ECLI:NL:TGZRSGR:2017:158 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-075

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:158
Datum uitspraak: 21-11-2017
Datum publicatie: 21-11-2017
Zaaknummer(s): 2017-075
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Niet is gebleken dat de bedrijfsarts de richtlijnen die geldend zijn voor de beroepsgroep bedrijfsartsen niet heeft nageleefd. Evenmin is gebleken dat de bedrijfsarts een onjuiste c.q. geen diagnose heeft gesteld. Dat de bedrijfsarts meer algemeen onvolledige en onjuiste rapportages en verklaringen heeft afgegeven is niet aannemelijk geworden. Overige klachtonderdelen eveneens ongegrond. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 21 november 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. D.J.J. Straver, werkzaam te Rotterdam,

tegen:

C , bedrijfsarts,

werkzaam te D,

verweerder.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 maart 2017

- het verweerschrift met bijlagen

- het arbodossier

- de brief met bijlagen van klager, ontvangen op 7 september 2017

- de brief met bijlagen van verweerder, ontvangen op 19 september 2017.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2017. De partijen, klager bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klager voornoemd heeft pleitnotities overgelegd.

2.         De feiten

2.1       Klager, geboren in 1962, is sinds 1 juli 2011 in dienst bij het E.  Tot december 2012 was klager werkzaam als systeembeheerder, daarna als Technical Information Security Specialist (TISO). Op 23 april 2015 heeft klager zich ziek gemeld vanwege klachten van overspanning en burn-out.

2.2       Klager is na zijn ziekmelding begeleid door verweerder, als bedrijfsarts werkzaam bij F te D. 

2.3       Verweerder heeft klager voor het eerst gezien op het spreekuur op 1 mei 2015. Daarna

hebben er nog 17 contactmomenten tussen hen plaatsgevonden.  Op 1 mei 2015 heeft

verweerder gerapporteerd dat klager naar verwachting na twee of drie weken weer

inzetbaar zal zijn (rekening houdende met zijn beperkingen) en dat de re-integratieduur

ongeveer twee maanden zal bedragen. Ook heeft verweerder in zijn rapport opgenomen dat er

sprake was van beperkingen door werkgerelateerde factoren, zoals arbeidszingeving,

wederzijdse verwachtingen en arbeidsperspectief. Verweerder heeft geadviseerd om klager

aan te melden bij bedrijfsmaatschappelijk werk. Klager heeft op 26 mei 2015 en 2 juni 2015 een gesprek gehad met de bedrijfsmaatschappelijk werkster. In augustus 2015 zou er weer een gesprek worden ingepland. Dit is niet gebeurd. In september heeft klager kort telefonisch contact gehad met de bedrijfsmaatschappelijk werkster. Klager zou contact opnemen voor een nieuwe afspraak maar heeft dit niet meer gedaan.

2.4       Op 1 juni 2015 heeft verweerder een probleemanalyse WIA opgesteld. Klager was op dat moment in uren ongeveer 50% werkzaam. Verweerder heeft de verwachting genoteerd dat klager per 1 augustus 2015 medisch gezien volledig arbeidsgeschikt is te achten. Ook heeft

verweerder in zijn rapportage opgenomen dat er mogelijk sprake is van een dreigend

arbeidsconflict tussen klager en zijn werkgever. Tijdens het spreekuur op 20 juli 2015 is

gebleken dat klager een terugval heeft gehad waardoor zijn beperkingen zijn toegenomen.

Klagers beperkingen zijn op dat moment door verweerder gedefinieerd als beperkingen op het

gebied van het concentreren en verdelen van de aandacht, inprenting en tijdsdruk. Verweerder

heeft een time-out periode van twee tot drie weken geadviseerd.

Verweerder heeft tijdens het spreekuur van 3 augustus 2015 geconcludeerd dat de

beperkingen van klager tijdens de time out periode zijn afgenomen en dat klager zijn

werkzaamheden zou kunnen opstarten. Op 14 september 2015 heeft verweerder genoteerd dat klager voor 15 uur per week inzetbaar was. Dit zou in 6 weken kunnen worden opgebouwd naar volledige hervatting van zijn werkzaamheden. Op 12 oktober 2015 heeft verweerder medisch gezien geen nieuwe gezichtspunten met betrekking tot de re-integratie geconstateerd. Klager zou vanaf 1 november 2015 volledig kunnen werken.

2.5       Klager is op 9 november 2015 uitgevallen voor zijn werkzaamheden vanwege toename van beperkingen op zowel persoonlijk en sociaal functioneren als op energetisch vlak. Na ontvangst door verweerder van een brief van 8 oktober 2015 van klagers behandelend psycholoog en een gesprek op 16 november 2015, heeft verweerder zijn advies bijgesteld en geconcludeerd dat klager nog niet hersteld kan worden gemeld. Klager is in overleg met zijn huisarts verwezen naar G, een landelijke organisatie voor psychische zorg. Hier heeft op 18 november 2015 een intake plaatsgevonden. De tweede afspraak, die zou plaatsvinden in december 2015, heeft klager afgezegd. De behandeling bij G was hiermee beëindigd. Klager is op 24 november 2015 gestart met behandeling bij een andere psychiater.

2.6       Op 30 november 2015 was klager nog niet in staat om te werken. Op 14 december 2015 heeft verweerder geconcludeerd dat klager medisch gezien in staat was tot het aangaan van een mediation traject met zijn werkgever. Dit traject is aangevangen in januari 2016. Verweerder heeft getracht de behandelend psychiater van klager enkele keren telefonisch te bereiken, maar kreeg geen gehoor en geen reactie op zijn teugbelverzoeken. Op 1 februari 2016 heeft verweerder medische informatie bij de psychiater van klager opgevraagd. Bij brief van 19 februari 2016 schrijft de behandelend psychiater aan verweerder dat “de gestelde diagnosen zijn depressie, ernstig, eenmalig, zonder psychose en een gegeneraliseerde angststoornis”.  Op 29 februari 2016 heeft verweerder klager het advies gegeven 4x2 uur per week te gaan werken en in drie maanden uren zijn uren op te bouwen. Klager heeft zijn uren in de periode daarna verder opgebouwd.

2.7       In september 2016 wordt het mediationtraject met de werkgever geëvalueerd. Klager heeft zijn voorkeur uitgesproken voor spoor 2, hetgeen betekent dat terugkeer op de eigen werkplek niet meer wenselijk was gezien de omstandigheden en dat klager naar passend werk op een andere werkplek zou worden begeleid. Per 15 oktober 2016 is de medische verzuimperiode van klager beëindigd. Klager zou in principe, medisch gezien, in staat zijn om zijn eigen werkzaamheden uit te voeren. Het wordt echter duidelijk dat terugkeer op de eigen werkplek niet mogelijk zal zijn in verband met de verstoorde arbeidsrelatie c.q. het arbeidsconflict. Op 7 december 2016 wordt het Poortwachter traject afgesloten. Verweerder heeft klager voor het laatst gezien op 9 januari 2017.

2.8       Vanaf de ziekmelding van klager tot aan de afsluiting van het Poortwachter traject is meerdere keren een deskundigheidsoordeel aangevraagd bij het UWV. Dit is gebeurd door klager op 13 juli 2015, 20 oktober 2015, 4 april 2016 en 4 juni 2016. De werkgever van klager heeft op 12 augustus 2016 een deskundigheidsoordeel aangevraagd. Op 13 juli 2016 heeft verweerder, in het kader van het door klager op 4 juni 2016 aangevraagde deskundigheidsoordeel, telefonisch contact opgenomen met de verzekeringsarts van het UWV om deze te informeren over het met klager doorlopen traject.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven:

1.         dat hij niet heeft gehandeld volgens de professionele standaard, zoals beschreven in de relevante richtlijnen;

2.         dat hij een onjuiste c.q. geen diagnose heeft gesteld;

3.         dat hij de diagnose van klagers behandelend psychiater heeft gemarginaliseerd en genegeerd;

4.         dat hij onjuiste adviezen heeft gegeven ten aanzien van de behandeling en re-integratie van klager;

5.         dat hij onvolledige en onjuiste rapportages en verklaringen heeft afgegeven;

6.         dat hij de wettelijke meldingsplicht beroepsziekten niet heeft nageleefd;

7.         dat hij grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond op 30 maart 2016.

Klager heeft de klacht op een later moment uitgebreid met het verwijt dat verweerder in het telefoongesprek met de verzekeringsarts op 13 juli 2016 onwaarheden heeft verteld over klager, zijn werk en zijn gezondheid en klager in een kwaad daglicht heeft gesteld. 

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       In de kern komen de klachtonderdelen 1 t/m 5 erop neer dat verweerder niet tijdig zou hebben onderkend dat klager depressief was en dat hij, na het onderkennen hiervan, dit niet voldoende serieus heeft genomen. Het College volgt klager in deze stelling niet. Het College zal dit hieronder toelichten.

Wat betreft het verwijt dat verweerder niet zou hebben gehandeld volgens de professionele standaard, zoals beschreven in de relevante richtlijnen, overweegt het College als volgt. Klager heeft in zijn klaagschrift verwezen naar enkele richtlijnen die geldend zijn voor de beroepsgroep bedrijfsartsen. Hij heeft geen geconcretiseerd beroep gedaan op specifieke bepalingen uit deze richtlijnen en/of feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat deze richtlijnen niet zijn nageleefd. Evenmin is gebleken dat verweerder bepaalde, geldende,  richtlijnen niet (juist) heeft toegepast. Dat verweerder gezien de richtlijnen ‘Overspanning en Burnout’ en ‘Psychische problemen’ van de NVAB  geen gebruik heeft gemaakt van de 4DKL-lijst, is niet verwijtbaar omdat er sprake was van een arbeidsconflict tussen klager en zijn werkgever. Indien er sprake is van een arbeidsconflict dient een bedrijfsarts terughoudend te zijn met gebruikmaking van de 4DKL vragenlijst. Dat betekent dat het niet gebruiken van deze lijst in dit geval gerechtvaardigd was.  Tenslotte is niet gebleken dat de STECR richtlijn die van toepassing is indien er sprake is van een arbeidsconflict niet is nageleefd.  

Dat verweerder een onjuiste c.q. geen diagnose heeft gesteld is niet gebleken. Verweerder heeft op verschillende momenten informatie ingewonnen bij behandelaren van klager en daarnaast vanaf het moment dat hij klager heeft begeleid in zijn rapportages duidelijk aangegeven wat de klachten waren waaraan klager leed, namelijk spanningsklachten, meer concreet verminderde aandacht, concentratie en handelingstempo. Nadat klager zijn werkzaamheden op 1 november 2015 volledig had hervat ontstonden klachten van depressiviteit en angst. Op 16 november 2015 heeft verweerder klager,  in afstemming met diens huisarts, verwezen naar G, waar hij op zeer korte termijn, namelijk op 18 november 2015 al terecht kon.

Klager verwijt verweerder ten onrechte de diagnose van de behandelend psychiater van klager gemarginaliseerd en genegeerd hebben. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verweerder heeft geprobeerd telefonisch contact op te nemen met de behandelend psychiater om informatie op te vragen met betrekking tot de toestand van klager. Hij heeft de psychiater niet kunnen bereiken en op 1 februari 2016 schriftelijk verzocht om informatie aan de hand van een vragenlijst. De psychiater reageerde door middel van het vermelden van een diagnose en aanpak. Verweerder heeft de terugkoppeling van de psychiater meegewogen bij zijn oordeel en is tot de conclusie gekomen dat deze informatie niet in de weg staat aan het verrichten van passende arbeid. Een bedrijfsarts is bevoegd om zijn eigen oordeel te vormen waarbij hij een weging moet maken tussen de belasting van het (passende) werk en de belastbaarheid. De bedrijfsarts had de daarvoor benodigde informatie opgevraagd en tot zijn beschikking. Daarbij is niet gebleken dat verweerder de medische situatie van klager onjuist heeft ingeschat.

Wat betreft het verwijt dat verweerder onjuiste adviezen ten aanzien van de behandeling en re-integratie van klager heeft gegeven oordeelt het College als volgt. Op grond van de STECR richtlijn dient, indien de klachten worden veroorzaakt door een arbeidsconflict, de nadruk te liggen op de demedicalisering van het conflict en het verbeteren van de relatie op de werkvloer. Verweerder heeft zich vanaf het begin van het traject gericht op het verbeteren van de dialoog tussen klager en zijn werkgever en klager getracht te motiveren aan het werk te blijven, voor zoverre dat mogelijk was gelet op de medische klachten van klager. Ook heeft verweerder aangestuurd op begeleiding van klager door de bedrijfsmaatschappelijk werkster die hem zou kunnen helpen bij het verbeteren van zijn relatie met zijn werkgever en bij het omgaan met zijn spanningsklachten. Klager heeft twee gesprekken gehad met de bedrijfsmaatschappelijk werkster en daarna zelf geen initiatief meer getoond om een afspraak in te plannen. Het College ziet hierin geen verwijtbaar handelen door verweerder.

Dat verweerder meer algemeen onvolledige en onjuiste rapportages en verklaringen heeft afgegeven is voor het College niet aannemelijk geworden.  Ter zitting en in zijn verweerschrift heeft verweerder erkend dat de rapportage van het spreekuur dat heeft plaatsgevonden op 9 januari 2017  ten onrechte is gedateerd op 5 januari 2017. Het College hecht er belang aan dat beroepbeoefenaren zorgen voor een correcte dossiervoering maar volgt verweerder in zijn stelling dat dit een vergissing is geweest.

Uit het bovenstaande volgt dat de klachtonderdelen 1 t/m 5 ongegrond zijn.

5.2       Klachtonderdeel 6 houdt in dat verweerder zijn wettelijke meldingsplicht beroepsziekten niet zou hebben nageleefd. Een beroepsziekte is een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden. Indien er primair sprake is van een arbeidsconflict is er geen plicht tot het melden van een beroepsziekte bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Bij klager was duidelijk dat de klachten voor zover verband houdende met zijn arbeid of arbeidsomstandigheden waren ontstaan door de verstoorde arbeidsverhouding/ het arbeidsconflict. Klachtonderdeel 6 is hiermee ongegrond.

5.3       Klachtonderdeel 7 houdt in dat verweerder grensoverschrijdend gedrag zou hebben vertoond op het spreekuur van 30 maart 2016. Klager heeft tijdens het spreekuur op 30 maart 2016 aangegeven dat zijn behandelend psychiater het niet eens was met verweerder en dat de psychiater het oordeel van verweerder dat het uitvoeren van passend werk zou kunnen bijdragen aan het herstel van klager niet deelde. Verweerder zou zich hierop negatief hebben uitgelaten over de vaardigheden van de betreffende psychiater. Omdat hierover niets is terug te vinden in de rapportage van die dag is niet vast komen te staan wat er precies is besproken tussen partijen. In gevallen waarin de lezingen van partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, betekent dat een klachtonderdeel in beginsel niet gegrond kan worden verklaard. Dit berust niet op het feit dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4       Klager heeft de klacht in zijn brief van 6 september 2017 uitgebreid met het volgende verwijt.  Verweerder zou in het telefoongesprek met de verzekeringsarts op 13 juli 2016 onwaarheden hebben verteld over klager, zijn werk en zijn gezondheid en klager daarmee in een kwaad daglicht hebben gesteld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij op 13 juli 2016 telefonisch contact heeft opgenomen met de verzekeringsarts van het UWV met als doel het benadrukken van het feit dat de STECR richtlijn volledig in het geval van klager was gevolgd.  Daarmee wilde hij voorkomen dat er opnieuw een zelfde traject zou worden gestart dat ook niet zou leiden tot succes. Overleg tussen een bedrijfsarts en verzekeringsarts is toegestaan. Het college ziet geen aanwijzing voor de stelling dat verweerder dit heeft gedaan om klager in een kwaad daglicht te stellen. Over het noemen van borderlinetrekken en compulsieve kernmerken oordeelt het College als volgt. Verweerder heeft volgens de telefoonnotitie gesproken over borderlinetrekken en geen diagnose of kenmerken van een aandoening genoemd. Verweerder heeft zijn eigen waarnemingen met betrekking tot klager gedeeld met de verzekeringsarts, hetgeen onder deze omstandigheden tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is. Daaruit volgt dat ook het aanvullende klachtonderdeel ongegrond is.  

5.5       De conclusie is dat verweerder met betrekking tot alle klachtonderdelen geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook in zijn geheel als ongegrond worden afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. E.J. Daalder, voorzitter, R.P. van Straaten en dr. G.J. Dogterom, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. M. Uzun-Karatepe, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

            volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde

            belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.