ECLI:NL:TGZRZWO:2017:133 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 110/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:133
Datum uitspraak: 18-07-2017
Datum publicatie: 18-07-2017
Zaaknummer(s): 110/2017
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Klacht van de IGZ tegen een tandarts met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag. Klacht ondanks ontkenning gegrond geacht. Schorsing van een jaar waarvan 10 maanden voorwaardelijk..  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 juli 2017 naar aanleiding van de op 18 mei 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht met verzoek om spoedbehandeling van

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ,

in de persoon van mevrouw Y.E. Tuitert-van Asten, senior inspecteur voor de gezondheidszorg, kantoorhoudende te Utrecht,

bijgestaan door mr. M. Snoeks, senior adviseur juridische zaken,

k l a a g s t e r

-tegen-

A , tandarts, werkzaam te B en C,

bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de brief met bijlagen d.d. 6 juli 2017 namens verweerder.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 7 juli 2017, alwaar beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun raadslieden.

Ter zitting zijn als getuige gehoord D en E.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is als algemeen praktiserend tandarts werkzaam bij Tandartspraktijk F te B, waarvan hij tevens eigenaar/bestuurder is. De tandartsenpraktijk bestaat al enkele decennia en is met ingang van 1 april 2014 overgenomen door verweerder. In het jaar voorafgaand aan de overname heeft hij waargenomen in deze tandartsenpraktijk.

Verweerder werkt voorts als algemeen praktiserend tandarts bij de orthodontiepraktijk

G te C. Tot 20 februari 2017 was de broer van verweerder (orthodontist) eigenaar/bestuurder van de praktijk, vanaf 20 februari 2017 is een andere broer (een jurist) bestuurder van deze praktijk.

Op 29 juli 2016 heeft de IGZ een melding ontvangen van patiënte 1. De melding had betrekking op onnodige aanrakingen door verweerder in de orthodontiepraktijk. Op dezelfde datum heeft de IGZ een melding ontvangen van patiënte 2, zus van patiënte 1. Ook deze melding had betrekking op onnodige aanrakingen door verweerder in de orthodontiepraktijk.

Patiënte 1 is op 1 september 2016 door medewerkers van de IGZ gehoord. De verklaringen van patiënte 1 zijn opgenomen in een door de IGZ opgesteld “Rapport inspectieonderzoek naar grensoverschrijdend gedrag A, tandarts” van maart 2017 (hierna te noemen: het rapport). Patiënte 1 heeft op

29 december 2016 tevens aangifte gedaan bij de politie. Delen van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn opgenomen in het rapport van de IGZ. 

Patiënte 2 is tegelijkertijd op 1 september 2016 door medewerkers van de IGZ gehoord. De verklaringen van patiënte 2 zijn ook opgenomen in het door de IGZ opgestelde rapport. Patiënte 2 heeft op 10 januari 2017 tevens aangifte gedaan bij de politie. Delen van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn eveneens opgenomen in het rapport. 

In het rapport zijn verder delen opgenomen van verklaringen die ten overstaan van de politie zijn afgelegd door een tweetal assistentes van de praktijk in B (hierna: assistente 1 en 2) en een verklaring van de voormalig eigenaresse van de praktijk.

Verweerder is op 17 januari 2017 aangehouden door de politie ter zake van aanranding en tot en met 20 januari 2017 in verzekering gesteld. Tijdens de verhoren die hebben plaatsgevonden heeft verweerder ten overstaan van de politie herhaaldelijk met klem ontkend patiënten en assistenten op enigerlei wijze te hebben aangeraakt anders dan nodig is voor de behandeling.

Op 10 maart 2017 hebben medewerkers van de IGZ een gesprek gehad met verweerder. In het rapport is een verslag van dit gesprek opgenomen.

Naast het voeren van gesprekken met betrokken personen heeft de IGZ informatie opgevraagd over de behandeling van patiëntes 1 en 2. Voorts heeft de IGZ op

7 december 2016 een onaangekondigd bezoek gebracht aan de praktijken in B en C. 

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

De IGZ verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

-          dat verweerder tekort is geschoten in de zorg aan patiënten, door in strijd te handelen met artikel 7:453 BW, punten 2 en 7 van de Gedragsregels voor tandartsen en de brochure van de IGZ, de richtlijn seksueel contact tussen arts en patiënt: ‘Het mag niet, het mag nooit’.

-          dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, door in strijd te handelen met punt 14 van de Gedragsregels voor tandartsen door ontoelaatbaar grensoverschrijdend gedrag jegens assistente 1.

-          dat verweerder is tekortgeschoten in de zorg aan patiënten, omdat de dossiervorming niet in overeenstemming was met artikel 7:454 BW en punt 28 van de Gedragsregels voor tandartsen, paragraaf 2.1 Praktijkrichtlijn Patiëntendossier en Richtlijn Tandheelkundige radiologie.

Het laatste klachtonderdeel is door de IGZ als volgt toegelicht:

Uit de dossiervorming bij patiënte 1 blijkt niet dat gegevens zijn opgevraagd bij een vorige tandarts of dat dit niet van toepassing was. Uit de dossiervorming komt niet naar voren wat het behandelplan op korte en lange termijn is. Bij de intake is een OPG gemaakt. De indicatie hiervoor en de uitkomst ervan zijn niet beschreven. Bij het probleemgerichte consult ontbreekt de beschrijving van de klacht. De dosering van het antibioticum (Clamoxyl) wordt niet nader gespecificeerd. Het effect van het gebruik van het antibioticum komt bij het volgende consult niet terug.

Uit de dossiervoering bij patiënte 2 blijkt niet dat gegevens zijn opgevraagd bij een vorige tandarts of dat dit niet van toepassing was. Er was geen behandelplan aanwezig bij ingrijpende verrichtingen, met een beschrijving van de gediagnosticeerde klachten en afwijkingen, de op korte termijn uit te voeren behandelingen en het te verwachten resultaat/behandeldoel. In het dossier is geen aantekening van een medische anamnese aanwezig. Er waren geen registraties van een screening van het parodontium aanwezig. Bij de intake is een OPG gemaakt. De indicatie hiervoor en de uitkomst ervan zijn niet beschreven. Bij het probleemgerichte consult ontbreekt de beschrijving van de klacht en de bevindingen van het onderzoek. De door de patiënte benoemde koudetesten staan niet beschreven in het dossier.

De IGZ heeft aan haar klacht het volgende ten grondslag gelegd (geciteerd uit het klaagschrift):

Patiënte 1

3.1 Patiënte 1 (leeftijd ten tijde van de gebeurtenissen 36) heeft in totaal zeven á acht keer de praktijk van de tandarts bezocht. Tijdens het eerste bezoek, waarbij patiënte 1 vertelde over haar tandartsangst, was de tandarts erg open, rustig en vriendelijk. Dat vond patiënte 1 in verband met haar angst prettig. Bij het kennismaken gaf de tandarts een hand en legde zijn andere hand op de tegenovergestelde schouder van mevrouw. Tijdens dit bezoek stelde de tandarts veel vragen, eerst over haar gezondheid en daarna een aantal privévragen over haar kinderen en thuissituatie. Patiënte 1 ervoer dit, op dat moment, als medelevend en het contact voelde vertrouwd. Pas na een aantal behandelingen voelde het contact niet meer als vertrouwd maar voelde het vreemd. Bij geen van deze bezoeken is een behandelplan besproken of een nota meegegeven. Wel werd er een röntgenfoto van haar gebit gemaakt, dit betrof een grote overzichtsfoto. Daarnaast gaf de tandarts tips over het poetsen. Gedurende de behandelingen vond er steeds meer lichamelijk contact plaats. Bij de eerste behandelingen werd bij het beantwoorden van privévragen geruststellend een schouderklopje gegeven, over de wang gewreven of een aai over het hoofd. Na een aantal tandartsbezoeken was er ook tijdens de behandelingen lichamelijk contact. Dit begon met het van de wachtkamer naar de behandelkamer lopen. Hierbij legde de tandarts zijn arm om haar schouders om patiënte 1 richting de behandelkamer te begeleiden. Bij het binnentreden van de behandelkamer liet de tandarts patiënte 1 weer los, waarbij hij zijn arm liet zakken over haar rug tot hij daarbij haar billen aanraakte. De eerste keer dat dit gebeurde dacht mevrouw dat het per ongeluk gebeurde. Wanneer dit voor de tweede keer gebeurde en hij zijn hand iets langer op haar billen plaatste, vond mevrouw dat vreemd. Diezelfde dag bij het neerleggen van het patiëntenservet, streek de tandarts het servet uit over haar borsten waarbij een streling over haar borsten plaatsvond. De tandarts berekende regelmatig minder kosten omdat hij ‘blij was met haar als patiënt’ en had gezegd dat hij ‘haar minder berekende omdat hij haar zo graag mocht’.

Tijdens de laatste behandeling (20 juni 2016), vonden dezelfde handelingen plaats; de aanraking van de billen en de aanraking van de borsten. Alleen nu was er bij de aanraking meer druk en was de beweging langzamer. Patiënte 1 schrok van de langzaam drukkende beweging op haar borsten bij het opleggen van het patiëntenservet en werd angstig. Door de angst klapte mevrouw dicht en reageerde niet direct richting de tandarts. Pas bij het thuiskomen vertelde ze wat er was gebeurd tegen haar man. Patiënte 1 gaf aan niet meer alleen te durven gaan en sprak met haar man af dat hij bij het volgende tandartsbezoek mee zou gaan. Het volgende tandartsbezoek heeft niet plaatsgevonden aangezien patiënte 1 op een zondag daarvoor via haar moeder er achter kwam dat haar zus hetzelfde was overkomen. Vanaf dat moment zijn alle afspraken afgezegd. De kinderen van patiënte 1 waren ook patiënt bij de tandarts en zouden binnenkort gaan kennismaken. Patiënte 1 heeft namens haar zelf, haar partner, haar twee kinderen en haar zus (patiënte 2) een e-mail gestuurd naar de tandarts waarop ze alle afspraken heeft afgezegd en vroeg daarbij de dossiers naar de nieuwe tandarts te laten sturen. Patiënte 1 en 2 hebben als reden gegeven aan de tandarts dat hij handtastelijk is geweest. Zij hebben aangegeven dat zij niet willen dat er contact door de tandarts met hen werd opgenomen.

3.2       Met toestemming van patiënte 1 heeft de inspectie haar dossier bij de tandarts opgevraagd en bestudeerd (productie 5). Hieruit blijkt het volgende:

Behandelcontact en behandeling:

·         29 juni 2015: intake en OPG;

·         10 juli 2015: meerdere vullingen (14, 34 en 46), verdovingen en

gebitsreiniging;

·         10 september 2015: probleem gericht consult (45) en recept Clamoxyl 500 mg

·         02 oktober 2015: uitgebreid consult + behandeling wortelkanaal incl.

cofferdam (45);

·         9 november 2015: wortelkanaal behandeling, x-ray + vulling (45);

·         21 december 2015: eerste bezoek nieuwe patiënt en gebitsreiniging;

·         22 februari 2016: meervlakscomposiet/vulling en verdoving (13);

·         20 juni 2016: eerste bezoek nieuwe patiënt en gebitsreiniging, behandelplan voort dat bestaat uit een tweevlakscomposiet vulling bij de 46.

Uit de dossiervoering blijkt niet dat gegevens zijn opgevraagd bij een vorige tandarts of dat dit niet van toepassing was. Uit de dossiervoering komt niet naar voren wat het behandelplan op korte en lange termijn is. Bij de intake is een OPG gemaakt. De indicatie hiervoor en de uitkomst ervan zijn niet beschreven. Bij het probleemgerichte consult ontbreekt de beschrijving van de klacht. De dosering van de antibiotica (Clamoxyl) staat niet nader gespecificeerd. Het effect van het

gebruik van de antibiotica komt bij het volgende consult niet terug.

Patiënte 2

3.3       Patiënte 2 (leeftijd ten tijde van de gebeurtenissen 33) had kiespijn en kwam als nieuwe patiënt bij de tandarts. De gegevens van patiënte 2 werden in de behandelkamer door de bestuurder/orthodontist en de tandarts besproken. Vervolgens kwam de bestuurder/orthodontist terug en gaf hij aan dat alleen contante betaling mogelijk was. Dat hield in dat patiënte 2 een andere dag terug zou moeten komen en contant geld mee moest nemen. De volgende dag werd een grote overzichtsfoto genomen (OPG) door de bestuurder/orthodontist. Op deze röntgenfoto kon de tandarts geen oorzaak vinden welke de pijn verklaarde. Ook bij onderzoek in de mond kon de tandarts niet direct de oorzaak van de pijn achterhalen. Hij zag wel een oude vulling waar een gaatje onder zat, deze werd direct behandeld. Na afloop van de behandeling, begeleidde de tandarts patiënte 2 naar de balie met een arm om haar schouder. Bij het verlaten van de behandelruimte liet hij mevrouw los waarbij zijn arm naar beneden afzakte langs haar billen. Patiënte 2 vond dit vreemd maar dacht dat dit per ongeluk gebeurde.

Op 6 juni 2016 in de avond kwam patiënte 2 opnieuw bij de tandarts. Tijdens het begroeten was de tandarts wederom spontaan maar er was voor zover mevrouw zich kan herinneren geen sprake van ongewenste aanrakingen. Mevrouw gaf aan nog steeds pijn te hebben. De tandarts voerde een koudetest uit. Dit was gevoelig voor patiënte 2. De tandarts legde de koudetest terug en pakte haar rechterborst en masseerde deze. Vervolgens keek de tandarts nogmaals in de mond en ging opnieuw de koudetest uitvoeren. Daarvoor liep hij opnieuw naar het kastje om de koudetest te pakken, bij het terugzetten van de koudetest pakte hij wederom de rechterborst van patiënte 2 en masseerde deze. De tandarts constateerde vervolgens een gaatje in een kies rechtsboven. De pijn hiervan zou kunnen uitstralen waardoor patiënte 2 in haar onderkaak pijn had. De tandarts vond het verstandig dit gaatje direct te behandelen en startte direct de behandeling. Na afloop van de behandeling informeerde de tandarts patiënte 2 over een onafgemaakte zenuwbehandeling die op de röntgenfoto zichtbaar was. Patiënte 2 verbaasde zich over deze constatering en vroeg zich af hoe dit zichtbaar was. De tandarts liet de röntgenfoto zien en vroeg of patiënte 2 naar het scherm wilde komen. Zodra patiënte 2 bij het scherm stond trok de tandarts haar op schoot. Patiënte 2 trok zich terug en bleef staan bij het computerscherm. Om de foto goed te kunnen zien moest ze naar voren leunen, waarbij ze vervolgens bij haar billen werd vastgepakt.

Uiteindelijk werd er nog gesproken over financiële situatie van patiënte 2. Daarbij spraken ze over haar schuldsanering. De tandarts veranderde in haar dossier de meervlaksvulling voor een tweevlaksvulling waardoor ze minder moest betalen. Bij het verlaten van de ruimte begeleidde hij haar weer met een arm op haar schouders en liet deze wederom zakken waarbij hij haar billen aangeraakte. Onderweg naar huis was patiënte 2 erg geschrokken en begreep niet goed wat er zojuist was gebeurd. Ze sprak met niemand over haar ervaringen met de tandarts maar was geëmotioneerd en probeerde onder de vervolgafspraken uit te komen.

Tijdens de vorige behandeling had de tandarts gezegd dat wanneer de kiespijn zou aanhouden er een wortelkanaalbehandeling nodig zou zijn of de kies zou getrokken moeten worden. Patiënte 2 had nog steeds kiespijn en besloot op 27 juni 2016 naar de tandarts te gaan om haar kies te laten trekken. Deze optie was goedkoper en bovendien zou ze na het trekken van de kies niet meer terug hoeven naar deze tandarts. Ze belde de praktijk, kreeg de bestuurder/orthodontist aan de telefoon en maakte een afspraak om haar kies te laten trekken. Bij binnenkomst mocht patiënte 2 direct doorlopen. De tandarts was weer erg vriendelijk en vroeg hoe het met haar ging. De tandarts startte de behandeling en nam de verdovingsspuit. Deze legde hij abrupt terug en gaf aan eerst de kies nog eens goed te bekijken. Na de kies te hebben bekeken stelde hij voor om nogmaals de koudetest uit te voeren. Ook nu was dit pijnlijk voor patiënte 2 en de tandarts masseerde hierop opnieuw haar rechterborst. De tandarts gaf vervolgens aan de kies niet te willen trekken omdat hij bang was het verkeerde te doen. Op het moment dat hij dit uitlegde aan patiënte 2 legde hij zijn hand op haar rechter bovenbeen en ging met zijn hand richting haar kruis. Als reflex ging patiënte 2 rechtop zitten, op het randje van de behandelstoel. De tandarts legt beide handen op haar bovenbenen en vertelde dat hij haar over twee weken terug wilde zien. In die twee weken moest patiënte 2 bijhouden wanneer ze waar pijn had. Met die informatie kon hij haar pas verder behandelen. De zondag na deze behandeling zat patiënte 2 bij haar ouders en vertelde dat ze de afspraak af wilde zeggen. Haar ouders begrepen dit niet, waardoor ze moest uitleggen wat er was gebeurd. Patiënte 2 schaamde zich voor hetgeen voorgevallen en vroeg zich af of het wel goed was om hierover te praten. Haar ouders schrokken van haar verhaal en belde haar zus/patiënte 1 op. Haar zus wist direct wat er aan de hand was waarop vervolgens die middag bij de ouders alles aan het licht kwam.

3.4       Met toestemming van patiënte 2 heeft de inspectie haar dossier bij de tandarts opgevraagd en bestudeerd (productie 6). Hieruit blijkt het volgende:

Behandelcontact en behandeling:

•      2 mei 2016: probleemgericht consult + OPG;

26 mei 2016: Meervlaksvulling composiet + verdoving (47);

•      30 mei 2016: tweevlaksvulling (15).

Uit de dossiervoering blijkt niet dat gegevens zijn opgevraagd bij een vorige tandarts of dat dit niet van toepassing was. Er was geen behandelplan aanwezig bij ingrijpende verrichtingen. Met een beschrijving van de gediagnosticeerde klachten en afwijkingen, de op korte termijn uit te voeren behandelingen en het te verwachten resultaat/behandeldoel. In het dossier is geen aantekening van een medische anamnese aanwezig. Er waren geen registraties van een screening van het parodontium aanwezig. Bij de intake is een OPG gemaakt. De indicatie hiervoor en de uitkomst ervan zijn niet beschreven. Bij het probleemgerichte consult ontbreekt de beschrijving van de klacht en de bevindingen van het onderzoek. De door de patiënte benoemde koudetesten staan niet beschreven in het dossier.

Assistente 1

3.6       Assistente 1 was werkzaam als tandartsassistente bij de tandarts in B van 2014 tot en met maart 2016. Aanvankelijk werkte zij vier halve dagen, maar later is zij twee hele dagen per week gaan werken. Assistente 1 verklaarde dat dagelijks ongewenste aanrakingen plaatsvonden in de vorm een knuffel, arm om de middel en in de billen knijpen. Eenmaal gooide de tandarts haar op de bank en ging schrijlings op haar zitten en hield haar amen boven haar hoofd vast. Omdat de getuige bang was haar baan te verliezen ondernam zij verder geen actie. De aanrakingen vonden plaats als er geen andere personen in de buurt waren. Toen assistente 1 ontslag nam vertelde zij de tandarts dat ze dat deed omdat hij niet van haar af kon blijven. De tandarts bood toen zijn excuses aan en heeft haar daarna niet meer aangeraakt.

Assistente 2

3.7       Assistente 2 was werkzaam als tandartsassistente bij de tandarts in B van september 2015 tot en met december 2016. Zij werkte drie dagen per week alleen voor de tandarts. Ze is weggegaan omdat ze vond dat ze te weinig betaald kreeg en geen contract kon krijgen. Haar werkkleding moest zij zelf aanschaffen. Assistente 1 had haar in vertrouwen verteld dat de tandarts wel eens aan haar billen zat en dat hij ongepaste opmerkingen maakte. Assistente 2 verklaarde dat de tandarts denigrerend over vrouwen sprak. Hij stelde haar vaak vragen op seksueel gebied wat zij raar vond. Assistente 2 heeft geen ervaringen met ongewenste aanrakingen van de tandarts.

Voormalige eigenaresse

3.8       Sinds november 2013 werkte de tandarts als invaller in de praktijk. Toen de voormalig eigenaresse besloot tot verkoop deed de tandarts een bod. De overname vond plaats per 1 april 2014. De voormalig eigenaresse was op de hoogte van de ongewenste intimiteiten die plaats vonden bij assistente 1.

Moeder van patiënte

3.9       Op 16 december 2016 werd de moeder van een (16-jarige) patiënte door de mentor van haar dochter gebeld omdat er iets met haar was gebeurd bij de orthodontist in B. Haar dochter vertelde daarna aan haar wat er was gebeurd. De moeder is vervolgens met haar man naar de praktijk in B gegaan. De moeder sprak toen telefonisch met de tandarts en vertelde wat er met haar dochter was gebeurd. Hij reageerde op redelijke toon en gaf aan dat hij het erg vond en dat er over gepraat moest worden. Hij reageerde niet verdedigend.

Een paar dagen later werd de moeder gebeld door de tandarts. Hij vertelde dat er een gesprek was geweest met de orthodontist en dat er niets was gebeurd. De moeder moest de orthodontist respecteren, zei de tandarts. Haar dochter werd beschreven als een vrolijk meisje en ze zou ook weer een vervolgafspraak hebben gemaakt. De moeder gaf aan dat dit niet waar was, haar dochter was dat vergeten in alle commotie. De assistente heeft dat aan de moeder later ook bevestigd. De tandarts gaf aan dat de moeder een bos bloemen verdiende. De moeder gaf aan dat zij dat niet wilde. Een paar dagen later werd er een bos bloemen bij haar thuis bezorgd. Op het kaartje stond alleen “tandartspraktijk B”.

(…)

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het gedrag en de uitlatingen die hem verweten worden. Verweerder begrijpt niet dat klaagster verweerder pas op 10 maart 2017 heeft geconfronteerd met zaken waarvan de IGZ al sinds 29 juli 2016 op de hoogte is.

Verweerder merkt nog op dat de praktijk veel te maken heeft met wanbetalers, mensen met zware psychische stoornissen en patiënten die bij andere praktijken niet meer welkom zijn. Daarbij zijn de contacten met de kring in C matig tot slecht.

De weergave van de verklaringen van patiënte 1 door de IGZ is selectief. Zo heeft de IGZ  nagelaten te vermelden dat zij aan het begin van het verhoor door de politie heeft meegedeeld dat zij lijdt aan een chronisch vermoeidheidsyndroom en dat zij zich misschien alles niet meer zo goed kan herinneren. Verder blijkt uit het verhoor dat zij regelmatig telefoontjes krijgt van de zedenpolitie te H. Dat roept vragen op. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat patiënte 1 haar jongere zus naar verweerder heeft verwezen op een moment dat verweerder haar al meerdere malen op ongepaste wijze zou hebben aangeraakt. Voor beide patiënten geldt dat zij terug zijn gegaan naar verweerder ondanks de omstandigheid dat hij ze ongepast zou hebben aangeraakt. De verklaring van assistente 1 roept ook vragen op. Uit haar ontslagbrief blijkt niets van ongepast gedrag. Verder is opvallend dat assistente 1 van 2013 tot 2016 in de praktijk is blijven werken, zonder verweerder hierop aan te spreken. Het zou verweerder niet verbazen als de uitlatingen van assistente 1 en de voormalig eigenaresse van de praktijk het gevolg zijn van de concurrentie tussen de praktijk van verweerder en de praktijk van de echtgenoot van de voormalig eigenaresse.

Ten aanzien van de dossiervorming merkt verweerder op dat hij wel met zorgplannen, gezondheidsvragenlijsten en patiëntendossiers werkte. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder de stukken van patiënten 1 en 2 in het geding gebracht.

Verweerder heeft daarnaast diverse evaluaties overgelegd van (tevreden) patiënten en verklaringen van voormalige collega’s en docenten en verwijst hij naar de getuigenverklaringen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het seksueel grensoverschrijdend gedrag van verweerder jegens patiënten en assistentes is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk geworden. Het college heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen. Er is weliswaar niet een groot aantal belastende verklaringen, maar zowel het grensoverschrijdend gedrag jegens patiënten als dat jegens assistentes blijkt uit meer dan één verklaring.

De verklaringen van beide patiënten zijn gedetailleerd en stemmen op onderdelen met elkaar overeen. De verklaring van patiënt 2 wint aan overtuigingskracht omdat zij geëmotioneerd hetgeen haar is overkomen aan haar ouders en patiënt 1 heeft verteld. De verklaringen van hen beiden nemen voorts in gewicht toe omdat zij eerst informatief maar daarna toch in de vorm van een aangifte hun verklaring bij de politie hebben bevestigd, waarin zij hebben verteld emotionele problemen te hebben gekregen door hetgeen hun is overkomen. Deze gang van zaken, gevoegd bij het feit dat niet is ontkend dat de kosten van de behandeling van patiënt 2 (contant) zijn voldaan, maken dat de (niet meer dan speculatieve) suggestie van verweerder dat geestelijke en financiële problemen en/of hun onderlinge relatie meebrachten dat beide patiënten er belang bij hadden een valse verklaring af te leggen en aangifte te doen (een strafbaar feit) niet aannemelijk is geworden. Gelet op hetgeen patiënt 1 heeft verteld over haar twijfels over het gedrag van verweerder, kan het college zich voorstellen dat zij patiënt 2, haar zus, nadat zij zes behandelingen had ondergaan, toch nog heeft aangeraden zich met pijnklachten tot verweerder te wenden.

Ook assistente 1 heeft haar ervaringen gedeeld met anderen: assistente 2 en de voormalige praktijkhoudster, en haar verklaring vindt voorts tot op zekere hoogte steun in die van assistente 2 over grensoverschrijdende en denigrerende seksueel getinte opmerkingen van verweerder over vrouwen.

Voor zowel de patiënten als de assistentes geldt dat zij zich in een afhankelijkheidsrelatie tot verweerder bevonden en het dan niet zo gemakkelijk is ongewenst gedrag bespreekbaar te maken, dan wel die relatie te beëindigen. Eveneens is goed voor te stellen dat assistente 1 het ongewenste gedrag van verweerder, nadat zij dit mondeling had meegedeeld als opzeggingsgrond, niet schriftelijk heeft bevestigd. Het verweer dat er sprake is van een complot van tandartsen/orthodontisten uit de regio is niet verder gekomen dan een speculatie en niet onderbouwd. De onder ede gehoorde assistentes hebben alleen kunnen verklaren over de momenten waarop zij in de praktijk te

B werkzaam zijn geweest en grotendeels nadat beide patiënten de behandelovereenkomst hadden beëindigd. Zij zijn dus niet aanwezig geweest bij de behandeling van beide patiënten te C. Voor de praktijk in B geldt dat zij niet (altijd) bij verweerder en assistente 1 aanwezig zijn geweest. Hun verklaringen sluiten de waarheidsgetrouwheid van de overgelegde verklaringen dus niet uit.

Dit klachtonderdeel is dus gegrond.

5.2

Bij verweerschrift zijn completere dossiers van beide patiënten overgelegd dan oorspronkelijk aan de IGZ. Hiernaar gevraagd, heeft verweerder ter zitting aangegeven dat zijn broer, de orthodontist, de zich in zijn praktijk bevindende dossiers van beide patiënten onvolledig heeft uitgeprint en aan de IGZ overgelegd. Gezien het programma is gedeeltelijk printen mogelijk en het college heeft ook overigens geen doorslaggevende argumenten om dit verweer als onaannemelijk te passeren. (Subsidiair) uitgaande van de authenticiteit van de dossiers, heeft de IGZ alleen het klachtonderdeel met betrekking tot het dossier van patiënte 2 ten dele gehandhaafd. Het valt echter te billijken dat verweerder, nu patiënt 2 lange tijd niet bij de tandarts was geweest en slechts behandeling wenste van haar pijnklachten, die behandeling en dus ook de vastlegging daarvan in het dossier beperkt heeft gehouden. Dit klachtonderdeel slaagt dus niet.

5.3

Wat de op te leggen maatregel betreft, geldt het volgende. Het gedrag van verweerder betekent dat de veiligheid en de integriteit van patiënten, mede in het licht van zijn gedrag jegens assistentes, bij hem niet is gegarandeerd. Tevens getuigt zijn gedrag van een gebrek aan respect richting patiënten en ondermijnt dit het vertrouwen dat patiënten in verleners van (mond)zorg moeten kunnen hebben. Het college neemt echter ook in aanmerking dat de IGZ impliciet te kennen heeft gegeven zich erin te kunnen vinden dat aan verweerder niet de allerzwaarste maatregel wordt opgelegd. Ondanks de publiciteit die er lokaal over de zaak van verweerder en zijn broer is geweest, is het aantal belastende verklaringen van patiënten tegen verweerder gebleven bij twee. Die publiciteit heeft meegebracht dat verweerders handelen onder een vergrootglas ligt en hij reeds zwaar is gestraft voor zijn misdragingen. Het college is ervan overtuigd dat verweerder zijn les wel heeft geleerd. Een schorsing wordt door het college in dit licht nog passend geacht. Bij het onvoorwaardelijke deel van na te noemen schorsing is rekening gehouden met het feit dat verweerder en zijn praktijk reeds aanzienlijk te lijden hebben gehad onder de publiciteit, het voorwaardelijke deel geldt voor hem als extra waarschuwing dat hij zich voortaan verre dient te houden van het hem verweten gedrag.

Het algemeen belang brengt mee dat deze beslissing op na te noemen wijze wordt gepubliceerd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          legt aan verweerder op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van één (1) jaar, waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk, met bevel dat de maatregel voor wat betreft het voorwaardelijke gedeelte niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als tandarts behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;

-          bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat verweerder in het register is ingeschreven;

-    bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag na het verstrijken van het

     onvoorwaardelijke gedeelte van deze maatregel;

-    bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in

     geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt

     en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor

     Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, alsmede ‘Medisch Contact’ en

     het ‘Nederlandse tandartsenblad’, ‘Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde’ en

     Dentz

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist,

R.T. Thomson, dr. Th.J.M. Hoppenreijs en dr. M.E. Geertman, leden-tandartsen, in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.