ECLI:NL:TGZRSGR:2017:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-279

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:78
Datum uitspraak: 09-05-2017
Datum publicatie: 09-05-2017
Zaaknummer(s): 2016-279
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht van twee directe collega’s, waarvan éé n eigenaar van de praktijk, tegen tandarts. Klagers ontvankelijk aangezien de klacht ziet op oncollegiaal gedrag dat van invloed is (of kan zijn) op de individuele gezondheidszorg. Geen sprake van niet nakomen afspraken met betrekking tot vakantie of ongeoorloofd onbereikbaar zijn voor opdrachtgever. Opschorting werkzaamheden door tandarts was gerechtvaardigd gezien de langdurige achterstand in de betaling van haar facturen. Niet gebleken dat tandarts de praktijk maandenlang in onzekerheid heeft gelaten over hervatting van haar werkzaamheden of zorgplicht heeft geschonden jegens patiënten.  

Datum uitspraak: 9 mei 2017         

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

1.      A,

wonende te B, C,

2.      D,

wonende te E,

klagers,

gemachtigde: mr. T. van der Meeren, werkzaam te Nijmegen,

tegen:

F, tandarts,

 (destijds) werkzaam te G,

verweerster,

gemachtigde: mr. N.J.H. Leferink, werkzaam te Enschede.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 4 november 2016;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 24 januari 2017;

- de brief d.d. 13 maart 2017 van mr. Van der Meeren met bijlagen;

- de brief d.d. 13 maart 2017 van mr. Leferink met bijlagen.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 maart 2017. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Partijen hebben ter zitting over en weer aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen het in het geding brengen van de bijlagen bij de onder 1.1 genoemde brieven van 13 maart 2017. Het College heeft daarop de overlegging van die stukken, mede gelet op de omvang, aard en inhoud daarvan, ondanks het late tijdstip waarop zij zijn overgelegd, toelaatbaar geoordeeld.

2.           De feiten

2.1              Klagers en verweerster werkten tot voor kort in dezelfde tandheelkundige praktijk, die wordt geëxploiteerd door H (verder: de praktijk). Klager sub 1 is eigenaar van de praktijk.

2.2              Verweerster werkte op deeltijdbasis in de praktijk, te weten op woensdag 12 uur, op donderdag 8 uur en op vrijdag 8 uur. Naast verweerster werkten vier andere tandartsen in de praktijk, onder wie klagers.

2.3              In elk geval vanaf 2014 is er een achterstand ontstaan in de betaling van de facturen van verweerster. Ook in 2016 bleven facturen van verweerster onbetaald.

2.4              Op 23 augustus 2016 heeft verweerster zich per sms ziek gemeld zowel bij klager sub 1 als bij de managementassistente.

2.5              Verweerster heeft bij de assistente van de praktijk een geplande vakantie doorgegeven van 29 augustus tot en met 13 september 2016.

2.6              Bij e-mailbericht van 26 augustus 2016 8.47 uur heeft een medewerker van de praktijk aan verweerster – voor zover hier van belang – geschreven:

“(…)

Overigens hebben we -(in verband met de vakantieplanning)- vakanties in januari van dit jaar met z’n allen vastgelegd. Daar houden we ons aan omdat anders jouw plicht als arts naar de patiënten toe wordt verzaakt en dat moeten we natuurlijk niet hebben, dat snap je uiteraard.

Je wil echter toch ‘kosten van kost’ nu wederom vakantie hebben (zo vertelde je ons en dat is tegen de afspraken, levert ronduit nu serieuze problemen op naar de patiënten, geeft extra kosten voor de praktijk i.v.m. assistentie die er wel is maar niets te doen heeft etc.). (…)

De eerste vraag voor nu is dan ook: ben je er de komende weken voor de patiënten?”

2.7              Hierna is op 26 augustus 2016 nog een aantal keer heen en weer gemaild tussen verweerster en de betreffende medewerker over de wijze waarop verweerster haar vakantie heeft aangevraagd. Om 21.42 uur schrijft de betreffende medewerker aan verweerster:

“Inmiddels hebben we voor de komende twee weken de agenda geheel moeten omzetten om de patiënten niet de dupe te laten worden van jouw acute vakantie (…).”

2.8              Bij e-mailbericht van 27 augustus 2016 11.40 uur heeft verweerster aan de betreffende medewerker van de praktijk onder meer geschreven:

“Jij hebt laut genug gegild tegen mij dat ik geen recht op vakantie heb omdat mijn omzet te klein is. Mijn vakantie gaat niet door heb jij gegild (…).

Waarom jij na mijn vakantieverbod van dijn kant die agenda leeg gemaakt heeft voor volgende week zonder mij te vragen kan ik niet verstaan. Dit heb jij met mij anders gesproken (…). Kortom ik kom volgende week (…).”

Daarop is haar door deze medewerker bij e-mail van 27 augustus 2016 van 22.55 uur bericht dat haar agenda vanwege de geplande vakantie inmiddels was leeggemaakt en dat het verschuiven van patiënten niet meer kon en zeker niet op zo’n korte termijn.

2.9              Bij brief van 9 september 2016 heeft de advocaat van verweerster aan de praktijk onder meer geschreven:

Ik heb u gesommeerd de openstaande vordering van cliënte ad € 39.329,07 binnen 5 dagen te betalen. Gisteren (…) heeft cliënte een betaling ad € 2.500,-- ontvangen, zodat thans nog resteert een bedrag ad € 36.829,07.

Zoals u weet geniet cliënte thans vakantie. In beginsel hervat zij haar werkzaamheden aankomende week, om precies te zijn op woensdag 14 september a.s. Hierbij bericht ik u dat cliënte zich uitdrukkelijk beschikbaar houdt haar werkzaamheden te hervatten, maar zij schort haar verplichting tot arbeid op totdat volledige betaling van de hierboven genoemde vordering heeft plaatsgevonden. Tot dat moment zal zij dus geen arbeid/werkzaamheden verrichten. (…)

2.8       De openstaande facturen van verweerster zijn - in de periode waarop de klacht betrekking heeft - onbetaald gebleven en verweerster is niet teruggekeerd op het werk.

3.     De klacht

Klagers verwijten verweerster dat zij zich herhaaldelijk niet heeft gehouden aan de collegiale afspraken over vakantieplanning, dat zij naar aanleiding van een dispuut daarover onbereikbaar is geweest, e-mail, sms-berichten en telefoonoproepen onbeantwoord heeft gelaten en maandenlang niet heeft laten weten of zij wel of niet terugkomt. Daarmee onttrekt verweerster zich aan haar zorgplicht doordat zij patiënten met klachten onverzorgd heeft achtergelaten, aldus de klacht.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        Ontvankelijkheid

De onderhavige klacht is ingediend door twee directe collega’s van verweerster. Ingevolge artikel 65, eerste lid, sub a Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) wordt een klacht aanhangig gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Ook een arts die een klacht indient tegen een collega-arts, kan onder omstandigheden worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van deze bepaling, met name wanneer de klacht ziet op oncollegiaal gedrag dat van invloed is (of kan zijn) op de individuele gezondheidszorg. In de klacht is gesteld dat van dat laatste sprake is. Klagers zijn daarom ontvankelijk in hun klacht.

6.         Beoordeling van de klacht

6.1       Wat betreft het verwijt dat verweerster zich herhaaldelijk niet heeft gehouden aan de geldende afspraken met betrekking tot de planning van vakanties overweegt het College als volgt.

Verweerster heeft aangevoerd dat, zolang als zij in de praktijk werkzaam is, alle vakanties steeds werden afgestemd met de hoofdassistente (voorheen genoemd: praktijkcoördinator) en dat verweerster ook haar vakantie van 29 augustus tot en met 13 september 2016 langs deze weg heeft afgestemd. Tevens heeft verweerster aangegeven dat zij haar geplande vakantie tijdig (vier weken van tevoren) heeft doorgegeven en dat zij haar vakantie heeft ingepland in een periode waarin voldoende andere tandartsen aanwezig waren. Klagers hebben een en ander niet, althans onvoldoende weersproken. Klagers hebben evenmin specifiek aangegeven in welke gevallen en op welke wijze verweerster zich niet aan de geldende afspraken zou hebben gehouden. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

6.2       Ten aanzien van het verwijt dat verweerster maandenlang onbereikbaar is geweest voor haar opdrachtgever en laatstgenoemde aldus in onzekerheid heeft gelaten over haar terugkeer, overweegt het College het volgende.

6.3       Gelet op hetgeen onder 6.1 is overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat verweerster op correcte wijze vakantie heeft opgenomen en derhalve in de periode van 29 augustus tot en met 13 september 2016 op reguliere wijze afwezig is geweest. Bovendien is tussen partijen voorafgaand aan die periode per e-mail gecorrespondeerd. Na de vraag in de ochtend van 26 augustus 2016 ‘s ochtends of verweerster ondanks haar geplande vakantie zou komen werken, heeft verweerster bij e-mail van 27 augustus 2016 in de ochtend geschreven dat zij alsnog in de betreffende periode zou komen werken, waarna van de zijde van de praktijk is meegedeeld dat het verschuiven van patiënten toen niet meer kon vanwege de korte termijn. Het moet klagers dus duidelijk zijn geweest dat verweerster in de betreffende periode met vakantie was.

6.4       Naar het oordeel van het College rechtvaardigde de langdurige en aanzienlijke achterstand in de betaling van de facturen van verweerster de opschorting van haar werkzaamheden, aansluitend aan haar vakantie. Verweerster heeft die opschorting aan de praktijk kenbaar gemaakt met de brief van haar gemachtigde van 9 september 2016, waarin zij heeft aangegeven weer aan het werk te gaan zodra haar vordering geheel zou zijn voldaan. Hiermee heeft zij er voor de praktijk (en voor klagers als haar collega’s) geen misverstand over laten bestaan at haar terugkomst afhankelijk was van de betaling van haar vordering door de praktijk. Bovendien had de praktijk het daarmee zelf in de hand te bepalen wanneer verweerster weer zou komen werken. Dat verweerster dit niet aan haar (niet-praktijkhoudende) collega’s heeft verteld is wel zo elegant jegens de praktijkhouder(s). Voor zover de betreffende collega’s in het duister tastten omtrent de terugkomst van verweerster lag het op de weg van de praktijkhoudende tandarts(en) zelf om de medewerkers daar duidelijkheid over te verschaffen.

Bovendien kan er niet van worden uitgegaan dat de praktijk dan wel klagers hebben getracht verweerster per e-mail of telefoon te bereiken, nu verweerster dit betwist en klagers geen

e-mails of tekstberichten hebben overgelegd waaruit dat blijkt. Het verwijt dat verweerster haar collega’s maandenlang in onzekerheid heeft gelaten over de vraag of en wanneer zij zou terugkomen, is dan ook ongegrond.

6.5       Ten slotte is het College van oordeel dat ook het verwijt dat verweerster haar patiënten onverzorgd heeft achtergelaten, niet opgaat.

Voor wat betreft de vakantieperiode heeft verweerster onweersproken aangevoerd dat zij deze had afgestemd op de aanwezigheid van andere tandartsen. Uit de onder de feiten weergegeven e-mailwisseling blijkt – en ter zitting is door klagers ook erkend – dat alle patiënten van klaagster in die periode door andere tandartsen zijn geholpen. Bovendien heeft klaagster zich in haar e-mail van 27 augustus 2016 aan de praktijk alsnog bereid verklaard om toch te komen werken. Het is het College niet duidelijk waarom het na dit bericht van verweerster niet meer mogelijk was om de verschuivingen ongedaan te maken, in ieder geval na de eerste paar dagen, nu er kennelijk intern een oplossing was gevonden en er niet met patiënten behoefde te worden gecommuniceerd. In ieder geval kan verweerster onder deze omstandigheden niet worden verweten dat zij haar patiënten in de steek heeft gelaten.

Zoals hiervoor overwogen had verweerster een legitieme en zwaarwegende reden om na haar vakantie haar werkzaamheden op te schorten. Van belang hierbij is verder dat verweerster op deeltijdbasis werkzaam was voor de praktijk, dat de patiëntenadministratie en de patiëntendossiers zich in de praktijk bevonden en dat facturatie van de patiënten door de praktijk geschiedde. Verweerster heeft in dit verband aangevoerd dat – hoewel zij zich zeker betrokken voelt bij de door haar behandelde patiënten – het niet zozeer “haar” patiënten zijn als wel patiënten van de praktijk, en dat het in de praktijk wel vaker voorkwam dat een tandarts patiënten behandelde of overnam van een andere tandarts. Ter zitting heeft verweerster onweersproken verklaard dat klager sub 1, die alleen op maandag en dinsdag in de praktijk werkte maar zijn uren graag wilde uitbreiden, haar uren op woensdag, donderdag en vrijdag naadloos kon overnemen en dit ook heeft gedaan.

6.6       Zoals hiervoor overwogen is niet gebleken dat klagers contact hebben opgenomen met verweerster. Dat er problemen of vragen zijn opgetreden naar aanleiding van of in verband met de (verdere) behandeling van individuele patiënten van verweerster, is door klagers niet onderbouwd. Ook anderszins is niet gebleken dat de patiëntenzorg of de patiëntveiligheid in gevaar is geweest als gevolg van het wegblijven van verweerster. Wellicht was het beter geweest als verweerster uit eigen beweging enige aandacht had besteed aan de overdracht van de door haar behandelde patiënten. Daar staat tegenover dat sprake was van een conflictsituatie, waarin de communicatie tussen partijen moeizaam verliep, terwijl niet is gebleken van concrete vragen of problemen in individuele dossiers. Het College acht het handelen van verweerster op dit punt daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

6.7       De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a of b van de Wet BIG kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

7.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. N.B. Verkleij, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff,

lid-jurist, H.W. Luk, H.C. van Renswoude en E.C.L. Fritschy, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. D.R. Dutrieux, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.