ECLI:NL:TGZRZWO:2017:178 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 222/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:178
Datum uitspraak: 07-11-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s): 222/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Partners, in het buitenland wonende grensarbeiders, verwijten arts die hun arbeidsverzuim begeleidt, onjuiste diagnose (arbeidsconflict respectievelijk overige aanpassingsstoornissen) en vooringenomenheid. Verwijten zijn onterecht aangevoerd. Arts blijkt niet geregistreerd als bedrijfsarts. Dit is echter geen onderdeel van de klachten. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 november 2017 naar aanleiding van de op 6 september 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door  mr. A.H. Wijnberg, advocaat te Groningen,

k l a g e r

-tegen-

C , arts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. drs. D.W.M. Weesie, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift;

-          de aanvulling van de klacht met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek;

-          de dupliek;

-          een aanvullend klaagschrift van de gemachtigde van klager van 10 mei 2017;

-          een reactie van de gemachtigde van verweerder van 16 mei 2017.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2017, tegelijk met de klacht van klagers partner (no. 223/2016). Verschenen zijn de gemachtigde van klagers en verweerder met zijn gemachtigde. Klagers zijn met bericht vooraf niet verschenen. Na afloop van de zitting zijn afzonderlijke beslissingen genomen.

2.  DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het verzuimdossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is sinds 1 november 2008 werkzaam voor E, locatie D, in de functie van Site Delivery Manager. Hij is met zijn partner woonachtig in het buitenland. Klager heeft zich op 2 mei 2016 ziekgemeld. In verband met deze ziekmelding heeft CBZ op 4 mei 2016 een huisbezoek verricht.

Klager is op 18 mei 2016 op het spreekuur van verweerder te D geweest. In het verslag dat na dit spreekuur is opgesteld staat beschreven:

Meneer heeft zich ziek gemeld, omdat hij vast is gelopen in het werk. Naar de mening van meneer is hij de laatste jaren fors overbelast geraakt. Hij heeft geprobeerd om daar in gesprek met zijn oude en zijn nieuwe leidinggevende uit te komen. Meneer heeft ook met de directeur een gesprek gevoerd. Helaas heeft dat niet tot een oplossing geleid. Meneer heeft zich ziek gemeld. Hij is in het buitenland woonachtig. Is geëmigreerd. Dat betekent dat hij voor de ‘claimbeoordeling’ (is er sprake van arbeidsongeschiktheid t.g.v. ziekte) bij zijn huisarts terecht moet (…). Voor wat betreft de begeleiding in het kader van de Ziektewet ben ik degene die die rol vervult. Ik heb met meneer doorgesproken dat daar waar de situatie op het werk tot ziekmelding leidt, de oplossing in gesprek op het werk gevonden moet worden. Meneer begrijpt dat en wil zodra hij dat kan daaraan meewerken. Ik heb meneer gewezen op de mogelijkheid zich dan te laten vergezellen”.

In de probleemanalyse en het advies van 18 mei 2016 van verweerder is het verslag verwerkt. Genoteerd is: “de huisarts heeft meneer vooralsnog tot 1 juni arbeidsongeschikt acht. Ik heb meneer gevraagd de huisarts op 1 juni te vragen mij ook te willen berichten (…). Er is sprake van verzuim ten gevolge van werkgerelateerde problematiek. Problematiek die in principe niet in de Ziektewet thuishoort”. Dit document is met een begeleidend schrijven op 18 mei 2016 aan klager toegezonden.

In een Ärztliches Attest van 24 mei 2016 heeft de buitenlandse huisarts van klager bericht (in de vertaling van klager, RTC) dat klager om gezondheidsredenen niet aan bedrijfsgerelateerde gesprekken kan deelnemen.

In de Periodieke evaluatie van 25 mei 2016 heeft verweerder onder het kopje ‘stand van zaken’ het volgende aan de werkgever gerapporteerd:

“Op 18 mei heb ik de conclusie getrokken dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid werkgerelateerd is. Dat betekent in de context van re-integreren, dat als de oorzaak niet opgelost wordt, er sprake is van een re-integratie-belemmerende factor. Dat is ook de reden waarom ik in mijn advies heb aangegeven dat er een gesprek zou moeten komen tussen werkgever en werknemer. Ik heb dat op 18 mei ook uitgebreid met meneer besproken. Meneer gaf toen ook onomwonden aan dat hij het daar helemaal mee eens was (….). In mijn gesprek met meneer op 18 mei heb ik hem verzocht om de huisarts te vragen mij inhoudelijk te willen informeren over de argumenten waarop hij zijn beslissing in de claimbeoordeling fundeert. Nu komt dus een attest van de huisarts met een beslissing op het vlak van de re-integratie, waarin, in strijd met mijn op argumenten gestoelde advies om met elkaar in gesprek te gaan, zonder nadere argumentatie stelt, dat meneer niet in staat zou zijn het gesprek met de werkgever aan te gaan.

Van deze Periodieke evaluatie is ook aan klager een afschrift verzonden. In de begeleidende brief van 25 mei 2016 verwijst verweerder (een kennelijke misslag, RTC) naar een gesprek dat 24 mei 2016 heeft plaatsgevonden.

De werkgever van klager benadert klager op 31 mei 2016 met een e-mailbericht. De werkgever verzoekt klager toestemming te verstrekken aan de bedrijfsarts voor het opvragen van informatie bij zijn huisarts, en om de huisarts te verzoeken argumenten te geven voor zijn advies dat klager niet in staat was tot een gesprek op het werk. Klager geeft in zijn reactie van 2 juni 2016 te kennen aan deze verzoeken geen gehoor te geven, omdat zijn buitenlandse arts heeft vastgesteld dat klager medisch gezien tot een dergelijk gesprek niet in staat is.

Klager heeft op 19 mei 2016 bij het UWV een deskundigenoordeel gevraagd met betrekking tot de vraag of hij per 1 juni 2016 al dan niet geschikt is voor zijn werk. Omdat uit contact van het UWV met de partner van klager blijkt dat klager met ingang van 9 juni 2016 in het ziekenhuis is opgenomen, concludeert het UWV in het rapport van 14 juni 2016 dat klager op 1 juni 2016 op grond van medische klachten niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten.

Klager is vervolgens uitgenodigd voor het spreekuur van verweerder op 13 juli 2016. In het document “periodieke evaluatie” dat na dit spreekuur is opgesteld, heeft verweerder genoteerd:

Meneer vertelde dat hij “een vertrouwensbreuk met de bedrijfsarts heeft”. Meneer is niet bereid de argumenten hiervoor met mij te delen”.

Nadat klager dit rapport toegestuurd heeft gekregen, heeft hij verweerder via de e-mail verzocht het rapport bij te werken, omdat klager niet gezegd heeft dat hij niet bereid was de argumenten te delen, maar dat hij heeft aangegeven niet dieper op de materie in te willen gaan. Verweerder heeft hierop via de e-mail gereageerd en klager in overweging gegeven een bijstelling op de Periodieke evaluatie te maken, eventueel samen met de werkgever.

Klagers werkgever heeft klager bij brief van 15 juli 2016 laten weten niet in te gaan op het verzoek om een andere bedrijfsarts en klager uitgenodigd voor een spreekuur op

18 juli 2016, teneinde de bedrijfsarts van voor de re-integratie relevante informatie te kunnen voorzien. Klager heeft met een e-mailbericht van 18 juli 2016 de afspraak afgezegd:

Naar aanleiding van de brief van 15 juli 2016 wil ik de afspraak met deze bedrijfsarts vanmiddag afzeggen. Mijn huisarts raadt mij nog altijd dringend af om dergelijke gesprekken te voeren. Ik blijf er tevens bij dat ik geen vertrouwen heb in deze bedrijfsarts, hetgeen mijn re-integratie niet bevordert. Niet alleen heeft deze bedrijfsarts in eerste instantie de plank volledig mis geslagen met zijn “diagnose”, hij heeft ook een volledig verzonnen rapport opgesteld naar aanleiding van een afspraak op 24 mei die nooit heeft plaatsgevonden. Verder is mijn ervaring tot nu toe dat hij mijn woorden verdraait en cruciale informatie achterwege laat. Ik heb er geen vertrouwen in dat deze bedrijfsarts een goede inschatting kan maken van mijn situatie of dat hij op basis van alle informatie een afweging kan maken. Om die reden heb ik het vertrouwen in hem opgezegd (…..). Ik houd mij natuurlijk beschikbaar voor een afspraak bij een andere bedrijfsarts”.

Hierna hebben geen verdere contacten tussen klager en verweerder plaatsgevonden. De begeleiding van klager is nadien overgenomen door een andere (bedrijfs)arts.

Klagers werkgever heeft verweerder met e-mailbericht van 22 juli 2016 ervan in kennis gesteld dat bij brief aan klager is bericht dat zijn loonbetaling per direct wordt gestaakt, omdat hij niet meewerkt aan zijn re-integratie. De werkgever weerlegt in de brief klagers aantijgingen. Verweerder reageert met e-mailbericht van 22 juli 2016 aan de werkgever met de woorden: “ik ben benieuwd naar hun volgende stap. Het zal, denk ik, wel een schaakpartij worden/blijven”.

Uit een onderzoek van de Stichting Burnout is op 15 augustus 2016 naar voren gekomen dat er ten aanzien van klager sprake is van een ernstige burn-out.

3.  HET STANDPUNT VAN KLAGER

Ter zitting is in overleg, naar aanleiding van het aanvullend klaagschrift en met instemming van de gemachtigde van klager, afgestemd dat klager verweerder – zakelijk weergegeven – het volgende verwijt:

- een onjuiste diagnose;

- vooringenomenheid.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert – samengevat – aan dat de verwijten geen doel treffen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Voor wat betreft het stellen van een onjuiste diagnose voert klager aan dat verweerder geen rekening hield met zijn klachten. Het college kan voor deze stelling enkel als onderbouwing onderkennen klagers e-mailbericht van 18 juli 2016 aan de werkgever. Daarin is vermeld dat verweerder zijn woorden verdraaide en cruciale informatie achterwege liet en dat klager er geen vertrouwen in had dat verweerder een goede inschatting kon maken van zijn situatie of dat hij op basis van alle informatie een afweging kon maken.

Het college kan uit die onderbouwing niet opmaken dat verweerder in het verslag van het spreekuur van 18 mei 2016, de probleemanalyse met advies van 18 mei 2016 en/of de periodieke evaluatie van 25 mei 2016 het relaas van klager onjuist heeft weergegeven. Van klager mag worden verwacht dat hij vermeldt wat er mankeert aan deze verslagen van verweerder. Een duidelijke betwisting van de verslaglegging ontbreekt evenwel.

Het college constateert dat verweerder zich bij de behandeling van het arbeidsverzuim van klager terecht heeft beperkt tot begeleiding in het kader van de re-integratie. Verweerder heeft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid (het “ziek schrijven”, wat een gebruikelijke benaming is, RTC) van klager als in het buitenland wonende grensarbeider eveneens terecht overgelaten aan de buitenlandse huisarts van klager.

Het college is van oordeel dat verweerder uitgaande van zijn als juist aangemerkte verslaglegging – in mei 2016 – in redelijkheid tot de diagnose werkgebonden problematiek, oftewel een arbeidsconflict kon komen. Verweerder mocht dan ook overeenkomstig de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten van oktober 2014 voor alles aansturen op een gesprek tussen klager en werkgever teneinde dit conflict op te lossen. Verweerder noteerde trouwens dat klager het daarmee eens was.

Het college vindt bevestiging van dit oordeel in het verhandelde ter zitting. De gemachtigde van klager meldde dat klager verweerder had toevertrouwd dat de werkgever hem als klokkenluider beschouwde. Verweerder herkende die bewoording niet, maar bevestigde dat klager hem in het spreekuur van 18 mei 2016 had gezegd dat hij te horen had gekregen dat een hogere leidinggevende hem kwijt wilde. Dit wijst inderdaad op werkgebonden problematiek. Dat verweerder noteerde dat die problematiek in principe niet in de Ziektewet thuishoort, is een te billijken opmerking. Deze opmerking veranderde immers niets aan de bevoegdheidsverdeling tussen verweerder en klagers buitenlandse huisarts.

Dat enige maanden na het spreekuur bij klager een burn-out werd gediagnosticeerd, betekent niet dat verweerder onjuist heeft gehandeld. Klager heeft verweerder slechts eenmaal – op 18 mei 2016 – inhoudelijk gesproken en daarna niet meer. Verweerder werd aldus niet in de gelegenheid gesteld om zijn diagnose – zo nodig – bij te stellen.

De conclusie is dat dit klachtonderdeel faalt.

5.3

Voor wat betreft het verwijt dat verweerder vooringenomen, want te vriendelijk voor de werkgever, was, wijst klager in het aanvullend klaagschrift (punt 9) op enkele stukken uit het verzuimdossier. Deze hebben voor een deel betrekking op de door verweerder gestelde diagnose, die reeds is besproken in 5.2. Eén van de stukken betreft voorts een notitie van de werkgever; die is verweerder uiteraard niet euvel te duiden.

Wat resteert is de opmerking in verweerders e-mailbericht van 22 juli 2016 aan de werkgever: “ik ben benieuwd naar hun volgende stap. Het zal, denk ik, wel een schaakpartij worden/blijven”. Verweerder heeft uitgelegd wat hij met die opmerking bedoelde. Wat daarvan zij, deze opmerking dateert van nadat klager het vertrouwen in verweerder had opgezegd. Daarna heeft verweerder geen bemoeienis meer gehad met de verzuimbegeleiding van klager. Daarom kan niet worden gezegd dat sprake was van vooringenomenheid. Verweerder heeft immers geen oordeel meer gegeven over klagers situatie.

Ook dit klachtonderdeel faalt.

5.4

Verweerder heeft voldaan aan de in 5.1 bedoelde norm. De klacht is ongegrond.

Het college merkt nog op dat verweerder zich presenteert en stukken tekent als bedrijfsarts, terwijl hij blijkens het overzicht uit het BIG-register niet als zodanig is geregistreerd. Daarmee ter zitting geconfronteerd, heeft verweerder erkend dat hij in het verleden als verzekeringsarts was geregistreerd en dat hij nooit als bedrijfsarts is of was geregistreerd. Verweerder meent dat hij kon afzien van andere registraties dan die als basisarts. Verweerder stelt wel deel te nemen aan de interne (bij)scholing voor bedrijfsartsen van G, maar heeft geen pogingen ondernomen om te komen tot enige registratie als zodanig.

Nu de klacht zich hierop niet richt, volstaat het college met de opmerking dat ingevolge artikel 17 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degene die als specialist is geregistreerd en het voeren van de titel is verboden als zulks niet het geval is.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist,

E.H. The-van Leeuwen, C.A.W.M. Hertog en E.I. van Dijk , leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2017 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.