ECLI:NL:TGZRZWO:2017:183 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 143/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:183
Datum uitspraak: 20-11-2017
Datum publicatie: 20-11-2017
Zaaknummer(s): 143/2017
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde over behandeling patiënt en bejegening naaste betrekking. Veronderstelde wil patiënt. Klaagster niet ontvankelijk met betrekking tot klacht over behandeling patiënt. Klacht betreffende bejegening klaagster als naaste betrekking wel ontvankelijk maar kennelijk ongegrond.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 20 november 2017 naar aanleiding van de op 13 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e  r

-tegen-

C , specialist ouderengeneeskunde, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M. Leusink, verbonden aan F te D,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullend klaagschrift.;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het stuk van verweerster met de bijlage van 22 augustus 2017;

-          het proces-verbaal van het op 21 augustus 2017 gehouden mondeling vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft de behandeling van E, geboren in 1932, verder patiënte te noemen. Patiënte is een bewoonster bij F. Klaagster is de stiefdochter van patiënte. Bij beschikking van 30 september 2015 van de rechtbank Noord-Holland is klaagster benoemd als bewindvoerder van patiënte omdat het aannemelijk werd geacht, gelet op de stukken en de behandeling op de zitting, dat patiënte als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Bij beschikking van 5 oktober 2015 van de rechtbank Noord-Holland is klaagster vanwege die reden tevens benoemd als mentor van patiënte. 

Op 3 september 2016 heeft de specialist ouderengeneeskunde G patiënte, op haar eigen verzoek omdat zij een andere bewindvoerder wilde die onafhankelijk was van de familie, als volledig wilsbekwaam beoordeeld. Bij beschikking van 26 juni 2017 van de rechtbank Gelderland is klaagster met ingang van 15 juli 2017 ontslagen als bewindvoerder en als mentor en is een van de familie onafhankelijke mentor en bewindvoerder benoemd.

Klaagster heeft de onderhavige klacht ingediend op 13 juni 2017.

Bij brief van 11 juli 2017 heeft klaagster het college laten weten dat patiënte een totale amnesie heeft voor het gebeuren.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven-:

1.    onjuiste behandeling van patiënte;

2.    onheuse bejegening en onvoldoende informatie over de behandeling van patiënte;

3.    manipulatie van het personeel om valse verklaringen over klaagster te krijgen.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, althans dat de klacht ongegrond is.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Met betrekking tot de ontvankelijkheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 65, eerste lid onder a, van de Wet BIG wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht, onder meer van een rechtstreeks belanghebbende. Het Centraal Tuchtcollege heeft met betrekking tot de toepassing van deze bepaling in zijn beslissing in de zaak C2012.405 overwogen dat het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen ten aanzien van de medische behandeling van een overleden patiënt niet berust op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt, met gevolg dat van belang is of degene die klaagt daardoor die veronderstelde wil van de overleden patiënt uitdrukt. Voorts heeft het college in genoemde beslissing overwogen het niet de taak van de tuchtrechter te achten om in een zaak waarin een naaste betrekking van een overleden patiënt een klacht indient, ambtshalve te onderzoeken of deze de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt en dat het indienen van een klacht het oordeel rechtvaardigt dat de klagende nagelaten betrekking de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt, behoudens het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen.

In het nu voorliggende geval is naar het oordeel van het tuchtcollege sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. De stukken in het dossier leveren in onderling verband en samenhang bezien zodanige aanwijzingen op dat gerede twijfel bestaat dat klaagster met het indienen van haar klacht de wil van patiënte vertegenwoordigt. Patiënte heeft zich immers juist (met succes) ingespannen om klaagster als mentor/bewindvoerder door de rechter te laten ontslaan. Daar komt bij dat verweerster op overtuigende wijze heeft aangevoerd dat patiënte niet wilsonbekwaam was.

Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden het tuchtcollege ambtshalve tot de slotsom dat het ervoor moet worden gehouden dat klaagster met het voeren van deze tuchtprocedure niet de wil van patiënte vertegenwoordigt, zodat zij geen van de wil van patiënte afgeleid klachtrecht heeft. Dat klaagster ten tijde van het indienen van de tuchtklacht formeel nog niet ontslagen was als bewindvoerder/mentor maakt dat niet anders. Patiënte had immers de procedure om klaagster als zodanig te laten ontslaan al in gang gezet.

Klaagster heeft bij het mondeling vooronderzoek nog formulier overgelegd waarin patiënte aangeeft er geen bezwaar tegen te hebben dat medische gegevens beschikbaar worden gesteld en ter inzage worden gegeven in het kader van de bewindvoering/mentoraat van klaagster. Aan deze verklaring komt in het kader van deze procedure geen betekenis toe. Gezien vorenweergegeven feiten en omstandigheden kan niet worden aangenomen dat die verklaring een volmacht impliceert voor het voeren van deze tuchtprocedure.

Dat betekent dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klachten met betrekking tot de behandeling van patiënte. 

Anders is dat wat betreft de klachtonderdelen die betrekking hebben op de bejegening van klaagster als naaste betrekking van patiënte.

5.2

Met betrekking tot de gegrondheid

Het college wijst er met betrekking tot die klachtonderdelen allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Het college heeft uit de stukken geen aanwijzingen dat verweerster ten opzichte van klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die zij als behandelend arts van patiënte ten opzichte van klaagster als naaste betrekking van patiënte behoorde te betrachten.

5.4

Voor zover de klacht de bejegening van en de informatie aan klaagster zelf als naaste betrekking van patiënte betreft overweegt het college dat er geen aanwijzingen zijn dat verweerster, gegeven de specifieke omstandigheden in dit geval, in de bejegening van klaagster is tekortgeschoten, laat staan dat zij dat op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze zou hebben gedaan. In het verlengde van hetgeen bij de ontvankelijkheid is overwogen, geldt dat verweerster -omdat patiënte niet wilsonbekwaam was en klaagster haar wil niet vertegenwoordigde - beperkter met klaagster kon en mocht communiceren dan klaagster van haar verlangde.

De klacht dat verweerster personeel heeft gemanipuleerd om valse verklaringen over klaagster te krijgen heeft klaagster verder niet onderbouwd. Dat klachtonderdeel kan daarom niet slagen.  

5.5

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond voor zover het de bejegening van klaagster als naaste betrekking betreft en voor het overige is klaagster niet- ontvankelijk in haar klacht. Er dient dan ook als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          wijst de klacht af wat betreft de klachtonderdelen 2 en 3;

-          verklaart klaagster voor het overige niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.J.T. Tijkotte en J. Schuur, leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.