ECLI:NL:TGZRZWO:2017:177 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 033/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:177
Datum uitspraak: 07-11-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s): 033/2017
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Verzekeringsarts beoordeelt WIA aanvraag. Zonder inwinnen van nadere informatie bij de behandelende sector werd het arbeidsverzuim van klager berekend met conclusie: normale inzetbaarheid. Verweersters rapport was niet op navolgbare en consistente wijze onderbouwd. De conclusies waren ook feitelijk onjuist. Volgt waarschuwing.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 november 2017 naar aanleiding van de op 2 februari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , verzekeringsarts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door drs. A.B. Schippers-Juergens, verbonden aan UWV te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

nadere stukken klager d.d. 14 september 2017.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2017, alwaar zijn verschenen klager en verweerster met haar gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager was werkzaam als groepsleerkracht bij E met een aanstelling voor 32,82 uur per week. Hij maakte één dag per week gebruik van de BAPO-regeling. Klager is met ingang van 30 oktober 2014 ziekgemeld met hartritmestoornissen. Klager heeft op therapeutische basis werkzaamheden verricht.

Klager heeft bij het UWV een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, waarbij een re-integratieverslag was gevoegd. In het kader van de aanvraag heeft op 21 september 2016 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door verweerster plaatsgevonden. Na dit onderzoek heeft verweerster geconcludeerd dat bij klager als gevolg van zijn medische problematiek een gemiddeld verzuim van drie dagen per maand aannemelijk is en hij daarbuiten normaal inzetbaar is.

Voor de op dat moment gehanteerde re-integratie (sinds de ziekmelding op therapeutische basis en per 16 februari 2016 ook op therapeutische basis voor drie halve dagen per week) zag verweerster geen medische argumenten. Het UWV heeft na daarop volgend arbeidskundig onderzoek de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever verlengd met 52 weken op de grond dat werkgever onvoldoende heeft gedaan om klager te re-integreren. Klagers WIA-aanvraag is om die reden niet in behandeling genomen. Zowel klager als werkgever hebben tegen dit besluit van het UWV bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 maart 2017 heeft het UWV de bezwaren gegrond verklaard als gevolg waarvan de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever is komen te vervallen per

26 oktober 2016.

In het medisch onderzoeksverslag van 21 september 2016 heeft verweerster onder meer genoteerd:

Informatie bedrijfsarts bij aanvraag WIA (…). Hartritmestoornis met ongunstige invloed van spanningen daarbij”.

En: “Cliënt wacht op opname in F i.v.m. een ablatio. Hij bleek een dubbele hartritmestoornis te hebben (boezemfibrilleren en….).

En: “cliënt heeft gemiddeld per 4 a 5 weken een aanval. Na een cardioversie is het ritme weer hersteld (op 1 keer na. Op koningsdag 2015 hebben ze het 5 keer moeten doen)”. En: “na een cardioversie moet hij officieel 5 dagen rust houden. Mag dan ook niet sporten. Daarna mag hij weer gewoon zijn werk doen. Moet nuchter zijn om geholpen te kunnen worden. Cliënt mag niet autorijden op de dag dat de cardioversie heeft plaatsgevonden (….)”.

Er werd gezocht naar informatie m.b.t. medische adviezen na een cardioversie. Uit een patiëntenfolder (zie dossier) blijkt, dat patiënt direct na de cardioversie niet zelf met de auto naar huis mag rijden. Een andere folder spreekt over 24 uur niet autorijden. Twee dagen na de cardioversie mag cliënt weer alles doen. Na een cryo ablatio dient cliënt enkele dagen heel voorzichtig te zijn met bewegen m.b.t. de plek waar de lies is aangeprikt. In de eerste maand na deze ablatio kunnen nog ritmestoornissen worden gevoeld. Ik concludeer uit bovenstaande dat cliënt 2 dagen na een cardioversie niet mag werken. Wanneer de ritmestoornis optreedt, is hij ongeveer 3 dagen arbeidsongeschikt. Bij cliënt treden de ritmestoornissen eens per 4 a 5 weken op. Dit betekent dat hij ongeveer 3 dagen per maand arbeidsongeschikt is wegens ziekte.

Wanneer t.z.t. de cryo ablatio ongecompliceerd verloopt, is de verwachting niet dat hij 2 maanden aaneengesloten volledig arbeidsongeschikt zal zijn ”.

En: “cliënt geeft zelf aan dat hij vermoedt dat de ritmestoornis afhankelijk is van de spanning die hij ervaart. Dit kan ik niet volgen, omdat hij ook een ritmestoornis kreeg tijdens de vakantie en in het weekend en tijdens tennis”.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven; dat zij:

1) een vooringenomen standpunt heeft ingenomen betreffende het arbeidsconflict met de werkgever;

2) onvoldoende, onvolledige en onjuiste diagnoses en bijbehorend verzuim heeft aangegeven betreffende de door klager geclaimde hartstoornissen;

3) zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van nieuwe medische feiten, door geen contact te hebben opgenomen met de behandelend cardiologen;

4) de klachten en beperkingen onvoldoende heeft kunnen inschatten door geen contact op te nemen met de huisarts.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert met betrekking tot de klacht onder 1 een niet-ontvankelijkheids-verweer nu klager deze klacht niet heeft gespecificeerd. Voor het overige voert verweerster -zakelijk weergegeven- aan dat zij het onderzoek serieus en deugdelijk heeft voorbereid en conform de beleidsregels en de verzekeringsgeneeskundige standaard heeft uitgevoerd en gerapporteerd. Zij betreurt het dat klager het onderzoek als negatief heeft ervaren.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.

Naar vaste jurisprudentie moet een rapportage als door verweerster uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de

voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.  Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door verweerster uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of verweerster in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

Het college zal de rapportage van 21 september 2016 in het licht van de door klager aangevoerde klachtonderdelen aan voormelde criteria toetsen.

5.3.

Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen begrijpt het college dat klachtonderdelen 2, 3 en 4 betrekking hebben op de wijze waarop verweerster is gekomen tot haar conclusie dat klager drie dagen per maand arbeidsongeschikt is en daarbuiten normaal inzetbaar. Klachtonderdeel 2 ziet in de kern met name op de berekening die verweerster heeft gemaakt en klachtonderdelen 3 en 4 op de voorhanden zijnde informatie. Deze klachtonderdelen zullen gelet op hun onderlinge samenhang gezamenlijk worden beoordeeld.

5.4.

Met betrekking tot klachtonderdeel 1 overweegt het college dat klager niet heeft onderbouwd waaruit de vooringenomenheid van verweerster voor wat betreft een arbeidsconflict zou moeten blijken. Verweerster heeft ook niet gerapporteerd over een arbeidsconflict. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5.

Ten aanzien van de overige klachtonderdelen stelt het college het volgende vast. De rapportage van verweerster is gebaseerd op het gesprek met klager op 21 september 2016, de informatie van de bedrijfsarts en de informatie van de cardioloog die de bedrijfsarts bij de aanvraag WIA had meegestuurd. Vaststaat dat verweerster geen aanvullende informatie bij de curatieve sector heeft opgevraagd, terwijl hiervoor naar het oordeel van het college wel aanleiding bestond. Verweersters beoordeling heeft plaatsgevonden in het kader van het beoordelen van de re-integratie-inspanningen. Op het moment dat verweerster klager op haar spreekuur zag, had hij sinds zijn uitval zestien cardioversies ondergaan en was hij in afwachting van een ablatie om de hartritmestoornis onder controle te krijgen. Verweerster heeft na dit spreekuurcontact een berekening gemaakt van het gemiddelde verzuim en hiervoor gezocht naar informatie over de duur van herstel na een cardioversie, die zij vond in een tweetal algemene patiëntenfolders. Zeker nu de duur van dat herstel aanzienlijk afweek van klagers mededeling dat hij na een cardioversie ‘officieel’ vijf dagen rust moest houden, had het voor de hand gelegen op dit punt aanvullende medische informatie in te winnen, toegespitst op klager.

Ditzelfde geldt ook voor verweersters conclusie over de afwezigheid van de invloed van stressfactoren op klagers belastbaarheid. Hoewel uit de beschikbare informatie van de bedrijfsarts als diens visie naar voren kwam dat een duidelijk risico op recidief van de klachten bestond als klager in een stressvolle situatie werd gebracht, en ook de cardioloog op 22 december 2015 noteerde dat klager met name voor de klas ritmestoornissen kreeg, is verweerster tot de conclusie gekomen dat spanning niet van invloed was. Daarbij heeft verweerster blijkens haar rapport overwogen dat klager ook een aanval heeft gehad op vakantie, in het weekend en tijdens tennis. Ter zitting heeft verweerster op dit punt nader toegelicht dat zij heeft meegewogen dat klager ten tijde van haar beoordeling niet meer voor de klas stond en nog steeds last had van hartritmestoornissen, zodat de werkgever werkhervatting in de praktijk had moeten uitproberen. Zeker in het licht van de beschikbare informatie valt verweerster aan te rekenen dat zij de behandelende sector niet heeft benaderd om haar andersluidende bevindingen te verifiëren. Met name het inwinnen van informatie bij de huisarts was aangewezen vanwege de door klager geuite spanningsklachten. Op het punt van het onderzoek is verweerster dan ook tekortgeschoten.

Ter zitting heeft gemachtigde van verweerster overigens betoogd dat de bewijslast bij klager lag en verweerster dus niet gehouden was om zelf actief informatie in te winnen. Dit is niet juist. Bij een aanvraag in het kader van de WIA rust op de aanvrager niet de plicht zijn aanvraag met medische gegevens te onderbouwen, maar op het bestuursorgaan de plicht om informatie te vergaren. Dit geldt temeer wanneer de rapportages niet alleen zijn opgesteld in het kader van een WIA-aanvraag, maar ook dienen om de re-integratie-inspanningen te beoordelen en de basis kunnen vormen voor een (voor de werkgever belastende) beslissing over een loonsanctie.

In het rapport is niet op navolgbare en consistente wijze onderbouwd op welke gronden de conclusies van het rapport steunen en de conclusies zijn ook feitelijk onjuist. Zo valt niet te begrijpen hoe verweerster tot het oordeel kon komen dat per maand sprake was van drie dagen verzuim, waarbij één dag is gerekend voor de cardioversie en twee dagen voor het herstel. Bij deze berekening is immers, naast het reeds besproken feit dat onduidelijk is of in klagers situatie daadwerkelijk sprake was van herstel in twee dagen, geen rekening gehouden met het gegeven dat de cardioversie in het algemeen niet meteen op de dag plaatsvindt dat de hartritmestoornissen optreden. Met dit tijdsverloop is geen rekening gehouden.

Gezien het bovenstaande, voldoet de rapportage niet aan de daaraan te stellen eis van een geschikte methode van onderzoek en heeft verweerster niet in redelijkheid tot haar conclusie kunnen komen. De besproken klachtonderdelen 2, 3 en 4 zijn gegrond.

Hoewel het handelen van verweerster in dezen niet zorgvuldig is, is niet gebleken dat dit verweerster in verhoogde mate is aan te rekenen. Dat klager als gevolg van de besluitvorming gedurende enige tijd in de invalpoule werd geplaatst, wat hij als pesterij en ziekmakend heeft ervaren, is daarvoor onvoldoende. Verweerster heeft bovendien niet eerder een gegronde klacht tegen zich gehad. Daarom is de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart de klachtonderdelen 2, 3 en 4 gegrond;

-          legt verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist,

E.H. The-van Leeuwen, C.A.W.M. Hertog en E.I. van Dijk, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

7 november 2017  door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

voorzitter

secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.