ECLI:NL:TGZRZWO:2017:176 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 319/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:176
Datum uitspraak: 07-11-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s): 319/2016
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater van ex-partner. Schending beroepsgeheim? Klager, geen patiënt van verweerder, verwijt de psychiater dat hij de brieven die hij aan de psychiater heeft geschreven aan zijn ex-partner heeft gegeven. Klager niet ontvankelijk in zijn klacht.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 november 2017 naar aanleiding van de op 22 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r 

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te D en E,

bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle,

v e r w e e r d e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift;

-          de twee aanvullende klaagschriften;

-          het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 13 oktober 2017, verweerder is ter zitting verschenen met zijn gemachtigde. Klager is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder was de behandelaar van klagers (inmiddels ex-) vriendin, verder patiënte te noemen. Klager heeft verweerder medio oktober 2016 ongevraagd een brief geschreven waarin hij zijn zorgen uitte over het gedrag van zijn ex-vriendin. Deze brief was door klager niet als vertrouwelijk aangemerkt. Verweerder heeft de brief aan zijn patiënte gegeven. Klager heeft op 22 december 2016 een tuchtklacht tegen verweerder ingediend. Op 5 januari 2017 heeft klager verweerder nogmaals een brief geschreven over zijn ex-vriendin die hij als vertrouwelijk had aangemerkt. Ook deze brief heeft verweerder aan zijn patiënte gegeven. Patiënte heeft de brieven gebruikt bij haar aangifte van stalking door klager.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden doordat hij zonder klagers toestemming de door klager aan verweerder geschreven brieven aan klagers ex-vriendin heeft gegeven.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert primair -zakelijk weergegeven- aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht en subsidiair dat de klacht ongegrond is. Verder acht verweerder zich niet vrij om zonder toestemming van patiënte nader in te gaan op de redenen die hij heeft gehad om de brieven aan zijn patiënte te verstrekken.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hem toegezonden brieven niet onder zijn beroepsgeheim vielen, wegens het ontbreken van een arts-patiënrelatie. Voor zover het college daar anders over zou oordelen stelt verweerder zich op het standpunt dat hij de brieven niet geheim kon houden voor zijn patiënte in het kader van de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen verweerder en patiënte.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Met betrekking tot de ontvankelijkheid overweegt het college het volgende.

Op grond van artikel 47 lid 1 onder a van de wet BIG is verweerder - kort gezegd - onderworpen aan tuchtrechtspraak terzake van handelen ten opzichte van de patiënt of de naaste betrekkingen van patiënt.

5.2

Onweersproken is dat er nooit een behandelrelatie tussen klager en verweerder is geweest. De ex-vriendin van klager was de patiënt van verweerder. Klager is dus niet op de grond dat hij patiënt was als klachtgerechtigd aan te merken.

5.3

Dan komt de vraag aan de orde of klager kan worden aangemerkt als naaste betrekking van patiënte. Het gaat hier niet om een klacht namens patiënte, die de meest naast betrokkene kan indienen, maar een klacht die de klager zelf betreft en gaat over het handelen van verweerder jegens hem.

5.4

Naar het oordeel van het college moet de vraag of een klager in naaste betrekking staat tot de patiënt materieel worden beoordeeld. De formele relatie tussen patiënte en klager kan daarbij natuurlijk wel een grote rol spelen, maar is niet doorslaggevend. Beoordeeld moet worden of de aard van de relatie tussen klager en patiënte meebrengt dat de klager als naaste betrekking moet worden aangemerkt. Daarover heeft verweerder ter zitting verklaard dat zijn patiënte gedurende twee maanden een relatie heeft gehad met klager en dat die relatie, toen zij bij verweerder in behandeling kwam, een maand voorbij was. Onder deze omstandigheden kan de positie van klager in het leven van patiënte niet worden aangemerkt als een naaste betrekking. De bemoeienis van klager met de zorgrelatie tussen verweerder en patiënte verdient dus geen bescherming in de zin dat hij gerechtigd zou zijn om een tuchtklacht in te dienen tegen verweerder.

5.5

Klager kan evenmin als klachtgerechtigd worden aangemerkt op grond van de in artikel 47 lid 1 onder b van de wet BIG genoemde norm (de tweede tuchtnorm). Op grond van dat artikel zijn beroepsbeoefenaren onderworpen aan de tuchtrechtspraak ter zake van enig ander handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de gezondheidszorg. Die norm betreft volgens de toelichting gedragingen die niet door de eerste tuchtnorm worden bestreken maar niettemin in strijd zijn met het algemeen belang gelegen in een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Nu het handelen van verweerder waar de klacht op ziet geen betrekking heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg kan klager daarom evenmin als klachtgerechtigd worden aangemerkt op grond van de tweede tuchtnorm.

5.6

De conclusie is dan ook dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gedaan door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. E.W. de Groot, lid-jurist,

dr. M.H. Braakman, T.S. van der Veer en R.O. Rischen, leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

7 november 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.