionele mogelijkhedenlijst (FML). Verweerder heeft zijn onderzoeksbevindingen en conclusie van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgelegd in zijn verslag Medisch Eerstejaars Ziektewetbeoordeling. Verweerder heeft in zijn rapportage genoteerd dat klaagster de aandacht gedurende het 1,5 uur durende gesprek redelijk goed heeft kunnen volhouden. Verder noteerde verweerder dat het gesprek mede zo lang had geduurd omdat er in het dossier totaal geen informatie was over de huidige ziekmelding en klaagster wat breedsprakig was.

De conclusie van verweerder was:

“Klant is ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid (…) Klant heeft per 30-8-16 verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. (…)”

Verder werd een FML opgesteld. Na ook een arbeidsdeskundig onderzoek bleek dat er sprake was van een arbeidsongeschiktheid van meer dan 35%. Klaagster bleef ongewijzigd in aanmerking komen voor een uitkering in het kader van de ziektewet.

Na het spreekuur bij verweerder en het uitgaan van de beslissingsbrief, heeft verweerder via de bedrijfsarts medische informatie, informatie van de ergotherapeut en het door klaagster ingevulde formulier (gedateerd 15 juni 2016) en haar CV ontvangen nadat deze informatie op 10 augustus 2016 door het UWV was verwerkt. Deze informatie leverde verweerder geen nieuwe gezichtspunten op, op basis waarvan hij zijn beoordeling diende aan te passen.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

De klacht van klaagster betreft de communicatie en de bejegening. Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- met name grensoverschrijdend, respectloos en intimiderend gedrag. Verder verwijt klaagster verweerder dat hij haar voorafgaand aan het gesprek onvoldoende informatie heeft gegeven over het doel en de duur van het gesprek en dat hij voorwendde geen informatie van haar te hebben ontvangen. Dat hij geen informatie had opgevraagd bij de behandelaren van klaagster of bij de bedrijfsarts, dat hij bewust een verkeerde interpretatie gaf van de FML en dat hij zijn conclusie van het gesprek niet met klaagster heeft besproken. Ten slotte verwijt klaagster verweerder dat hij door zijn handelwijze schade heeft toegebracht aan de gezondheid van klaagster.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij zich niet herkent in de klachten van klaagster. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van klaagster serieus en deugdelijk heeft voorbereid en conform de hiervoor geldende beleidsregels heeft uitgevoerd en gerapporteerd. Verweerder verzoekt het college hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klaagster heeft als uitnodiging voor het spreekuur bij verweerder op 11 juli 2016 een brief gekregen waarin staat dat het gesprek ongeveer een uur zal duren en op welke wijze zij nog meer informatie zou kunnen krijgen als zij nog vragen had. Dat is een gebruikelijke en zorgvuldige wijze van uitnodigen.

5.3

Wat betreft de duur van het gesprek overweegt het college het volgende.

Verweerder diende als verzekeringsgeneeskundige op basis van onderzoek zelf de arbeids(on)geschiktheid van klaagster te beoordelen. In dat kader heeft klaagster verweerder tijdens het spreekuur de benodigde informatie verstrekt. Verweerder heeft daar uitgebreid de tijd voor genomen. Dat getuigt van zorgvuldigheid. Niet gebleken is dat verweerder tijdens dit gesprek signalen had dat klaagster het niet vol kon houden. Verweerder heeft namelijk in zijn rapportage geschreven dat klaagster de aandacht tijdens het gesprek redelijk heeft kunnen volhouden. Dat klaagster toch een terugslag heeft gekregen na het gesprek valt te betreuren maar valt verweerder niet te verwijten.

Indien en voor zover klaagster verweerder in dit verband verwijt dat hij de informatie van de behandelende sector tijdens het spreekuur niet tot zijn beschikking had heeft het volgende te gelden. Informatie uit de behandelende sector kan bij die beoordeling ondersteunend zijn. Het is juist daarom dat ruim (meer dan een maand) voorafgaand aan het spreekuurcontact bij verweerder, informatie was opgevraagd. Deze informatie was echter -ondanks een rappel op 28 juni 2016- nog niet ontvangen. Het verdient de voorkeur dat de informatie tijdens het spreekuur wel beschikbaar is. Het is een bekend probleem dat dit, vanwege organisatorische redenen, niet altijd tijdig lukt. Het verdient aanbeveling de processen zodanig in te richten dat die informatie wel tijdig beschikbaar is. Verweerder kan daar persoonlijk echter geen verwijt van worden gemaakt. Hij dient de EZWB ongeacht de beschikbaarheid van de gegevens uit te voeren. Verweerder heeft de informatie na ontvangst alsnog bekeken. Deze informatie leverde geen nieuwe gezichtspunten op, op basis waarvan verweerder zijn beoordeling diende te herzien. Het college acht die handelwijze zorgvuldig.

Deze klachtonderdelen kunnen dan ook niet slagen.

5.4

Ditzelfde lot treft de overige klachtonderdelen. Het verwijt van de -kort gezegd-

onheuse bejegening kan niet slagen bij gebrek aan feitelijke onderbouwing. Het enkele feit dat het spreekuurcontact 1,5 uur heeft geduurd kan niet als zodanig gelden.

Datzelfde heeft te gelden voor het verwijt betreffende de interpretatie van de FML. Het college heeft geen aanknopingspunten om deze interpretatie als onjuist aan te merken. 

Verweerder heeft in zijn rapportage geschreven dat hij zijn conclusie met klaagster had besproken. Het college heeft het er dan ook voor te houden, bij afwezigheid van andere aanknopingspunten dan het verwijt van klaagster, dat verweerder dit inderdaad heeft gedaan.

5.5

Wat betreft de bejegeningsklacht merkt het college op dat hetgeen klaagster in dit verband heeft aangevoerd niet is vast te stellen omdat behalve klaagster en verweerder niemand bij het gesprek aanwezig is geweest. Ook niet de vader van klaagster, zodat aan het aanbod hem als getuige te horen wordt voorbijgegaan. Dit klachtonderdeel faalt dus bij gebrek aan feitelijke grondslag.

5.6

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, E.H. The-van Leeuwen en C.A.W.M. Hertog, leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2017 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.