ECLI:NL:TGZRZWO:2017:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 149/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:44
Datum uitspraak: 13-02-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 149/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychotherapeut. Klager verwijt verweerster dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld, de psychiatrische diagnose met betrekking tot zijn ex-partner niet wilde bevestigen en dat zij klager niet wil helpen contact met zijn ex te hebben. Klacht niet-ontvankelijk/kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 februari 2017 naar aanleiding van de op 17 juni 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r  

-tegen-

C , psychotherapeut, werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          de drie aanvullende klaagschriften;

-          het verweerschrift met de bijlage;

-          de repliek;

-          de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het dossier van klager, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft jaren geleden een relatie gehad. Klager is van oordeel dat zijn ex-partner een dubbele persoonlijkheid heeft en een dissociatieve stoornis. Volgens klager bevindt zijn ex-partner zich in een levengevaarlijke situatie en heeft zij dringend hulp nodig. Klager heeft sinds een aantal jaren geen enkel contact met zijn ex. Zij wil dit niet ondanks zijn aandringen.

Op verwijzing van zijn huisarts is klager twee keer kortdurend bij verweerster onder behandeling geweest voor psychotherapie, in 2013 en 2014. De eerste behandeling telde vier gesprekken en was gestoeld op de diagnose ‘rouwreactie vanwege de verbroken relatie met een vrouw’. De tweede behandeling was vanwege ‘een terugval in depressieve klachten’ en telde zeven behandelingen. Verweerster stelde als diagnose ‘recidiverende depressie, matig en een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis’. Doel van de behandeling was het verminderen van klagers stemmingsklachten. Verweerster heeft aan klager aangegeven dat hij zijn ex-partner diende los te laten.

Tijdens de therapie heeft klager verweerster laten weten dat hij zijn theorie rondom zijn ex in een boek had opgeschreven en heeft hij haar gevraagd dit te lezen. Verweerster heeft dat niet gedaan. In juni 2016 heeft klager verweerster per e-mail meegedeeld dat hij een klacht had neergelegd bij het tuchtcollege maar dat hij deze liever niet doorzet tenzij zij hem niet zou helpen bij het in contact komen met zijn ex door een door hemzelf opgestelde psychologische verklaring over haar als deskundige te ondertekenen. Verweerster heeft dat, onder verwijzing naar haar beroepscode, niet gedaan.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster in hoofdzaak -zakelijk weergegeven- dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld, namelijk dat hij zijn ex moest loslaten. De verdere verwijten van klager lijken erop neer te komen dat verweerster niet bereid was de diagnose die klager met betrekking tot zijn ex-partner had gesteld te bevestigen en dat zij niet is ingegaan op de voorstellen van klager om hem te helpen om weer contact met zijn ex-partner te hebben.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- impliciet aan dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De kern van de klacht is dat klager weer in contact wilde komen met zijn ex-partner. Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht kan het college kort zijn. De klacht is niet gegrond.

Verweerster heeft, zo blijkt uit het dossier, van meet af aan duidelijk gemaakt dat zij geen rol kon spelen als het gaat om het herstellen van het contact met klagers ex-partner. Het advies van verweerster dat klager zijn ex-partner het beste los zou kunnen laten is in dat kader als “state of the art” aan te merken. Dat verweerster het boek van klager niet heeft willen lezen acht het college te billijken, gelet op de tijdsbesteding die dat zou vergen in relatie tot nut en noodzaak voor de behandeling.

5.3

Klager is, omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is, niet klachtgerechtigd ten aanzien van het al dan niet onderschrijven van een diagnose met betrekking tot meergenoemde ex-partner.

Dat verweerster de diagnose die klager met betrekking tot zijn ex-partner niet heeft willen bevestigen is overigens terecht. Ten eerste had verweerster haar niet zelf onderzocht en zelfs als zij dat wel had gedaan dan nog had zij, zonder haar toestemming (die zijn ex-partner uiteraard niet had gegeven), niet over de diagnose met klager kunnen spreken. 

5.4

Gelet op het voorgaande is klager niet-ontvankelijk in zijn klacht en is de klacht voor het overige kennelijk ongegrond. Daarom dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van het klachtonderdeel genoemd onder 5.3;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, S.M. Pol en S.L.M. Jorna, leden- psychotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.