ECLI:NL:TGZRZWO:2017:119 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 276/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:119
Datum uitspraak: 07-07-2017
Datum publicatie: 07-07-2017
Zaaknummer(s): 276/2016
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Tandarts wordt verweten dat hij klaagster, na het verlaten van zijn praktijk, onvolledig en te laat inzage heeft gegeven in het tandheelkundig dossier. Verweerder stelt het hele dossier aan de gemachtigde van klaagster te hebben gestuurd (DAS). Nu het college op grond van de tegenstrijdige standpunten de feitelijke gang van zaken niet heeft kunnen vaststellen is onvoldoende komen vast te staan, ook als aan beide partijen evenveel geloof wordt gehecht, om daaruit af te leiden dat verweerder geweigerd zou hebben om stukken af te geven dan wel daar opdracht toe zou hebben gegeven en dus klachtwaardig zou hebben gehandeld. Partijen hebben ondermeer niet bijgehouden welke stukken zijn afgegeven of ontvangen. Verweerder heeft zijn werkwijze aangepast. Misschien had verweerder aanvankelijk sneller kunnen reageren op verzoeken  van 17 september 2013 en 8 oktober 2013 om toezending van het dossier maar het college acht dit op zich niet verwijtbaar nu verweerder reeds op 17 oktober 2013 inhoudelijk heeft gereageerd op de klachtbrieven en er anderzijds mogelijk een machtiging ontbrak – dit is niet ontkend van de zijde van klaagster, er is slechts aangegeven dat verweerder hier niet meteen een beroep op heeft gedaan in genoemd inhoudelijk verweer. Ook op dit punt is de klacht afgewezen.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 juli 2017 naar aanleiding van de op 19 augustus 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen klacht van

A , wonende te B,

gemachtigde mr. W.A.M. van Ooijen, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , tandarts, werkzaam te B,

gemachtigde mr. drs. E.E. Rippen, VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit de volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces verbaal van het op 22 december 2016 gehouden vooronderzoek;

- een stuk van de zijde van klaagster overgelegd ter zitting.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 juni 2017. Klaagster en verweerder zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigden. Ter zitting is tevens de zaak van de echtgenoot van klaagster tegen verweerder behandeld. In deze zaak met no 275/2016 wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.  Het verzoek om de zaken te voegen in één beslissing wordt niet gehonoreerd. Het vooronderzoek en de behandeling ter zitting zijn weliswaar samen gepland maar aangezien de zaken bij gescheiden klaagschriften zijn binnengekomen zijn ze van aanvang af apart behandeld.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is tandarts sinds 1981. Klaagster was in elk geval bij hem onder behandeling van oktober 1992 tot en met september 2013. Partijen verschillen van mening over het jaartal dat klaagster bij verweerder patiënt werd te weten 1981 of 1983. Verweerder voerde op 13 september 2013 een wortelkanaalbehandeling uit bij klaagster. Zij bezocht daarna, op 15 september 2013 in verband met pijnklachten, een weekenddienst tandarts. Naar aanleiding van de bevindingen van deze arts, die ondermeer een brug verwijderde, besloot klaagster een second opinion te laten uitvoeren in het D te E. Daar werden ondermeer verschillende pockets gemeten en in de hele mond bleek sprake van gingivitis. Vervolgens is, namens klaagster, door haar echtgenoot bij brief van 17 september 2013 verzocht om een kopie van haar (en zijn) dossier aan hun huisadres te sturen. Bij brief van 8 oktober 2013 is verweerder aansprakelijk gesteld voor geleden en nog te verwachten schade en verweerder is gewezen op de “verplichting om een kopie van de patiëntendossiers naar ons huisadres te sturen n.a.v. een eerder gedaan verzoek”. Verweerder heeft op 17 oktober 2013 inhoudelijk gereageerd op de brief van 17 september 2013. Hij heeft op dat moment geen gevolg gegeven aan het verzoek om toezending van klaagsters dossier. Op 29 november 2013 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder verzocht om ter inzage aan hun tandheelkundig adviseur de volgende behandelgegevens betreffende klaagster toe te sturen:

“-een kopie van de door u bijgehouden behandelkaart;

-het door u opgestelde behandelplan, inclusief de bijbehorende begroting;

-alle door u gemaakte röntgenfoto’s;

-de pocket- of parodontiumstatus;

-de gebitsmodellen, voorzover aanwezig;

-het informed-consent formulier;

-de correspondentie met andere behandelaars.”

Op 12 mei 2014 volgde een herinneringsverzoek.

Klaagster heeft bij brief van 30 juni 2014 van verweerder een historisch overzicht over de periode 21 oktober 1992 t/m 13 september 2013 ontvangen.

Op 14 november 2014 schrijft de gemachtigde van klaagster aan verweerder ondermeer “Van mijn tandheelkundig adviseur heb ik vernomen dat hij de gevraagde gegevens heeft ontvangen. In de eerste plaats wil ik u hartelijk danken voor het versturen van deze gegevens (..) zou ik u opnieuw willen vragen mijn tandheelkundig adviseur (naam) te informeren over:

-de röntgenfoto’s van het begin van de behandeling, waarop het niveau van het kaakbot zichtbaar is;

-het behandelplan voor de parodontitis;

-de röntgenfoto van de kiezen 45 en 47 voorafgaande aan de behandeling voor de brug.”

Deze informatie is nadien niet opgestuurd.

Bij het vooronderzoek heeft verweerder nog een oude behandelkaart en röntgenfoto’s van 1989 tot 2001 aan klaagster overhandigd.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster, die zich op het standpunt stelt dat zij vanaf 1981 bij verweerder onder behandeling is geweest, verwijt verweerder dat hij niet als een goed hulpverlener heeft gehandeld door niet te reageren op de brieven met verzoeken dan wel door laat of onvolledig inzicht te geven in het tandheelkundig dossier. Over de verkeerde tandheelkundige behandeling is een civiele rechtsgang gestart. Klaagster heeft recht op haar dossier op grond van artikel 7:456 WGBO. Voor zover verweerder zich eerder beriep op het ontbreken van een machtiging, had hij dit reeds in zijn inhoudelijke reactie van oktober 2013 kunnen aangeven. Weliswaar heeft verweerder bij het vooronderzoek over de periode tot 2001 nog 30 röntgenfoto’s van klaagster overhandigd maar hij had dit veel eerder moeten doen. Verweerder heeft niet gereageerd naar aanleiding van de brief van 14 november 2014 en toen klager en zijn echtgenote op 22 oktober 2015 op de praktijk waren –zoals verweerder in het vooronderzoek heeft toegegeven- heeft de assistente aangegeven dat zij niets mocht meegeven omdat er nog een rekening openstond. Verweerder heeft toen niet gezegd dat hij al stukken naar DAS had opgestuurd. Er ontbreken nog steeds röntgenfoto’s van 2001 tot en met 2013, meer specifiek de röntgenfoto’s met betrekking tot de kiezen 46 en 47 alsmede een behandelplan en een pocketstatus.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven-  aan dat hij naar aanleiding van het verzoek van 12 mei 2014 –bij eerdere verzoeken ontbraken machtigingen of het verzoek was niet duidelijk omschreven-  naar zijn idee het gehele tandheelkundig dossier desgevraagd naar DAS heeft opgestuurd. Het KNMT had hem dit geadviseerd. Hij had geen schriftelijk behandelplan omdat hem daarom niet uitdrukkelijk was verzocht en hij destijds met een uitvoerige uitleg mocht volstaan. De pocketstatus had hij (op de opgestuurde) patiëntenkaart aangetekend. Bij toeval vond hij nog de foto’s en een oude kaart die hij overhandigde bij het vooronderzoek maar die kwamen uit een andere map. Verweerder had niets meer en daarom had hij niet gereageerd. Hij is zich er van bewust dat dit ook anders had gekund. Hij herinnert zich niet of klaagster nog met haar man in de praktijk is geweest, wel dat er nog een rekening openstond. Sinds 2015 werkt verweerder met een ontvangstbewijs, waarop geregistreerd staat wat is meegegeven als een patiënt om zijn dossier vraagt. De hele historie (tegenwoordig digitaal) en het aantal foto’s (in origineel) dat is meegegeven. Oude kaarten stuurt hij niet meer op, daar tekent de patiënt ook voor.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Kern van de klacht is dat verweerder het dossier niet volledig ter inzage heeft gegeven en dat er nog stukken zouden ontbreken. Verweerder heeft dit ontkend. Hij stelt het volledige dossier waarover hij beschikte te hebben gestuurd of overhandigd. Hij heeft in elk geval geen behandelplan opgestuurd bij gebreke van een op schrift gestelde versie. Het waarom daarvan, partijen verschillen ook op dit punt van mening, staat hier niet ter discussie omdat de klacht niet ziet op het ontbreken van een schriftelijk behandelplan. Verweerder heeft voorts verklaard dat hij een pocketstatus op de papieren patiëntenkaart zou hebben genoteerd die hij, tezamen met het historisch overzicht, plus alle hem toen bekend zijnde originele foto’s, kortom het hele dossier van klaagster, heeft opgestuurd aan DAS.

Het college heeft, gelet op de tegenstrijdige standpunten, welke echter niet nader zijn onderbouwd, de feitelijke gang van zaken onvoldoende kunnen vaststellen.

Weliswaar pleit voor het standpunt van klaagster dat naderhand nog foto’s en een oude kaart door verweerder zijn overgelegd – en dus mogelijk nog steeds niet het gehele dossier is beschikbaar gesteld - maar daarmee staat niet vast dat verweerder toen hij de stukken aan DAS stuurde niet het volledige dossier stuurde waarover hij (naar zijn weten op dat moment) beschikte zoals door hem gesteld.

Dat verweerder geen volledige inzage in het dossier heeft willen geven blijkt in elk geval niet uit de brief van 14 november 2014 waar hij wordt bedankt voor het overleggen van alle gevraagde informatie. Ook is geen sluitende informatie voorhanden van de zijde van klaagster waaruit blijkt welke stukken precies door DAS zijn ontvangen terwijl het de praktijk was dat eerst centraal bij DAS Amsterdam stukken werden verzameld voordat er verdeeld werd en de benodigde stukken aan een adviseur werden doorgestuurd. Het door de gemachtigde van klaagster ter zitting overgelegde, aan haar gerichte, schrijven van 18 september 2014, afkomstig van de adviseur van DAS, rept weliswaar –wat betreft de gevraagde stukken- slechts over de door de adviseur van de gemachtigde van klaagster ontvangen historische gegevens van 1992 tot en met 2013 maar dit sluit niet uit dat DAS mogelijk meer gegevens heeft ontvangen zoals door verweerder is gesteld. Tenslotte is weliswaar gebleken dat verweerder niet erg duidelijk is met betrekking tot een mogelijk bezoek van klaagster en of haar echtgenoot aan zijn praktijk in 2015; hij herinnert het zich – uiteindelijk-  niet precies maar weet nog wel dat er een rekening openstond en dat hij boos was, maar ook wat dit bezoek betreft is niet vast te stellen hoe de feitelijke gang van zaken is verlopen. Bij gebreke van een feitelijke grondslag is onvoldoende komen vast te staan, ook als aan beide partijen evenveel geloof wordt gehecht, om daaruit af te leiden dat verweerder geweigerd zou hebben om stukken af te geven dan wel daar opdracht toe zou hebben gegeven en dus klachtwaardig zou hebben gehandeld. De klacht op dit punt zal derhalve als ongegrond worden afgewezen. Ten overvloede wordt opgemerkt – het vormt geen onderdeel van de klacht - dat het beter ware geweest dat verweerder kopieën had gemaakt dan wel aantekening had gehouden van hetgeen hij had afgegeven. Verweerder heeft zijn werkwijze in deze aangepast.

5.3

Voor zover klaagster klaagt dat verweerder te laat heeft gereageerd merkt het college op dat het handelen van verweerder - in het licht van de onder 5.1 beschreven norm - wellicht hier ook beter had gekund, verweerder erkent ook dat hij beter had kunnen reageren naar aanleiding van het schrijven van 14 november 2014, maar dat hierin onvoldoende grond gelegen is om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Misschien had verweerder aanvankelijk sneller kunnen reageren op het verzoek om toezending van het dossier maar het college acht dit op zich niet verwijtbaar nu verweerder reeds op 17 oktober 2013 inhoudelijk heeft gereageerd op de klachtbrieven en er anderzijds mogelijk een machtiging ontbrak – dit is niet ontkend van de zijde van klaagster, er is slechts aangegeven dat verweerder hier niet meteen een beroep op heeft gedaan in genoemd inhoudelijk verweer. Ook op dit punt zal de klacht derhalve als ongegrond worden afgewezen.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist en,

R.T. Thomson, R. Rowel en J. Dam, leden tandartsen in tegenwoordigheid van

mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.