ECLI:NL:TGZRZWO:2017:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 311/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:92
Datum uitspraak: 19-05-2017
Datum publicatie: 19-05-2017
Zaaknummer(s): 311/2016
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Beroepsgeheim, informatieverschaffing ouders minderjarige cliënt, zorgvuldigheid beëindiging behandelingsovereenkomst  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 mei 2017 naar aanleiding van de op 13 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door C, vader,

k l a g e r 

-tegen-

D , gezondheidszorgpsycholoog, destijds werkzaam te E,

bijgestaan door mr. M.J.G. Peters, advocaat te Zwolle,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het aanvullend klaagschrift met bijlagen;

-          de reactie op het aanvullend klaagschrift door verweerster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 7 april 2017, alwaar partijen zijn verschenen. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.  

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is de vader van K, geboren in 2007 (hierna: zoon).

De zoon is op 9 maart 2016 aangemeld bij G te E (hierna: de praktijk). Verweerster is aldaar werkzaam als gezondheidszorgpsycholoog.

Op 8 juni 2016 heeft verweerster een brief aan de huisarts van klagers zoon gestuurd met een bericht van aanmelding. Op 23 mei 2016 heeft een intake met de zoon en zijn moeder plaatsgevonden. Op 30 mei 2016 heeft een afzonderlijk gesprek met klager plaatsgehad.

Op 4 juli 2016 heeft klager aan verweerster gemeld dat de moeder een behandelschriftje van de zoon en correspondentie tussen klager en verweerster had ingebracht in een gerechtelijke procedure. Verweerster heeft moeder per e-mail bericht dat zij vindt dat moeder daarmee een grens heeft overschreden.

Op 7 juli 2016 heeft verweerster klager en de moeder van klagers zoon een e-mailbericht gezonden inhoudende, voor zover thans van belang:

In de afgelopen periode heb ik [naam zoon, RTG] een aantal keren kunnen zien voor een behandelgesprek. Ik heb gemerkt dat het ondanks de afspraken om weinig tot geen contact met u te hebben en vooral mijn aandacht op [naam zoon, RTG] te kunnen richten en aan de slag te gaan met de doelen zoals beschreven in de aanmeldbrief, het moeilijk is gebleken om de focus alleen op [naam zoon, RTG] te kunnen hebben.

De eerste behandelafspraken met kinderen staan voor mij in het teken van kennismaken en het opbouwen van een vertrouwensband. Ik heb gemerkt dat hij enorm enthousiast kan zijn over een aantal dingen die hij meemaakt of die hij zelf maakt van bijvoorbeeld lego. Ik heb ook gemerkt dat het heel moeilijk is voor [naam zoon, RTG] om mij te vertrouwen. Hij is erg alert en afwachtend en laat nauwelijks merken wat er in hem om gaat qua gevoelens.

De afgelopen keren heb ik met [naam zoon, RTG] ook gesproken over zijn vakantie naar het buitenalnd met zijn vader. Hij geeft aan dat echt niet te willen. Het feit dat dit niet met alle partijen tegelijkertijd besproken kan worden zorgt ervoor dat er veel spanning is bij [naam zoon, RTG] . Deze spanning is voelbaar aanwezig tijdens een behandelgesprek.

Ik heb over bovenstaande ook overleg gehad met (…) van gemeente H en ik heb haar aangegeven dat een praktijk in de BasisGGZ onvoldoende hulp aan [naam zoon, RTG] kan geven en daarbij ook aandacht hebben voor beide ouders. Het advies is dan ook om hulp te krijgen binnen de Specialistische GGZ waar [naam zoon, RTG] een eigen behandelaar heeft en waar ook ouders mogelijk gezien kunnen worden door een eigen ouderbegeleider.

Ook heb ik mijn zorg geuit over de ontwikkeling van [naam zoon, RTG] . Door de situatie zoals die nu is, lijkt hij zich onvoldoende te kunnen ontwikkelen zodat een kind van zijn leeftijd zou moeten kunnen.

Op 11 juli heb ik de laatste afspraak met [naam zoon, RTG] in mijn agenda staan en graag wil ik deze afspraak gebruiken om afscheid van [naam zoon, RTG] te nemen en hem uit te leggen dat ik hem niet goed kan helpen.

Volgende week zal ik ook een afsluitende brief schrijven.

Op 14 juli 2016 heeft verweerster in een bericht van afmelding aan de huisarts van de zoon vermeld dat geadviseerd werd om voor de zoon hulp te zoeken binnen de specialistische GGZ, zodat er naast de focus die gelegd kan worden op de zoon, ook aandacht kan zijn voor de communicatie tussen beide ouders over de zoon, mogelijk bij ieder een eigen ouderbegeleider. Op 15 juli 2016 begon de zomervakantie van verweerster.

Op 7 augustus 2016 heeft klager per e-mailbericht aan verweerster verzocht om een afrondend gesprek. Op 15 augustus 2016 (15:14 uur) bericht klager per e-mail dat hij, in tegenstelling tot de inhoud van zijn eerdere e-mailbericht niet meer in de gelegenheid is om 1 september 2016 een gesprek te hebben met verweerster, en vraagt of verweerster op 5 september 2016 een mogelijkheid heeft.

Op 15 augustus 2016 om 17:30 uur bericht verweerster klager dat de eerdere e-mail ook is ontvangen maar niet gereageerd is nu de moeder van klagers zoon het e-mailbericht niet copy conform heeft ontvangen. Daarnaast wenst verweerster het verzoek met collega’s te bespreken die op dat moment op vakantie zijn. Daags daarna zendt klager per e-mailbericht nogmaals het verzoek tot een gesprek met uitgebreide toelichting.

Op 18 augustus 2016 heeft verweerster aan klager bericht dat zij het verzoek maandag 22 augustus 2016 met haar collega’s zou bespreken en klager daarna zou berichten.

Op 22 augustus 2016 heeft verweerster klager bericht per e-mail, inhoudende:

Na overleg kan ik u het volgende zeggen: de behandeling binnen onze praktijk is afgesloten en de eindbrief is in uw bezit. Voor verdere communicatie over de zorg rondom [naam zoon, RTG] verwijs ik u naar mevr. (…), Consulent Jeugd van de gemeente H.

Op 4 september 2016 verzoekt klager per e-mail om hem op korte termijn inzage te geven in het dossier van zijn zoon in de praktijk. Tevens verzoekt klager om hem een kopie van zijn dossier ter hand te stellen.

Op 5 september 2016 heeft verweerster per e-mail aan klager bericht, voor zover thans van belang:

De informatie die nodig is voor de intake bij I heeft u in uw bezit.

Het behandelplan zoals opgesteld door de gemeente in de persoon van mevrouw (…) is in de behandeling als leidraad genomen. Dit behandelplan heeft u. Daarbij heeft u de aanmeld- en afmeldbrief ontvangen. De mailwisseling zoals die over en weer is verzonden en is opgenomen in het dossier is steeds ook aan u (in CC) gericht geweest. Het onderzoeksverslag van J is eveneens via u als ouders bij ons gekomen. Meer verslaglegging die u op zou kunnen vragen zit niet in het dossier.

Verdere behandeling kon niet op gang komen door bij u bekende redenen. Om deze reden is [naam zoon, RTG] doorverwezen om de specialistische GGZ, waarvoor u een intake bij I zult krijgen. Zij zullen opnieuw een inschatting maken van de benodigde hulp naar [naam zoon, RTG] en u als ouders.

Wanneer van hieruit een vraag om inhoudelijke afstemming komt hoor ik dat graag via de hulpverlener die [naam zoon, RTG] toegewezen krijgt.

Op 25 november 2016 heeft klager mevrouw K, praktijkhouder van de praktijk, een

e-mailbericht gestuurd en verzocht om inzage in het dossier van zijn zoon en een afschrift van het dossier.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij op de volgende punten onzorgvuldig heeft gehandeld.

1. Verweerster heeft ten onrechte de beëindiging van de behandelingsovereenkomst met de zoon per e-mail gemeld.

2 en 13. Na beëindiging van de behandeling van de zoon heeft verweerster klager geen gesprek aangeboden en het verzoek tot een gesprek afgewezen en daarnaast heeft verweerster zich aan haar verantwoordelijkheden onttrokken na beëindiging van de professionele relatie.

3. Verweerster heeft geweigerd een cliëntdossier, betreffende de zoon, te laten inzien door klager en een afschrift aan klager te verstrekken.

4. Verweerster heeft bij het aangaan van de professionele relatie essentiële informatie niet verstrekt zoals vermeld in artikel 63 van de beroepscode NIP.

5, 9, 10, 11 en 12. De rapportage aan de huisarts van 14 juli 2016 voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen en is niet voorafgaand aan verzending ter inzage, correctie en/of aanvulling aan klager aangeboden en zonder toestemming aan de huisarts verzonden.

6. Verweerster heeft een ernstige en verontrustende diagnose gesteld zonder onderbouwing:

“DSM-IV hoofddiagnose, As I: uitgestelde diagnose angst- en stemmingsproblematiek”.

7. Verweerster heeft onzorgvuldig gehandeld door klager niet op de hoogte te brengen van de door zijn zoon ervaren spanningen en beweerdelijke onmogelijkheid om met klager de vakantie in het buitenland te bespreken.

8. Verweerster heeft zich onvoldoende ingespannen om te voorkomen dat resultaten van haar beroepsmatig handelen werden misbruikt.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat gelet op de onderliggende verhoudingen tussen klager en de moeder van de zoon is afgesproken om na de intake, die afzonderlijk met moeder en zoon en met klager apart heeft plaatsgevonden, geen eenzijdige contactmomenten met ouders te hebben. Op die manier kon verweerster zich alleen richten op de behandeling van de zoon. Klager en de moeder hebben ingestemd met het behandelplan en de communicatie zou, zo was afgesproken, in afschrift naar elkaar gaan. Verweerster heeft dit gedaan vanuit haar wens naar alle partijen zorgvuldigheid te betrachten. Vanuit deze optiek heeft verweerster de beëindiging van de behandeling per e-mail gemeld en heeft zij geen gesprek met klager gevoerd.

Wat betreft het verzoek tot inzage in het dossier door klager en het ontvangen van een afschrift voert verweerster onder meer aan dat de van belang zijnde stukken in afschrift zijn ontvangen. Inzage in of een afschrift van het dossier van de zoon zou de persoonlijke levenssfeer van ouders onderling kunnen schaden, hetgeen niet in het belang van de zoon was. Tot een daadwerkelijke behandeling van de zoon is het niet gekomen gelet op de zeer complexe echtscheidingssituatie waarin de zoon loyaal is aan beide ouders. Behandeling binnen de Specialistische GGZ was geïndiceerd.

Terzake het gestelde verzuim voldoende informatie aan klager te verstrekken bij het aangaan van de behandeling stelt verweerster dat essentiële zaken besproken zijn waarbij de vertrouwelijkheid tussen verweerster en de zoon en de wijze van communiceren is besproken. De brief aan de huisarts is adequaat en voldoende onderbouwd en bevat een vermoedelijke diagnose op basis van de bevindingen van verweerster en een advies over vervolgbehandeling, hetgeen zorgvuldig is. Klager had ermee ingestemd dat verweerster zou rapporteren aan de huisarts en de jeugdconsulent. Daarom hoefde verweerster de brief aan de huisarts niet tevoren aan te bieden aan klager.

Voor wat betreft de vakantie in het buitenland zou het niet van goed hulpverlenerschap getuigen als verweerster met klager hierover contact had gezocht. Dat de moeder het schriftje in een procedure heeft ingebracht kan verweerster niet worden tegengeworpen.

Verweerster heeft zich geenszins aan haar verantwoordelijkheid als hulpverlener onttrokken door de behandeling van de zoon te beëindigen; integendeel het was juist zorgvuldig hem te verwijzen naar de specialistische GGZ omdat zij hem minder goed kon helpen. De klachten dienen ongegrond te worden verklaard.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klachtonderdelen 1, 2 en 13 worden gezamenlijk behandeld. Uit het dossier en hetgeen ter zitting hieromtrent is aangevuld blijkt dat verweerster in de opbouw van de behandelcontacten een zeer zorgvuldige benaderingswijze heeft gekozen door allereerst met moeder en zoon apart een intake te doen en vervolgens met klager een afzonderlijk intakegesprek te voeren en daarnaast duidelijke afspraken te maken over de communicatie in de moeizame verhouding tussen ouders na echtscheiding. Daarbij komt sterk naar voren dat verweerster het belang van haar cliënt, de zoon, voorop had staan. Na een viertal behandelcontacten met zoon heeft verweerster, om haar moverende redenen, geoordeeld dat voortzetting van de behandeling binnen de specialistische GGZ passender zou zijn en om die reden de behandeling beëindigd. Dit is aan klager en de moeder medegedeeld per e-mail. Een afzonderlijk gesprek met klager heeft verweerster van de hand gewezen. Hoewel het college van oordeel is dat, zeker in het licht van de eerder gekozen benaderingswijze richting klager en moeder door verweerster, een alternatief - opnieuw aparte eindgesprekken bijvoorbeeld - bedacht had kunnen worden, komt uit het dossier wel naar voren dat verweerster, zo heeft zij ook met zoveel woorden aangegeven, zich klemgezet voelde door de houding van klager. Het college heeft uit bijlage 15 bij het klaagschrift – e-mail van klager aan verweerster d.d. 16 augustus 2016 - af kunnen leiden dat klager wenste een gesprek te voeren met verweerster zonder medeweten van moeder. Het college heeft er begrip voor dat verweerster deze e-mail als dwingend heeft ervaren. Ook eerder in de behandelingsperiode heeft verweerster al aangegeven aan klager en moeder dat zij zich in een spagaat voelde tussen hen beiden. Onder deze omstandigheden acht het college daarom niet verwijtbaar dat zij per e-mail de behandelingsovereenkomst heeft beëindigd noch dat zij daarover niet alsnog met klager persoonlijk in gesprek is gegaan. Van tekortschieten van verweerster richting zoon is geen sprake. Verweerster heeft gemotiveerd aangegeven waarom zij een behandeling bij de specialistische GGZ meer aangewezen vond en deze op een zorgvuldige manier overgedragen richting huisarts en jeugdconsulent opdat zo spoedig mogelijk een passend traject ingezet kon worden ten behoeve van de zoon. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

5.3

Met betrekking tot het derde klachtonderdeel begrijpt het college dat de voornaamste reden van verweerster voor het niet doen inzien van het dossier door klager noch de afgifte daarvan aan klager is, dat dit niet in overeenstemming is met goed hulpverlenerschap. Verweerster was, zo is uit de stukken naar voren gekomen, een vertrouwenspersoon voor de zoon die tijdens de behandelcontacten zaken met hem heeft besproken welke in gespreksverslagen zijn genoteerd. Het college acht in de gegeven casus, waarin sprake is van een vechtscheiding met – zo is wel duidelijk geworden - bijkomende loyaliteitsproblematiek voor het betreffende kind richting zijn ouders, de door verweerster gemaakte afweging om deze gespreksverslagen met zeer persoonlijke informatie niet over te leggen navolgbaar, temeer nu verweerster andere essentiële informatie over de voortgang van de behandeling met klager (en moeder) wel heeft gedeeld. Verweerster heeft gehandeld conform de richtlijn “omgaan met medische gegevens” en tevens in overeenstemming met artikel 7:457 derde lid BW afgezien van het verstrekken van informatie aan de ouders. Klachtonderdeel 3 is ongegrond.

5.4

Klager stelt in klachtonderdeel 4 dat verweerster bij het aangaan van de behandeling informatie heeft achterwege gelaten (met verwijzing naar de beroepscode NIP). Het college overweegt dat, los van het gegeven dat verweerster niet is aangesloten bij het NIP, de door haar verstrekte informatie in het eerste gesprek met klager over de start van de behandeling adequaat en toereikend was. Verweerster heeft het besprokene met klager (en in afzonderlijke intake met moeder en zoon) bevestigd per e-mail van 30 mei 2016 (bijlage B bij verweerschrift), waaronder toestemming van ouders voor contact met hulpverleners/instanties; voorts heeft verweerster duidelijke afspraken gemaakt over de communicatie naar en met beide ouders. In de hiervoor beschreven handelwijze heeft het college geen onregelmatigheden kunnen ontdekken. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.5

De beoordeling van klachtonderdeel 5,6,9,10,11 en 12 behandelt het college gezamenlijk. Dit betreft onderdelen die zien op de brief van verweerster aan de huisarts van 14 juli 2016. Ten aanzien van hetgeen klager heeft gesteld in dit kader overweegt het college allereerst dat de door klager aangehaalde eisen van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg zien op een deskundigenrapportage. De brief van 14 juli 2016 is geen deskundigenrapportage maar een bericht van afmelding zodat de genoemde eisen als correctie- en inzagerecht en toestemming voorafgaand aan verzending niet van toepassing zijn. Ten aanzien van het in klachtonderdeel 6 verwoorde standpunt van klager dat verweerster op onjuiste gronden een diagnose heeft gesteld overweegt het college dat verweerster in de brief aan de huisarts een vermoeden heeft uitgesproken van een diagnose op basis van haar bevindingen tijdens de meerdere behandelcontacten. Als gz-psycholoog was zij hiertoe gerechtigd; het college oordeelt de gestelde conclusies van verweerster op basis van haar overwegingen als zorgvuldig.

5.6

Klachtonderdelen 7 en 8 zien op de kwestie rondom de voorgenomen vakantie van klager in het buitenland en het behandelschrift van de zoon. Dat verweerster geen rechtstreeks contact met klager heeft opgenomen omtrent de door zijn zoon ervaren spanningen met betrekking tot de vakantie in het buitenland acht het college niet verwijtbaar. Verweerster was de behandelaar van de zoon, de vertrouwensrelatie zag op verweerster en hem; verweerster heeft gehandeld in overeenstemming met de gemaakte afspraken om niet eenzijdig met klager te communiceren, en hetgeen de zoon heeft verteld over de vakantie in het persoonlijke behandelschrift van de zoon op te (laten) schrijven met haar advies daarbij. Daarmee kon en mocht zij volstaan en dit is zorgvuldig te noemen. Dat de moeder vervolgens het behandelschrift in een gerechtelijke procedure heeft ingebracht, is niet aan verweerster toe te rekenen. Klachtonderdelen 7 en 8 zijn ongegrond.

5.7

Nu de klacht op alle onderdelen ongegrond zal worden verklaard zal het college beslissen als volgt.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. H.L. Wattel, lid-jurist,

S.L.M. Jorna, S.M. Pol en dr. Th.A.M. Deenen, leden-gezondheidszorgpsychologen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.