ECLI:NL:TGZRSGR:2017:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-160

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:41
Datum uitspraak: 14-03-2017
Datum publicatie: 14-03-2017
Zaaknummer(s): 2015-160
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen gz-psycholoog. Niet gebleken dat gz-psycholoog is tekortgeschoten in zijn taak als gedragsdeskundige of klager opzettelijk psychologische zorg heeft onthouden. Gz-psycholoog dient als gedragsdeskundige wel een actieve rol aan te nemen in geval van conflictsituaties, in casu contactstoornis tussen personeel PI en klager. Belemmering van contact tussen klager en zijn advocaat niet vast komen te staan. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 14 maart 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

thans verblijvende te B,

klager,

tegen:

C , gz-psycholoog,

wonende binnen de regio D, werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.S. Bos, werkzaam te Amsterdam.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 8 juli 2015 en een aanvulling daarop, ontvangen op 13 augustus 2015

- een brief d.d. 27 augustus 2015 van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur PI ‘E F’

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- de dupliek.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 18 januari 2017.Verweerder en zijn gemachtigde waren verschenen. Klager was hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen.

2.         De feiten

2.1       Klager is op 21 mei 2015 opgenomen in de Penitentiaire Inrichting (PI) E F, G.  Deze afdeling is gericht op gedetineerden die detentie ongeschikt zijn vanwege een psychiatrische stoornis en/of de aanwezigheid van een psychiatrisch toestandsbeeld.

2.2       Verweerder was destijds en is als psycholoog en behandelcoördinator in de PI werkzaam. Hij was bij de intake van klager op genoemde datum samen met de arts aanwezig.

2.3       Op 18 juni 2015 moest klager meermalen gecorrigeerd worden op grensoverschrijdend gedrag waarbij hij verbaal dreigend was en de ZBIW-ers (Zorg en Behandeling Inrichtings Werkers) provoceerde.

2.4       Omdat klager zich niet liet corrigeren heeft de plaatsvervangend directeur op 19 juni 2015 een Ordemaatregel ex art. 23/24 Penitentiaire beginselenwet (PBW) tegen hem uitgevaardigd. Daarvoor zijn de volgende overwegingen vermeld:

“ U heeft zich schofferend en grensoverschrijdend gedragen tegenover de medewerkers op uw afdeling. U bent hier meerdere malen op aangesproken, ook heeft u hiervoor time-outs gekregen.

U was niet te corrigeren in uw gedrag daarbij volgde u ook niet de aanwijzingen van de medewerkers op. Tot slot heeft u medewerkers bedreigd door te schreeuwen “teringjood, kankernazi, ik sla je op je bek als ik hier weg ben”, of woorden van gelijk strekking.

In de Ordemaatregel staat tevens vermeld: “ Indien van toepassing zal dagelijks door een gedragskundige worden bekeken of de maatregel gehandhaafd dient te worden.”

2.5.      Op 22 juni 2015 is klager op advies van de behandelstaf overgeplaatst naar een reguliere PI. De motivering daarvan was dat klager onverminderd agressief en dreigend was.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, het volgende:

1)      Verweerder heeft hem opzettelijk psychologische zorg onthouden, en ondanks herhaald verzoek van klager geen contact met klager opgenomen.

2)      Verweerder heeft klager contact met zijn advocaat onthouden.

4.         Het standpunt van verweerder                                                                      

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Verweerder heeft tot zijn verweer gesteld dat zijn taak in het algemeen was dat hij de lijnen in de behandeling controleert en bijstuurt waar nodig. In deze zaak had hij te beoordelen of en in welke mate de opgelegde ordemaatregel moest worden gehandhaafd dan wel geadviseerd moest worden de maatregel te verlengen. Zijn taak was slechts adviserend. Het probleem was dat klager boos bleef en zich dreigend bleef opstellen tegen de ZBIW-ers. Het contact tussen verweerder en klager na het intakegesprek was  goed. Daarom had hij aan de desbetreffende ZBIW-ers voorgesteld om, toen de situatie niet verbeterde, te bemiddelen. Ook dat zou klager in het “ luik-contact” met de ZBIW-ers boos van de hand hebben gewezen. Het door klager gesteld herhaald verzoek om persoonlijk contact heeft verweerder nooit bereikt. Voor de in de ordemaatregel voorgeschreven dagelijkse beoordeling door verweerder als gedragskundige, is niet nodig dat dit een face-to-face contact inhoudt. Verweerder had op het moment van de afzondering van klager een roostervrije dag en was op het moment van afzondering daarbij niet aanwezig. De overplaatsing van klager op 22 juni 2015 was nodig, omdat klager onverminderd agressief en dreigend was. Zijn houding werd gezien als instrumentele agressie voortkomende uit zijn persoonlijkheidspathologie en niet vanuit psychiatrische stoornissen en/of een psychiatrisch toestandsbeeld.

5.2       Het College stelt vast dat de exacte taken van verweerder als gedragskundige en zijn verantwoordelijkheden in de inrichting niet nauwkeurig zijn omschreven. Ook moet worden vastgesteld dat de gegeven maatregel  - ter uitvoering van art. 23 en 24 PBW - niet voldoende duidelijk omschrijft, wat en wanneer verweerder moet doen bij de uitvoering en handhaving, of beëindiging, van de maatregel. Dat de gedragskundige “ indien van toepassing” dagelijks moet bekijken of de maatregel gehandhaafd dient te worden is niet concreet geformuleerd, noch wat dit “ bekijken” inhoudt.

5.3       Tegen deze achtergrond kan niet worden geconcludeerd dat verweerder in zijn (toezichthoudende) taak als gedragskundige verwijtbaar tekort is geschoten. Het eerste klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ook het tweede klachtonderdeel betreffende een belemmering van contact van klager met zijn advocaat wordt ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit verwijt bestreden, zodat dit niet is komen vast te staan. Hierbij kan dan ook nog de vraag worden gesteld of, als van belemmering sprake zou zijn geweest, verweerder daarvoor verantwoordelijk is.

5.4       Hoewel de klacht ongegrond is, verdient bij beoordeling nog wel het volgende te worden opgemerkt. Verweerder had naar het oordeel van het College er, ondanks het ontbreken van een precieze taakomschrijving, verstandig aan gedaan om persoonlijk contact met klager op te nemen, ongeacht of klager daartoe (meermalen) een verzoek had gedaan. Er bestond een conflictsituatie tussen klager en het personeel van de P.I., die al enkele dagen voortduurde en steeds ernstiger werd. Het had op de weg gelegen van verweerder als gedragskundige om actief op te treden om de contactstoornis met klager tot een einde te brengen. Dat pogingen via “ luikcontact” met verweerder zelf, die immers een goede relatie met klager had, na een eventuele herhaling niet zouden slagen valt sterk te betwijfelen. Zoals hiervoor is overwogen kan verweerder echter niet worden verweten dat hij dit achterwege heeft gelaten.

De conclusie is dan ook dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht wordt dan ook als ongegrond afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff, lid-jurist, E.S.J. Roorda, dr. T.A.W. van der Schoot en dr. R.J. Takens, leden-gz-psychologen, bijgestaan door mr. drs. D.R. Dutrieux, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.