ECLI:NL:TGZRZWO:2017:43 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 148/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:43
Datum uitspraak: 13-02-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 148/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij geen psychiatrische diagnose bij zijn ex-partner wil stellen en dat hij klager niet wil helpen contact met zijn ex te hebben. Klacht niet-ontvankelijk/kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 februari 2017 naar aanleiding van de op 17 juni 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r  

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          de vier aanvullende klaagschriften;

-          het verweerschrift met de bijlage;

-          de repliek;

-          de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft jaren geleden een relatie gehad. Klager is van oordeel dat zijn ex-partner een dubbele persoonlijkheid heeft en een dissociatieve stoornis. Volgens klager bevindt zijn ex-partner zich in een levengevaarlijke situatie en heeft zij dringend hulp nodig. Klager heeft sinds een aantal jaren geen enkel contact met zijn ex. Zij wil dit niet ondanks zijn aandringen en zij heeft een aanklacht tegen hem ingediend wegens stalking.

Klager heeft verweerder frequent gevraagd uitspraken te doen over zijn ex-partner. Klager heeft verweerder daartoe ook vele geschriften gestuurd. Verweerder heeft niet aan het verzoek van klager voldaan.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij de diagnose dubbele persoonlijkheid, een dissociatieve stoornis bij zijn ex-partner niet wil stellen en dat hij klager niet wil helpen om contact met zijn ex-partner te hebben.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij op het verzoek van klager geen uitspraak kan doen over diens ex-partner. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht kan het college kort zijn. De klacht is niet gegrond. Het standpunt van verweerder dat hij met betrekking tot de ex-partner van klager geen uitspraken kan doen, is juist.

Verweerder heeft bij zijn verweerschrift het medisch dossier van klager overgelegd voor zover dit de contacten betreft die betrekking hebben op de klacht. Daaruit blijkt dat verweerder klager veel aandacht heeft gegeven en telkens heeft geprobeerd te achterhalen wat de hulpvraag van klager was. Ook inzage in de teksten die klager verweerder gaf, leverde verweerder geen aanknopingspunten op om klager verder te helpen. Verweerder vermoedde, en het college kan verweerder daarin volgen, dat er bij klager sprake was van ‘DSM-problematiek’. Daarom heeft verweerder klager voor nadere diagnostiek en behandeling doorverwezen. Verweerder heeft daarmee de zorg van een goed hulpverlener aan klager geboden. Een behandelrelatie is echter niet tot stand gekomen.

Het siert verweerder verder dat hij via klager de ex-partner hulp heeft aangeboden. Van dit aanbod heeft zij geen gebruik gemaakt.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht, voor zover deze de behandelrelatie tussen klager en verweerder betreft, kennelijk ongegrond. Klager is niet-ontvankelijk waar hij verweerder verwijt ten aanzien van een derde, al dan niet zijn ex-partner, een verkeerde diagnose te hebben gesteld. Klager is immers te dien aanzien niet als rechtstreeks belanghebbende aan te merken. Daarom dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van het klachtonderdeel genoemd onder 5.3;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. P.A.J. Buis en J.M. Komen, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

  voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.