ECLI:NL:TGZRSGR:2017:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-268

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:83
Datum uitspraak: 16-05-2017
Datum publicatie: 16-05-2017
Zaaknummer(s): 2016-268
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts.  Er was door klaagster geen toestemming/machtiging verleend voor overdracht van haar medisch dossier bij de overgang van de ene naar de andere arbodienstverlener. Niet is gebleken dat verweerster het medisch dossier van klaagster in privé bezit heeft meegenomen, enkel dat zij via haar laptop nog de beschikking had over een oude FML, welke geen medisch inhoudelijke informatie bevat. Er is geen sprake geweest van niet integer omgaan met het medisch dossier en verweerster heeft niet gehandeld in strijd met haar geheimhoudingsplicht. Het per ongeluk versturen van een oude FML waarop de datum van een recent opgestelde FML terecht is gekomen is niet correct geweest, maar geen aanwijzing dat er kwade opzet in het spel is geweest dan wel sprake is geweest van datumfraude. Hoe ongelukkig ook, niet tuchtrechtelijk verwijtbare, administratieve vergissing. Tot slot niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat FML, ondanks geplande consult hiertoe, niet samen met klaagster is opgesteld.    

Datum uitspraak: 16 mei 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C, echtgenoot van klaagster,

tegen:

D , arts arbeid en gezondheid, bedrijfsgeneeskunde,

werkzaam te E,

verweerster.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 november 2016

- het verweerschrift.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 21 maart 2017. De partijen, klaagster bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.         De feiten

2.1       Verweerster is als bedrijfsarts in dienst bij F en is deels gedetacheerd bij G (hierna: G) en in die hoedanigheid werkzaam voor de H.

2.2       Klaagster was sinds 30 september 2002 werkzaam bij de H (hierna ook: werkgever van klaagster). Op 8 september 2014 heeft klaagster zich ziek gemeld. Tijdens haar ziekteverzuim is klaagster begeleid door verweerster. Verweerster was toen via I – tegenwoordig: F – als bedrijfsarts voor de H werkzaam.

2.3       Per 1 januari 2016 is H overgegaan naar een andere arbodienstverlener, te weten G. Verweerster is toen vanuit F gedetacheerd bij G om de dienstverlening bij de H voort te zetten.

G heeft aan de medewerkers die verzuimbegeleiding hadden machtigingen verstuurd, voor toestemming voor overdracht van het dossier van F naar het systeem G. Klaagster heeft een dergelijke machtiging niet geretourneerd.

2.4       In 2016 heeft verweerster, na de overgang naar de andere arbodienstverlener, de verzuimbegeleiding van klaagster voortgezet. Er hebben in 2016 meerdere (spreekuur)contacten plaatsgevonden, onder meer op 19 februari 2016 en 20 mei 2016.

2.5       Op 20 juni 2016 heeft verweerster op verzoek van de werkgever van klaagster een ‘Visie van de arbodienst’ opgesteld, behorend bij de aanvraag van een deskundigenoordeel O&O bij het UWV, welke op 22 juni 2016 door haar is ondertekend.

2.6       In verband met het opstellen van een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) in het kader van voornoemde aanvraag van een deskundigenoordeel was verweerster door de werkgever van klaagster gevraagd om klaagster uit te nodigen voor een spreekuur. Er werd een spreekuurcontact tussen verweerster en klaagster gepland op vrijdag 8 juli 2016. Vóór deze datum heeft er nog telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerster en klaagster. De vraag was of het geplande spreekuurcontact ook telefonisch zou kunnen plaatsvinden. Verweerster wilde dit zelf wel, maar wilde hiervoor eerst een akkoord van de werkgever van klaagster. Daar verweerster vóór 8 juli 2016 verder niets van de werkgever had vernomen, ging zij er vanuit dat het oorspronkelijk geplande spreekuurcontact zou doorgaan en dat klaagster in persoon zou verschijnen.

Op 8 juli 2016 is klaagster echter niet verschenen op het spreekuur bij verweerster.

2.7       Op verzoek van de werkgever heeft verweerster op 8 juli 2016 een FML opgesteld. Zij heeft dit gedaan op basis van de haar bekende inschatting van de belastbaarheid van klaagster.

2.8       Bij het verzenden van de FML aan de werkgever heeft verweerster als bijlage niet de FML van 8 juli 2016, maar een oude FML verstuurd. Deze oude FML, daterend van vóór 1 januari 2016 - de datum van overgang van F/I naar G -, stond nog opgeslagen op de laptop van verweerster, die zij nog steeds gebruikte.

Verweerster heeft, bij e-mails van 21 oktober 2016 en 31 oktober 2016, voor deze gang van zaken aan klaagster haar excuses aangeboden. Bij e-mail van 21 oktober 2016 is alsnog de FML van 8 juli 2016 naar klaagster verzonden. Deze FML is echter niet doorgestuurd aan het UWV aangezien de werkgever van klaagster dat niet noodzakelijk achtte.

2.9       Klaagster heeft in oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen het voornemen tot eervol ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, vanwege de door de werkgever van klaagster aan het UWV verstuurde FML; door de door verweerster verstuurde oude FML beschikte de UWV naar het oordeel van klaagster niet over de juiste informatie.

2.10     Uiteindelijk is klaagster een Inkomensvoorziening Volledig duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend.

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij

1.      in strijd met haar geheimhoudingsplicht als arts het medisch dossier in privébezit heeft meegenomen van I naar G en heeft gebruikt in haar deskundigenoordeel bij een andere werkgever, zonder toestemming van klaagster; verweerster is derhalve niet integer omgegaan met het medisch dossier van klaagster;

2.      een FML heeft overgelegd aan de werkgever, die niet naar waarheid is ingevuld;

3.      datumfraude heeft gepleegd en naar eigen inzicht medische gegevens heeft verzonnen;

4.      de nieuwe FML niet samen met klaagster heeft opgesteld, terwijl dit wel zo was afgesproken.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt dat zij bij de verzending van de FML, welke opgemaakt was op 8 juli 2016, naar de werkgever per abuis een oude FML heeft verzonden, daterend van vóór 1 januari 2016; deze oude FML stond nog opgeslagen op haar laptop. Verweerster heeft hiervoor aan klaagster haar excuses aangeboden. Dit was zeker niet opzettelijk gedaan, aldus verweerster.

Voor het overige heeft verweerster de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Alvorens inhoudelijk in te gaan op de verschillende klachtonderdelen wil het College het volgende opmerken.

Blijkens het klaagschrift is klaagster ervan uitgegaan dat verweerster op 22 juni 2016 een FML heeft opgemaakt en verstuurd aan de werkgever. Ter zitting is dit niet juist gebleken. Het College heeft vastgesteld dat verweerster op 20 juni 2016 op verzoek van de werkgever van klaagster een ‘Visie van de bedrijfsarts’ heeft opgesteld, behorend bij de aanvraag van een deskundigenoordeel O&O bij het UWV, welke zij op 22 juni 2016 heeft ondertekend en verstuurd. Verweerster heeft op 8 juli 2016 aanvullend een FML opgesteld.

5.2       Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel oordeelt het College als volgt.

Vast staat dat klaagster geen toestemming/machtiging heeft verleend voor overdracht van haar medisch dossier bij de overgang van de ene naar de andere arbodienstverlener, in casu per 1 januari 2016 van I naar G.

Niet is gebleken dat verweerster bij de overgang naar de nieuwe arbodienstverlener het medisch dossier van klaagster in privé bezit heeft meegenomen; enkel dat verweerster via haar laptop nog de beschikking had over een oude FML . Dit document - waarin de mogelijkheden en beperkingen van een medewerker worden vermeld - maakt onderdeel uit van de informatie die noodzakelijk is om te delen met belanghebbenden in de uitvoering van verzuimbegeleiding. De FML bevat geen medisch inhoudelijke informatie. Daarbij komt dat de informatie op de FML door de overgang van de ene naar de andere arbodienst niet in handen is geweest van een persoon of instelling die niet als arbodienst voor de werkgever van klaagster in functie was.

Dit brengt met zich mee dat het verwijt, dat verweerster heeft gehandeld in strijd met haar geheimhoudingsplicht als arts, niet juist is. Er is geen sprake geweest van niet integer omgaan met het medisch dossier van klaagster. Het eerste klachtonderdeel dient derhalve te worden afgewezen.

5.3       Gelet op de onderlinge samenhang van de klachtonderdelen 2. en 3. zullen deze hieronder tezamen worden behandeld.

Verweerster heeft erkend dat zij bij de verzending van de FML naar de werkgever van klaagster per ongeluk een oude FML, die nog stond opgeslagen op haar laptop, heeft verstuurd. Op deze oude FML is de datum van 8 juli 2016 terechtgekomen, de dag waarop verweerster de recente FML had opgesteld.

Het moge duidelijk zijn dat deze gang van zaken niet correct is geweest en valt te betreuren. De vraag die thans aan de orde is, is of verweerster hieromtrent een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het College is van oordeel dat hier geen sprake van is. Het College beschikt niet over een aanwijzing dat er kwade opzet in het spel is geweest, dan wel dat er sprake is geweest van datumfraude. Het College beschouwt het per abuis versturen van een oude FML, hoe ongelukkig ook, als een niet tuchtrechtelijk verwijtbare, administratieve vergissing. Verweerster heeft hiervoor ook haar oprechte excuses aangeboden aan klaagster en haar echtgenoot en heeft hun de FML van 8 juli 2016 alsnog doen toekomen.

Nu de FML van 8 juli 2016 zich niet bij de overgelegde stukken bevindt, kan het College niet vaststellen dat deze inhoudelijk niet juist is geweest.

Alles overziend concludeert het College dat de onder 2. en 3. vermelde klachtonderdelen dienen te worden afgewezen.

5.4       Ten aanzien v an klachtonderdeel 4. oordeelt het College als volgt.

Verweerster was door de werkgever van klaagster verzocht om klaagster uit te nodigen voor een spreekuur voor het opstellen van een FML. Ter zitting is gebleken dat het wel de bedoeling van verweerster was om de FML samen met klaagster op te stellen. Dit is door klaagster ook niet betwist. Er stond, zo is ter zitting gebleken, op 8 juli 2016 een spreekuurcontact gepland met klaagster voor het gezamenlijk opstellen van de FML.

Het College heeft geconstateerd dat als gevolg van een niet aan verweerster verwijtbare miscommunicatie klaagster uiteindelijk niet op dat spreekuurcontact is verschenen. Op verzoek van de werkgever heeft verweerster vervolgens alsnog zelf op 8 juli 2016 de FML opgesteld, op basis van de haar bekende inschatting van de belastbaarheid van klaagster.

Het College heeft vastgesteld dat klaagster, vóórdat die FML is opgesteld, op meerdere spreekuurcontacten bij verweerster is geweest – onder meer nog op 19 februari 2016 en 20 mei 2016 - en dat daarbij ook door verweerster is gevraagd naar de belastbaarheid van klaagster. Daar verweerster al gedurende langere tijd de verzuimbegeleiding van klaagster uitvoerde, kan verweerster verondersteld worden op basis van de haar beschikbare informatie zelfstandig, zonder overleg met klaagster, een FML op te kunnen stellen. Er bestaat geen verplichting voor een bedrijfsarts om een FML tezamen met de werknemer op te stellen, noch behoeft een FML door de werknemer te worden geaccordeerd.

Het College concludeert dat het verweerster, gelet op de hier geschetste omstandigheden, niet tuchtrechtelijk valt te verwijten dat de FML niet, ondanks het daarvoor geplande consult, samen met klaagster is opgesteld. Dit klachtonderdeel dient dan ook te worden verworpen.

5.5       De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook op alle onderdelen als ongegrond worden afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. dr. A. Wilken, lid-jurist, R.P. van Straaten, J.G.M. van Eekelen en dr. M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover zij niet-ontvankelijk is

            verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.