ECLI:NL:TGZRZWO:2017:116 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 273/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:116
Datum uitspraak: 03-07-2017
Datum publicatie: 03-07-2017
Zaaknummer(s): 273/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Het klacht betreft het verwijt dat verweerder een verkeerde inschatting heeft gemaakt van klagers klachten. Klager had een malariainfectie. Handelen van verweerder niet onzorgvuldig.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 3 juli 2017 naar aanleiding van de op 21 oktober 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle,

v e r w e e r d e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullend klaagschrift;

-          het verweerschrift;

-          het aanvullend verweerschrift met de bijlagen;

-          het medisch dossier;

-          het proces-verbaal van het op 21 april 2017 gehouden mondeling vooronderzoek.

Klager heeft tevens betreffende de behandeling van zijn vader een klacht ingediend tegen verweerder, bekend onder nummer 269/2016. Klager heeft ook tegen huisarts D (031/2017) een klacht ingediend.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1966, is in december 2015 op vakantie geweest in het buitenland.

Na terugkomst meldde hij zich op 13 december 2015 bij de huisartsenpost.

De arts van de huisartsenpost tekende onder meer op dat klager bang was voor een hoge bloeddruk en zich kwaad maakte op de reisorganisatie. Er was contact geweest met de reisorganisatie in verband met kou in het vliegtuig. Het enige dat klager van de dienstdoende huisarts wenste was dat zijn bloeddruk werd gecontroleerd. Hij had hoofdpijn en was duizelig. Bij onderzoek was klager zeer gespannen en geagiteerd. Zijn bloeddruk was 146/96. Wat betreft de bloeddruk werd klager gerustgesteld en klager zou de volgende dag contact opnemen met zijn eigen huisarts, verweerder.

De volgende dag nam klager telefonisch contact op met verweerder. Blijkens de aantekeningen in het huisartsenjournaal was het niet dringend, klager was enkel geagiteerd en wat rustiger dan voorheen. Als evaluatie noteerde verweerder ‘overspannen’. Verweerder heeft uitleg gegeven en voor de paar dagen daarna oxazepam, 10 mg tabletten, voorgeschreven. Klager zou te zijner tijd, diezelfde week op vrijdag, voor evaluatie op het spreekuur komen.

Op 16 december 2015 nam klager in verband met koorts en zweten contact op met de huisartsenpost. Klager werd ingestuurd naar het ziekenhuis op verdenking van een septische shock bij malaria of dengue.

Klager bleek ernstige malaria te hebben en meldde op 23 december 2015 aan huisarts D dat hij geen contact meer wilde met verweerder omdat de malaria niet op tijd was geconstateerd door verweerder.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de door klager geuite klachten op 14 december 2015.

Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij, nadat bleek dat klager malaria had geen contact meer heeft opgenomen met klager.  

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de hoge bloeddruk en overspannenheid van klager op de voorgrond stonden op 14 december 2015. Klager heeft geen klachten geuit die wezen op malaria. Gelet op het insturen door een collega van verweerder heeft deze collega de nazorg voor haar rekening genomen. Klager heeft overigens op 23 december 2015 laten weten dat hij verweerder niet langer als huisarts wenste en zijn ongenoegen niet met verweerder wilde bespreken.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

In tegenstelling tot hetgeen klager bij vooronderzoek heeft aangevoerd is uit de aantekeningen van de huisarts die klager op de huisartsenpost zag op 13 december 2015 en de aantekeningen van verweerder op 14 december 2015 niet gebleken dat toen al sprake was van koorts of andere fysieke ziekteverschijnselen die verweerder hadden moeten laten denken in de richting van malaria. Klager had hoofdpijn en was duizelig. Het college kan verweerder volgen in diens verweer dat de psychische onrust, die ook uit het contact met de huisartsenpost waarover verweerder reeds beschikking had, op de voorgrond stond. Er blijkt niet uit het dossier dat klager symptomen heeft geuit tijdens het telefonisch consult op 14 december 2015 die verweerder hadden moeten wijzen op de ernstige aandoening malaria. Dat klager heeft verzocht om een visite en verweerder dit geweigerd heeft blijkt niet uit de aantekeningen en verweerder betwist dit. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat klager toen al melding heeft gemaakt van hoge koorts, lage bloeddruk en een hoge hartslag had, waarmee hij twee dagen later is opgenomen.

5.3

Wat betreft het geen contact opnemen door verweerder overweegt het college als volgt. Verweerder heeft aangegeven dat nu klager door huisarts E is ingestuurd deze de nazorg op zich heeft genomen. In weerwil van de gemaakte afspraken binnen de huisartsenpraktijk is de ziekenhuisopname van klager verweerder niet bekend geworden. Dat laatste kan verweerder echter niet tuchtrechtelijk verweten worden nu de afspraken daaromtrent in de huisartsenpraktijk wel helder waren. Klager heeft op 23 december 2015 aan huisarts D laten weten dat hij geen contact meer wilde met verweerder en het gebeuren niet wilde bespreken met verweerder. Dat verweerder daarna geen contact meer heeft opgenomen met klager kan verweerder derhalve evenmin tuchtrechtelijk worden verweten.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.M. Komen en P. Jongerius, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.