ECLI:NL:TGZRZWO:2017:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 072/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:41
Datum uitspraak: 13-02-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 072/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   klacht tegen psychiater. Het college oordeelt dat verweerster, gezien de voorgeschiedenis van klager, met betrekking tot de diagnose  grote betekenis mocht toekennen aan de door haar voorgangers gestelde diagnose. Dat klager het met deze diagnose en de bijbehorende behandeling niet eens is, leidt niet tot een ander oordeel. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 februari 2017 naar aanleiding van de op 9 februari 2016 bij het Tuchtcollege Amsterdam binnengekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgestuurde klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlage

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek;

-          brief d.d. 17 juni 2016 van gemachtigde verweerster waarin zij afziet van dupliek;

-          het proces-verbaal van het op 1 september 2016 gehouden mondeling vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is psychiater en als zodanig verbonden aan D te B sinds september 2015. Verweerster is sinds 8 september 2015 bekend met klager. Klager kent een lange psychiatrische voorgeschiedenis met meerder opnames sinds 1977. Klager is sinds die tijd gediagnosticeerd met een chronische schizofrene stoornis waarvoor hij onder meer medicamenteus (soms gedwongen) wordt behandeld. Uit de decursus en de overgelegde stukken met betrekking tot de dwangbehandeling blijkt dat er geregeld overleg is met klager over de medicatie en de bijwerkingen.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij een onjuiste diagnose heeft overgenomen van haar voorganger en zelf geen diagnose heeft gesteld.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij zich vanaf het moment dat zij de behandeling van klager op zich nam, mocht baseren op de behandelhistorie zoals die uit het dossier bleek, inclusief de daarin opgenomen diagnostiek door anderen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Blijkens de overgelegde stukken heeft klager al 30 jaar last van auditieve hallucinaties en paranoïde waanideeën. Hij gebruikt vanaf 1978 verschillende soorten medicatie. Klager is in 2007 en in 2008 psychiatrisch onderzocht. De gedwongen opnames zijn diverse keren  getoetst door de rechter, waarbij deze de overtuiging moet hebben gekregen dat er sprake was van een psychiatrische stoornis. In 2008 is er advies gegeven over dwangbehandeling. In 2014 is klager op zijn verzoek gezien door een psychiater van het E voor een second opinion. Ook deze stelde vast dat er bij klager sprake is van een schizofrenie van het paranoïde type. Inmiddels krijgt klager sinds december 2015 weer gedwongen medicatie, getoetst door de geneesheer-directeur, in verband met doodsbedreigingen en gewelddadige uitspraken. Het college is met verweerster van oordeel dat zij, gelet op deze voorgeschiedenis met betrekking tot de diagnose, grote betekenis mocht toekennen aan de door haar voorgangers gestelde diagnose. Er was geen aanleiding om aan deze diagnose te twijfelen. Het college gaat ervan uit dat verweerster deze diagnose ook zelf wel heeft getoetst en daarin bevestigd is door het gedrag van klager, dat zich niet -zoals hij meent- door bijwerkingen van de medicatie laat verklaren. Dat klager het met de gestelde diagnose en de bijbehorende behandeling niet eens is, leidt niet tot een ander oordeel. Ook het feit dat klager in staat is aan het college toegestuurde stukken op te stellen, betekent niet zoals hij wil dat de diagnose onjuist moet zijn.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. R.J. Verkes en A.A.G. van den Ende, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.