ECLI:NL:TGZRZWO:2017:88 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 272/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:88
Datum uitspraak: 12-05-2017
Datum publicatie: 12-05-2017
Zaaknummer(s): 272/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   klacht tegen verloskundige. Doorverwijzing naar ziekenhuis na klachten over buikpijn bij zwangerschap 18/4. Verweerster dacht primair aan nierproblemen. Klaagster bleek weeën te hebben en is vroegtijdig in het ziekenhuis bevallen. De afwezigheid van een blaasontsteking, de toenemende pijn over de dag, het feit dat klaagster tot driemaal de verloskundigenpraktijk had gebeld en de golfbeweging van de pijnintensiteit hadden ertoe moeten leiden dat verweerster de mogelijke oorzaken op haar vakgebied, de verloskunde, adequaat had onderzocht en bevestigd of verworpen. .

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 mei 2017 naar aanleiding van de op 4 november 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B , wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

D , verloskundige, werkzaam te C,

bijgestaan door mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 28 maart 2017. Partijen zijn verschenen, waarbij verweerster is bijgestaan door haar gemachtigde mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het verloskundig dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, destijds 24 jaar oud, was voor de eerste keer zwanger. De uitgerekende datum was 14 november 2016. Zij was ingeschreven bij de verloskundigenpraktijk waar verweerster als waarneemster werkzaam was.

Op vrijdagochtend 17 juni 2016 nam klaagster, terwijl ze aan het werk was, telefonisch contact op met de assistente van de praktijk vanwege pijn in de buik en onderrug. Zij was toen 18 weken en 4 dagen zwanger. Afgesproken werd dat klaagster de urine bij de huisarts zou laten onderzoeken op blaasontsteking en de uitslag zou doorbellen.

Om 14.00 uur die dag nam klaagster weer contact op en sprak zij met verweerster.

Deze noteerde:

(naam klaagster) belt ’s middags om 14.00u dat de pijn toeneemt. Pijn is constant maar bij vlagen verergert het. Heeft een uur geleden urine ingeleverd, nog geen uitslag bekend. Geen problemen met mictie of def. Ook geen bijzondere dingen gedaan behalve vanochtend in de buik gepord om KB uit te lokken. Klinkt opgewekt aan de telefoon en is ook gewoon aan het werk. Geadviseerd warmte op te zoeken om pijn te verlichten en nu 2 pcm te nemen. Belt als de pijn niet afneemt.”

Na anderhalf uur belde klaagster weer met verweerster. Deze noteerde:

“Belt om 15.30u dat pijn toeneemt ondanks pcm. Komt naar de praktijk oogt aldaar heel pijnlijk. Heeft iedere paar minuten een opvlamming van de pijn. Lokaliseert zich in onderbuik en straalt door naar de rug. Uterus drukpijnlijk maar soepel. Urine-uitslag ook binnen: geen cystitis, wel wat bloed gezien volgens doktersassistente. Def vanmiddag voor het laatst. Vbv-,vrw-. DD: nierstuwing, pyelonefritis, partus immaturus. Mw mag zich melden op Observatorium.”

Die avond werd vanuit het ziekenhuis telefonisch gemeld dat klaagster een dreigende partus immaturus had met een uitpuilende vochtblaas bij een vrijwel volledige ontsluiting. De prognose was somber. Op 21 maart 2016 is klaagster bevallen van een dochter, E. Haar geboortegewicht was 240 gram. Zij is ruim 2 uur later overleden.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij is tekortgeschoten. Zij heeft niet goed naar de klachten geluisterd, klaagster heeft gemeld dat de pijn niet aanvoelde als bij een blaasontsteking. Verweerster wist dat er bloed in de urine zat. Zij heeft alleen naar het hartje van de baby geluisterd en niet de ontsluiting gecontroleerd. Klaagster moest zelf aandringen op verwijzing, hoewel ze van de pijn op de grond zat, er is geen ambulance gebeld en zij en klager moesten met de eigen auto door het fileverkeer naar het ziekenhuis aan de andere kant van de stad.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat klaagster in het eerste telefoongesprek met haar nog haar werkzaamheden kon uitvoeren en met haar kon praten, er zat ook geen regelmaat in de pijn. Verweerster heeft voldoende uitgevraagd, er was geen verdenking op pathologie en zij heeft duidelijk geadviseerd en instructies gegeven. Het is bekend dat klachten van een blaasontsteking bij een zwangerschap anders kunnen zijn dan bij een niet-zwangere, de baarmoeder kan geprikkeld raken hetgeen buikklachten kan veroorzaken. Toen ze klaagster zag, vertelde zij dat de pijn voornamelijk in de rug zat. Verweerster dacht voornamelijk aan een nierstuwing of een nierbekkenontsteking. De mogelijkheid van een partus immaturus stond in de differentiaal diagnose. Zij heeft geen vaginaal toucher gedaan omdat ze toch al had besloten klaagster te verwijzen naar de tweede lijn en een vaginaal toucher had dat beleid niet gewijzigd.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1.        

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klacht heeft betrekking op het onderzoek en het beleid van verweerster tijdens het consult op de praktijk op vrijdagmiddag. Het college zal de beoordeling daartoe beperken.

5.3

Klaagster had die ochtend en middag al contact opgenomen vanwege buikpijn. Volgens de aantekeningen om 14.00 uur en 15.30 uur ging het om toenemende pijn die in vlagen (om 14.00 uur) en om de paar minuten (15.30 uur) verhevigde. In de praktijk oogde klaagster heel pijnlijk. Klaagster stelt dat zij ‘half op de grond’ lag van de pijn, wat verweerster betwist. Vast staat dat klaagster nog in staat was, hoewel pijnlijk, van de auto naar de praktijk te komen en op de onderzoeksbank te gaan liggen. Daar heeft verweerster de buik gevoeld en het hartje beluisterd. Omdat de pijn doorstraalde naar de rug, althans rondom buik en rug aanwezig was, heeft verweerster gedacht dat er een probleem met de nieren was. Zij heeft weliswaar als differentiaaldiagnose partus immaturus opgetekend, maar zoals zij ter zitting heeft toegelicht, heeft zij die mogelijkheid niet waarschijnlijk geacht. Zij heeft die diagnose ook niet gedeeld met klaagster en haar man; zij heeft hun verteld dat zij dacht aan een nierbekkenontsteking.

5.4

Naar het oordeel van het college had verweerster meer bedacht moeten zijn op de reële mogelijkheid van een medisch probleem gerelateerd aan de zwangerschap van klaagster, meer in het bijzonder een dreigende partus, naast een mogelijk nierprobleem. De afwezigheid van een blaasontsteking, de toenemende pijn over de dag, het feit dat klaagster tot driemaal de verloskundigenpraktijk had gebeld en de golfbeweging van de pijnintensiteit hadden ertoe moeten leiden dat verweerster de mogelijke oorzaken op haar vakgebied, de verloskunde, adequaat had onderzocht en bevestigd of verworpen. Dit geldt temeer als de middelen daartoe eenvoudig voorhanden zijn, weinig bezwarend voor klaagster en diagnostisch overtuigend. Een vaginaal toucher had in dit verband voor de hand gelegen.

5.5

Verweerster heeft niet getoucheerd, naar het college begrijpt omdat zij op het (achteraf onjuiste) spoor van nierproblemen zat, ervan uitging dat in het ziekenhuis eventueel een toucher zou plaatsvinden en omdat zij in het verleden, tijdens haar opleiding, een keer van een gynaecoloog had vernomen dat een vaginaal toucher bij een partus immaturus door de verloskundige niet gewenst is omdat een toucher ook contracties dan wel bloedverlies in gang kan zetten, wat niet gewenst is. Inmiddels is verweerster, mede vanwege onderhavig geval, ertoe overgegaan om zeer laagdrempelig te toucheren.

5.6

Het college acht de door verweerster gegeven redenen om niet te toucheren niet toereikend om het afwijken van wat in de verloskundigenpraktijk gebruikelijk en noodzakelijk wordt gevonden, te rechtvaardigen. De overwegingen die hebben geleid tot de werkdiagnose die achteraf onjuist bleek, het onvoldoende onderkennen van de reële mogelijkheid van een partus immaturus en het achterwege laten van een vaginaal toucher beoordeelt het college als onvoldoende zorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Anders dan verweerster aanvankelijk in haar verweerschrift heeft aangevoerd, zou zij bij ontdekking van de bijna volledige ontsluiting bij klaagster anders hebben gehandeld. Ter zitting heeft zij immers verklaard dat de voorlichting aan klaagster en klager voorafgaand aan het insturen naar het ziekenhuis anders zou zijn verlopen en dat zij gekozen zou hebben voor vervoer per ambulance.

5.7

Het college overweegt dat niet vast staat dat verweerster niet voornemens was klaagster naar het ziekenhuis te sturen. Het kan zijn dat klager die wens eerder heeft geuit dan dat verweerster de verwijzing in gang heeft gezet, maar haar valt op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.8

De klacht is grotendeels gegrond. Mede gelet op het feit dat verweerster van deze klacht heeft geleerd, acht het college de navolgende maatregel passend.

6.    DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerster.

Aldus gedaan door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. A.L. Smit, lid-jurist, en

A.S. van Es-van Beek, M.H.P Klerkx en D. Cronie, leden-verloskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

12 mei 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.