ECLI:NL:TGZRZWO:2017:124 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 008/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:124
Datum uitspraak: 10-07-2017
Datum publicatie: 10-07-2017
Zaaknummer(s): 008/2017
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 10 juli 2017 naar aanleiding van de op 28 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen en aan het regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r  

-tegen-

C , longarts, (destijds) werkzaam te D,

v e r w e e r d e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het proces-verbaal van het op 16 mei 2017 gehouden mondeling vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1969, heeft, zo stelt hij, meervoudige chemische overgevoeligheid (Multiple Chemical Sensitivity, MCS). Klager draagt hiervoor (buitenshuis) een volgelaatsmasker en in werksituaties als zijn handen in aanraking komen met bepaalde stoffen, vloeistof- en dampdichte handschoenen. E, als dermatoloog verbonden aan F te G, heeft klager in een brief van 27 mei 2016 (deze) beschermende maatregelen geadviseerd.

Klager werkt niet.

B ij schrijven van 13 oktober 2016 is klager door H, als arts werkzaam bij het UWV doorverwezen naar verweerder, die als longarts verbonden is aan het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL) voor een expertise binnen zijn vakgebied met als vraagstelling “evaluatie arbeidsgerelateerde problematiek en noodzaak persoonlijke beschermingsmiddelen”. In de doorverwijzing schreef H dat klager akkoord was met de verwijzing maar volgens haar met een “grote maar” en dat klager het op prijs zou stellen als verweerder contact zou hebben met E, als dermatoloog verbonden aan F te G. H had bij de doorverwijzing brieven van E bijgesloten.  

Verweerder heeft telefonisch en per e-mail met H overlegd. Verder heeft verweerder medische informatie opgevraagd bij de behandelende longarts van klager. Verweerder heeft klager op 23 november 2016 onderzocht en zijn rapport op 12 december 2016 verzonden. De conclusie van verweerder was:

“Uitgebreide klachten en klinische verschijnselen, met contactallergische reactie op vele stoffen bij de dermatoloog, maar zonder bekend pathofysiologisch mechanisme die een reactie tussen beide verklaart, zonder (erkende) classificerende diagnose en zonder manifest astma. Atopie zonder allergische klachten. Voorts adipositas.”

Verweerder heeft professor I, als dermatoloog verbonden aan het J gevraagd mee te kijken naar de medisch inhoudelijke aspecten in de rapporten van E. I heeft verweerder per e-mail laten weten dat hij het vaak niet eens is met de conclusies en adviezen van E en gaf daarbij aan de diagnostiek over te kunnen doen en dan mogelijk tot andere adviezen te kunnen komen

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-

-          dat hij een diagnose heeft gesteld buiten zijn expertisegebied;

-          dat de onderzoeksmethode niet geschikt is om tot deze diagnose te komen;

-          dat hij het onderzoek niet zorgvuldig heeft uitgevoerd;

-          dat het rapport meerdere onjuistheden bevat.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder heeft uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd. Inhoudelijk komt het verweer erop neer dat de klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna specifiek op het verweer ingegaan. 

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de vraag of een rapportage van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eis dienen volgens vaste jurisprudentie van de tuchtcolleges de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3

Het college is van oordeel dat het rapport voldoet aan de hierboven genoemde eisen.

Meer specifiek ingaande op de klachtonderdelen en het verweer overweegt het college het volgende.

Verweerder is als longarts verbonden aan het NKAL en derhalve bij uitstek de deskundige op het gebied van deze arbeidsgerelateerde problematiek.

Verweerder heeft in zijn rapport beschreven dat hij de informatie van de dermatoloog E en de met machtiging van klager opgevraagde informatie van de longarts van klager heeft bestudeerd. Verweerder heeft zich uitgebreid geïnformeerd op het gebied van MCS. Hij heeft zich niet alleen gebaseerd op het rapport van de Gezondheidsraad uit 1999 zoals klager stelt maar ook op wat er nadien over MCS is gepubliceerd. Zo schrijft verweerder in zijn rapport dat er sinds het rapport van de Gezondheidsraad in 1999 weinig is veranderd.

Verder heeft verweerder uitgebreid de anamnese beschreven, de arbeidsanamnese, het lichamelijk onderzoek en de uitgevoerde longonderzoeken. De onderzoeken die zijn gedaan zijn de gebruikelijke onderzoeken om de gestelde vragen te beantwoorden.  Klager heeft aangevoerd dat er ten onrechte geen diffusiebepaling is gedaan. Met verweerder is het college van oordeel dat die bepaling geen invloed zou hebben gehad op de testresultaten en dat het verweerder dus niet kan worden verweten dat deze test niet is gedaan.

Met betrekking tot het niet controleren van de identiteit van klager overweegt het college dat, nog afgezien van het antwoord op de vraag van de noodzaak van het controleren daarvan in zijn algemeenheid in gevallen als deze, de identiteit van klager gegeven zijn gelaatsbedekkende masker, volstrekt duidelijk was.

Het college is van oordeel dat het verweerder siert dat hij de casus nog heeft voorgelegd aan professor I vanwege het verschil van zijn inzicht met de visie van E en dat hij dat ook expliciet in zijn rapportage heeft opgenomen. 

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens en C.A.W.M. Hertog leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.