ECLI:NL:TGZRZWO:2017:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 104/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:63
Datum uitspraak: 24-03-2017
Datum publicatie: 24-03-2017
Zaaknummer(s): 104/2016
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Rapportage psychiater in het kader van de Regeling eisen geschiktheid 2000 na aanhouding van klager met een alcoholpromillage van 2,174 promille. Klager stelt onvoldoende te zijn voorgelicht over het bestaande inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Uit verweerders -in afwijking van het voorbeeld uit de Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol (2011) zelf ontworpen- toestemmingsformulier –dat geen mogelijkheid biedt van inzage of correctie- blijkt niet van de noodzakelijke voorlichting en verweerder heeft er geen notitie van gemaakt. Klacht gegrond.   Het rapport voldoet overigens wel aan de criteria als door het Centraal Tuchtcollege op 30 januari 2014 opnieuw geformuleerd voor een dergelijke rapportage. Het biedt met name voldoende inzicht in de totstandkoming van de diagnose. Uit het rapport blijkt enerzijds dat verweerder -anders dan klager stelt- niet voorbijgegaan is gegaan aan de resultaten van bloedonderzoek, lichamelijk- en psychiatrisch onderzoek en anderzijds biedt het rapport voldoende aanknopingspunten voor verweerder om –ondanks het mogelijk ontbreken van een deel van zijn feitelijke onderbouwing- desalniettemin tot de risico- inschatting te komen dat er sprake was van “alcoholmisbruik in ruime zin, in remissie” zoals het hoge promillage; het in korte tijd meer drinken dan het gebruikelijke maximum; de tolerantie, geadstrueerd met het afwezig zijn van een kater de volgende dag na de aanhouding en het eerst ervaren van een effect van alcohol na 3-4 glazen bier; de onderrapportage van het gebruikelijke drinken en ten slotte onvoldoende inzicht en verantwoordelijkheidsgevoel door een voertuig te besturen met het vastgestelde hoge promillage. Klacht op dit punt ongegrond.   Nu formulier door verweerder is aangepast conform een BBR update van maart 2016 en verweerder ter zitting blijk heeft gegeven van het inzicht dat hij aantekening zal moeten houden van hetgeen besproken is, ook ten behoeve van de beoordeling achteraf, wordt een waarschuwing passend geacht.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 24 maart 2017 naar aanleiding van de op 10 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, psychiater, werkzaam te D,

gemachtigde mr. M.H.M. Mook, ARAG SE te Leusden,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- een aanvulling op het klaagschrift met een kopie van de onderzoeksrapportage;

- verweerschrift met bijlagen;

- de repliek met bijlagen;

- de dupliek met bijlagen.

Partijen hebben geen gebruikt gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 7 februari 2017. Klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door mr. N.M.H. Hoekstra voor mr. Mook.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager werd in mei 2015 rond 0.30 uur als bestuurder van een voertuig bij een routinecontrole aangehouden met een alcoholpromillage van 2,174 promille. Klagers rijbewijs (circa 10 jaar in zijn bezit) werd ingevorderd en hem werd door de rechtbank een boete van € 400,-, een onvoorwaardelijke invordering van 30 dagen en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 210 dagen opgelegd. Klager was niet eerder aangehouden of bij een ongeval betrokken met teveel alcohol op.

Vervolgens heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) verweerder gevraagd om te beoordelen of klager voldeed aan de geschiktheidseisen voor een rijbewijs als gesteld in de Regeling eisen geschiktheid 2000. In dat kader heeft verweerder klager in augustus 2015 onderzocht.

Verweerder noteerde in zijn rapport onder meer het volgende:

Met betrekking tot de omstandigheid laatste aanhouding:

O. werd aangehouden bij een routinecontrole. O. had voorgaande aan de aanhouding ongeveer drie kilometer gereden en was zelf op weg naar huis toe na eerder een café bezocht te hebben met een vriendengroep, onder andere omdat een vriend eerder uit het buitenland was teruggekomen. O. kan zich de aanhouding nog goed herinneren. Het was donderdag- op vrijdagnacht. O. verklaart tussen de 10 en 15 glazen bier te hebben gedronken vanaf ongeveer 20.00 uur tot 24.00 uur in de nacht. Het was gezellig. Dit komt niet geheel overeen met het geconstateerde ademalcoholgehalte (zie alcoholcalculator E), wat de anamnese verminderd betrouwbaar maakt. O. voelde zich niet nuchter genoeg om te kunnen rijden, wel aangeschoten en/of zelfs dronken, wat toch nog past bij tolerantie, omdat O. toch nog gereden heeft. O. wist niet of heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat er sprake was van te veel alcoholgebruik om te mogen rijden, wat past bij een inadequate zelftaxatie met betrekking tot drinken en rijden. O. reed met zijn auto, omdat hij naar huis wilde gaan. Daarbij is sprake van een disfunctionele zelftaxatie van de eigen mogelijkheden om adequaat genoeg te kunnen rijden, wat de vraag stelt of O. niet frequenter gereden heeft na alcoholgebruik, omdat hij zich zelfs daartoe in staat achtte bij een dergelijk hoog promillage, zoals vastgelegd bij het incident waarvoor het onderhavige onderzoek is aangevraagd. O. had gedronken bij gelegenheid van gezelligheid, waarbij O. aangeeft na het incident geen duidelijke fysieke kater te hebben gehad, bijvoorbeeld in de vorm van hoofdpijn, wat past bij tolerantie. O. drinkt meestal niet als hij nog de weg op moet met zijn auto, zo stelt hij. Sinds de aanhouding heeft O. het alcoholgebruik gestopt en hij wil dat ook zo houden. Het alcoholgehalte of bloedalcoholgehalte kan worden gebruikt om de tolerantie t.o.v. alcohol vast te stellen. Bij 1.8 of meer promille tonen de meeste niet tolerante individuen een ernstige intoxicatie. Bij O. was er, gezien het ademalcoholgehalte /bloedalcoholgehalte van 2, 174 promille sprake van wezenlijke tolerantie, temeer daar O. nog gereden heeft. Deze tolerantie is indicatief voor een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik en vormt een sterke aanwijzing voor alcoholmisbruik.”

Betreffende de alcoholanamnese:

“O. dronk het jaar voorafgaande aan de aanhouding gemiddeld twee dagen per week op vrijdag –en zaterdagavond en dan maximaal vijf glazen bier bij die gelegenheid (..) met dit aangegeven gebruikelijke drinken kan de opgebouwde tolerantie, die blijkt uit het naar eigen inschatting kunnen rijden bij het incident, niet worden verklaard, want die kan slechts worden opgebouwd en /of worden onderhouden door een sterker en/of meer frequent drinken in het jaar voorafgaande aan het incident dan door O. hierboven is aangegeven. De weergave van zijn drinken maakt de anamnese van O. onbetrouwbaar en wijst op onderrapportage (…) Bij aangeschoten of dronken zijn, zou O. desgevraagd nooit rijden, maar bij het incident heeft hij dit wel gedaan, waarbij hij zich aangeschoten of dronken voelde. O. voelde pas het effect van alcohol bij 3-4 glazen bier, wat enige tolerantie representeert. Bij deze hoeveelheid voelde O. zich niet goed in staat te rijden en zou hij dit ook niet doen.”

Verder noteerde verweerder –voor zover van belang- dat klager normaal functioneerde en dat klager na staken of vermindering van alcoholgebruik nooit onthoudingsverschijnselen of een kater heeft gehad, nooit veel tijd aan alcohol besteedde of meer gedronken had dan hij zich voorgenomen had, nooit gedacht heeft om te stoppen met drinken, zich nooit schuldig heeft gevoeld m.b.t. alcoholgebruik maar na de aanhouding het alcoholgebruik gestaakt heeft zonder hulp van huisarts of Riagg/CAD.”

Als Samenvatting Anamnese noteerde verweerder:

“Anamnese: aanwijzingen voor alcoholmisbruik in ruime zin, onvoldoende inzicht, onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel, nonchalance met inadequate zelftaxatie met betrekking tot rijden en drinken, doorschieten ten tijde van het incident, onderrapportage ten aanzien van het gebruikelijke drinken bij het incident omdat daarmee niet tolerantie kan worden verklaard van het kunnen rijden met een hoog promillage en het ontbreken van katers bij het aangegeven maximale drinken. Met alcoholmisbruik wordt bedoeld ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Onder ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ wordt verstaan de psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinisch relevante gegevens en/of de DSM-IV-TR classificatie alcoholmisbruik en/of alcoholafhankelijkheid.”

Bij het lichamelijk onderzoek vond verweerder geen symptomen samenhangend met alcoholgebruik. De conclusie van het speciaal psychiatrisch onderzoek bracht geen verandering in de eerdere samenvatting van de anamnese. Er waren geen aanwijzingen voor afhankelijkheid.

Op basis van alle klinisch relevante gegevens en of de DSM-IV-TR classificatie concludeerde verweerder tenslotte:

“Voldoende aanwijzingen om de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’, maar niet conform de DSM-IV-TR te kunnen stellen (nonchalance, onderrapportage ten aanzien van het gebruikelijke drinken en het drinken bij het incident omdat daarmee de tolerantie niet kan worden verklaard die onder ander blijkt uit het kunnen rijden met een hoog promillage bij het incident, doorschieten bij het incident met drinken, onvoldoende inzicht, onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel met inadequate zelftaxatie met betrekking tot drinken en rijden, tolerantie, maar wel aanpassen eigen gedrag, c.q, leren van het verleden, omdat O. gestopt met drinken na het incident en dit ook zo wil houden). Gezien de bevindingen van het onderzoek is er sprake van remissie na het incident. O. lijkt zijn les geleerd te hebben. De datum van het incident 22 mei jongstleden geldt als stopdatum.”

Op grond van de WGBO en CBR-regelgeving dienen keurlingen bij het onderzoek te worden geïnformeerd over hun rechten rond de keuring. Dit kan mondeling dan wel schriftelijk (door middel van een brochure) gedaan worden aldus de vigerende ‘Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol’ (2011) (in hoofdstuk 3 punt 3.1.), hierna de Richtlijn. De Richtlijn vermeldt over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht onder meer: “De psychiater maakt met betrokkene na afloop van het keuringsonderzoek afspraken of betrokkene al dan niet gebruik wil maken van het inzage-kopie-correctie- of blokkeringsrecht (..) Indien betrokkene heeft aangegeven gebruik te willen maken van inzage, kopie of blokkering van het rapport, wordt het rapport persoonlijk aan hem verzonden. Betrokkene wordt er door de psychiater op gewezen, dat hij binnen tien dagen na verzending van het rapport schriftelijk moet aangeven of hij het rapport wil blokkeren, en of hij correcties wil aanbrengen, en zo ja, welke. Alleen feitelijke en schriftelijk aantoonbare onjuistheden zoals data, de uitslagen van eerdere testen, en dergelijke vallen onder het recht op blokkering en/of correctie. Indien betrokkene niet reageert binnen de aangegeven termijn, stuurt de psychiater het rapport naar het CBR.”

In bijlage 7 van de Richtlijn staat een zg blokkeringsformulier. Hierin staat -voor zover van belang-: “Ondergetekende heeft een informatiefolder ontvangen over zijn/haar rechten en plichten rond het keuringsonderzoek. Daarin is o.a. aangegeven dat hij/zij recht heeft op inzage in het keuringsrapport en op blokkering van toezending van de keuringsuitslag aan het CBR.” Vervolgens kan een ondergetekende aangeven al dan niet gebruik te willen maken van zijn blokkeringsrecht en is er ruimte voor feitelijke correcties zoals onjuiste persoonsgegevens.

Voorafgaand aan het onderzoek had verweerder klager een toestemmingsformulier voorgelegd. De tekst luidde:

Hierbij geeft de ondertekende aan:

0 geen gebruik te willen maken van zijn/haar informatie en blokkeringsrecht en geeft de specialist toestemming om het onderzoeksverslag aan het CBR te sturen.

Of

0 gebruik te willen maken van zijn/haar recht op blokkering van de keuringsuitslag aan het CBR; de keurende psychiater zal het rapport niet aan het CBR sturen (dit betekent dat het CBR geen besluit kan nemen over uw rijgeschiktheid en op grond van het door de Minister aangepaste Reglement rijbewijzen  gedurende een jaar na de datum van het keuringsonderzoek geen verklaring van geschiktheid aan u kan afgeven; u mag pas weer rijden indien u opnieuw rijgeschikt wordt bevonden).

Aankruisen wat van toepassing is.

(persoonlijke gegevens/handtekening)”

Klager heeft de eerste optie aangekruist, hij heeft zijn e-mailadres ingevuld om een kopie van het rapport te ontvangen en de verklaring ondertekend. Het onderzoeksrapport is naar klager en het CBR gestuurd. Toen klager na lezing van het rapport bij het CBR te kennen gaf dat hij correcties op het rapport wilde aanbrengen heeft het CBR dit afgewezen onder verwijzing naar het door klager ondertekende toestemmingsformulier. Klager had hier aanvankelijk geen kopie van maar dat heeft hij opgevraagd en gekregen.

Verweerder heeft naar aanleiding van de klacht en op basis van een “CBR update voor keurend specialisten” van maart 2016 zijn huidige toestemmingsformulier aangepast.

Nu kan er naast de mogelijkheid om af te zien van het recht op informatie, correctie en blokkering de optie worden aangekruist dat ondertekende zich voldoende geïnformeerd acht over genoemde rechten terwijl de ondertekenaar altijd een kopie van het ondertekende toestemmingsformulier zal ontvangen en desgewenst een kopie van de rapportage en voorts kan de ondergetekende de optie aankruisen uitdrukkelijk wel gebruik maken te willen maken van zijn/haar recht op informatie en correctie waarbij dan een termijn is aangegeven, waarna het rapport aan het CBR zal worden gestuurd. 

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat klager onzorgvuldig is behandeld.

Verweerder heeft zijn diagnose alcoholmisbruik en zijn dienovereenkomstige rapportage uitsluitend gebaseerd op zijn anamnese met feitelijke onjuistheden waarmee de conclusies van het rapport met name over onderrapportage en tolerantie onvoldoende zijn onderbouwd. Het is onjuist dat klager een normale werkweek zou hebben; hij werkte van zondag tot en met donderdag, klager bestuurde geen auto maar een brommer en verweerder nam ten onrechte aan dat er sprake zou zijn van onderrapportage nu de opgave van klager juist wel overeenkomt met het ademalcoholgehalte van de E calculator. Verweerder heeft bovendien de onderzoeksresultaten uit het bloedonderzoek, lichamelijk onderzoek en psychiatrisch onderzoek volgens het DSM-IV (TR) classificatiesysteem genegeerd. Op basis daarvan kon immers niet de diagnose alcoholmisbruik worden vastgesteld.

Ten slotte heeft klager deze onjuistheden niet kunnen corrigeren doordat verweerder het bewuste toestemmingsformulier heeft laten ondertekenen waarbij klager gedwongen heeft afgezien van zijn inzage- en blokkeringsrecht omdat hij anders geen mogelijkheid had zijn rijbewijs terug te krijgen. Andere mogelijkheden zijn hem niet voorgehouden, hem werd slechts verteld dat het om een formaliteit ging.  

4.     HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft, noch ten aanzien van de informatieverstrekking met de vraag omtrent het afzien van toezending van een conceptrapport - omdat het toestemmingsformulier en de consequenties daarvan met klager besproken zijn voor en na het onderzoek - noch ten aanzien van de gestelde diagnose “alcoholmisbruik in ruime zin, in remissie, waarbij de recidiefvrije periode is ingegaan na het incident”. Feitelijke onjuistheden hadden gecorrigeerd kunnen worden als klager zich tot verweerder had gewend in plaats van tot het CBR maar de genoemde onjuistheden hadden de diagnose niet veranderd. Het rapport houdt wel degelijk rekening met alle beschikbare onderzoeksgegevens en voldoet ook overigens aan de daaraan te stellen eisen. Het door verweerder gebruikte toestemmingsformulier is aangepast aan eerst recent (2015/2016) verstuurde informatie hierover van de kant van het CBR waarbij keurlingen nu duidelijk op hun inzagerecht gewezen worden. Tenslotte wijst verweerder erop dat de uiteindelijke beslissing over het rijbewijs wordt genomen door het CBR waarbij ook een inhoudelijke beslissing wordt genomen en het advies van de medisch adviseur (in casu verweerder) al dan niet wordt overgenomen.  

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Tussen partijen is in geschil of klager voldoende is voorgelicht over het bestaande inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Uit het door verweerder in afwijking van het voorbeeld uit de richtlijn zelf ontworpen toestemmingsformulier blijkt niets van de door verweerder gestelde mondelinge informatie terwijl uit de Richtlijn en het voorbeeld van een toestemmingsformulier blijkt dat informatieverstrekking cruciaal is voor de toestemming. De tekst van het formulier van verweerder laat voorts geen ondubbelzinnige mogelijkheid voor een inzage- of correctierecht voorafgaande aan inzending bij het CBR. Verweerder heeft ook erkend dat het formulier verwarrend kon zijn. Dat verweerder, zoals hij aanvoert, desondanks aan klager duidelijk heeft kunnen maken welke rechten hij prijsgaf kan door het college niet zonder meer worden aangenomen nu klager dit ontkent en verweerder er bovendien nergens een notitie van heeft gemaakt. De klacht op dit punt is dan ook gegrond.

5.3

Voor zover in dit verband klager verweerder een verwijt maakt dat hij geen kopie van het toestemmingsformulier heeft meegegeven acht het college dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hiertoe bestond en bestaat niet de verplichting, tenzij erom wordt gevraagd hetgeen niet is gebleken. Deze klacht is ongegrond.

5.4

De volgende vraag die het college moet beantwoorden is of het rapport van verweerder voldoet aan de door het Centraal Tuchtcollege op 30 januari 2014 opnieuw geformuleerde criteria voor een dergelijke rapportage. Deze criteria luiden:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de

voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.  Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het (Centraal Tuchtcollege) toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Klager heeft aangevoerd dat het rapport met name niet inzichtelijk laat zien op welke gronden verweerder tot zijn diagnose is gekomen nu deze diagnose gebaseerd is op een anamnese met onjuiste feiten en voorbij gaat aan de resultaten van het bloedonderzoek, lichamelijk onderzoek en psychiatrisch onderzoek volgens het DSM-IV-(-TR) classificatiesysteem. Het college is van oordeel dat deze klacht ongegrond is en overweegt daartoe het volgende. Uitgaande van de door klager aangevoerde feiten; dat hij reed op een brommer en een andere werkweek had en aannemende dat er geen sprake was van onderrapportage wat betreft het gebruik van die avond, gelet op de, ook door het college berekende en door verweerder uiteindelijk toegegeven, overeenstemming tussen de opgave van klager en het geconstateerde ademalcoholgehalte volgens de alcoholcalculator van de E, kon verweerder desalniettemin toch tot de risico- inschatting komen dat er sprake was van “alcoholmisbruik in ruime zin, in remissie, waarbij de recidiefvrije periode is ingegaan na het incident”. Hiertoe acht het college van belang dat uit de bevindingen van verweerder alsnog voldoende symptomen en gedragingen naar voren gekomen zijn die de diagnose “aanwijzingen voor alcoholmisbruik” zoals beschreven in de Richtlijn verdedigbaar maken. Immers verweerder heeft gewezen op het hoge promillage bij de aanhouding; het in korte tijd meer drinken dan het gebruikelijke maximale drinken (10-15 glazen bier in plaats van 5 (alles zoals door klager aangegeven); de tolerantie, geadstrueerd met het afwezig zijn van een kater de volgende dag na de aanhouding en het eerst ervaren van een effect van alcohol na 3-4 glazen bier; de onderrapportage van het gebruikelijke drinken (omdat dit de tolerantie bij het incident niet verklaart) en ten slotte onvoldoende inzicht, onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel en nonchalance door een voertuig te besturen met het vastgestelde hoge promillage. Dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de overige onderzoeken is niet gebleken en uit zijn conclusie dat het misbruik in remissie was blijkt dat de resultaten van het lichamelijke en psychische onderzoek zijn meegenomen. Hoewel het duidelijker zou zijn als verweerder zijn anamnese en conclusies meer zou scheiden is ook overigens niet gebleken dat het rapport de toets der kritiek niet kan doorstaan. De klachten op dit punt zijn derhalve ongegrond.

5.5

Nu de klacht deels gegrond is zal het college een maatregel opleggen. In aanmerking genomen dat verweerder heeft verklaard dat hij de informatievoorziening en zijn formulier betreffende het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht heeft aangepast en verbeterd en ter zitting blijk heeft gegeven van het inzicht dat hij aantekening zal moeten houden van hetgeen besproken is, ook ten behoeve van de beoordeling achteraf, wordt een waarschuwing passend geacht.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-      verklaart de klacht deels gegrond;

-      wijst de klacht voor het overige af;

-      legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist en dr. R.J. Verkes dr. T.D. de Haan, J.M. Komen, leden-artsen, in tegenwoordigheid van

mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.