ECLI:NL:TGZRSGR:2017:155 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-099

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:155
Datum uitspraak: 21-11-2017
Datum publicatie: 21-11-2017
Zaaknummer(s): 2017-099
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Er bestaat naar het oordeel van het College geen reden voor de vaststelling dat de bedrijfsarts de situatie van klaagster onjuist heeft ingeschat. In geval een bedrijfsarts vaststelt dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op een medische grondslag, is het aan de werkgever en de werknemer in overleg te komen tot hervatting van werkzaamheden in eigen dan wel ander werk of een andere oplossing. Er is sprake van slordigheden in de dossiervoering, maar niet van dien aard dat deze van tuchtrechtelijke aard zijn. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 21 november 2017       

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , arts, destijds bedrijfsarts,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: E, werkzaam te F.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 april 2017

- het verweerschrift met bijlagen

- de brief met bijlagen d.d. 20 september 2017 van de gemachtigde van verweerder

- de email met bijlagen van klaagster van 2 oktober 2017.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2017. De partijen, klaagster bijgestaan door de heer G, echtgenoot van klaagster, en verweerder door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.           De feiten

2.1              Klaagster is werkzaam bij H te D. Verweerder is als bedrijfsarts verbonden aan I en werkzaam ten behoeve van H.

2.2              Klaagster heeft zich op 7 december 2016 ziek gemeld bij haar werkgever. Zij is in het kader van haar ziekmelding op 16 december 2016 gezien door de bedrijfsarts J. Tijdens dat gesprek heeft klaagster aangegeven dat zij problemen heeft met haar nieuwe manager, als gevolg waarvan zij klachten ervaart. De bedrijfsarts heeft het volgende geadviseerd:

Current status

As a result of my medical investigation I conclude that A suffers from stress related symtoms. At this moment (she; RMT) does not perform any work. Her absenteeism/absence was caused by work-related factors. A has experienced a difficult work-relation with her line manager.

Advice

Advice over work possibilities and treatment.

I recommend a meeting between A and  her employer in which the work-related problems can be discussed. A solution should be found to improve the work situation. A can resume her own work after the work-related problems are discussed and solved”

2.3              Naar aanleiding van deze advisering is er op 23 december 2016 telefonisch contact geweest tussen klaagster en de bedrijfsarts J. In dat gesprek heeft klaagster aangegeven ongelukkig te zijn met het feit dat de bedrijfsarts het hiervoor weergegeven advies aan haar werkgever heeft toegestuurd. De bedrijfsarts heeft toegelicht dat het de taak van een bedrijfsarts is om werk gerelateerde problemen te benoemen. In het gesprek is ook gesproken over de mogelijkheid van coaching door een psychologische dienstverlener. Klaagster heeft aangegeven daarover te zullen nadenken.

2.4              Klaagster is op 13 februari 2017 gezien door verweerder. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder het volgende advies uitgebracht:

“Your employee, A, had fully regained her ability to work her job. The date on which she can return to work is: 13/02/2017

Additional advice: Have spoken to A this afternoon concerning her sick-leave which started December 7th 2016. 

I came to the conclusion that a conflict with her superior forms the basis of her absenteeism from work. I also concluded that this conflict has the full attention of HR and the employee. I have taken notice and have come to the conclusion that there are at this moment no physical or psychological reasons which would prevent her from working

3.           De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij, hoewel bekend met het probleem dat klaagster met haar werkgever had, heeft geadviseerd zoals hiervoor weergegeven. Verweerder heeft daarmee in strijd met de toepasselijke richtlijnen gehandeld, heeft klaagster niet serieus genomen en heeft haar bewust teruggestuurd naar wat zij aanduidt als dezelfde ziekmakende situatie.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2       Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij voor het spreekuurcontact met klaagster op 13 februari 2017 kennis heeft genomen van de adviezen van de bedrijfsarts J. Voorts heeft hij contact gehad met de werkgever van klaagster. Verweerder was er mee bekend dat er gesprekken tussen de werkgever en klaagster liepen over een oplossing over de tussen hen bestaande problemen.

5.3       Het door verweerder gegeven advies komt er samengevat op neer dat er sprake was van een arbeidsconflict, maar dat er geen medische redenen bestonden waarom klaagster haar werkzaamheden niet zou kunnen hervatten. Er bestaat naar het oordeel van het college, mede gelet op de advisering door bedrijfsarts J, geen reden voor de vaststelling dat verweerder de situatie van klaagster aldus onjuist heeft ingeschat.

5.4       Gelet op het overleg dat verweerder vóór het consult met de werkgever heeft gehad mocht hij er redelijkerwijs vanuit gaan dat de werkgever het overleg met klaagster zou voortzetten, zo nodig met behulp van mediation, en dat (het moment van) de feitelijke hervatting van werkzaamheden door klaagster in dat overleg zou worden besproken. Ter zitting heeft klaagster aangegeven dat de werkgever haar naar aanleiding van het advies van verweerder onder druk heeft gezet. Dat doet niet af aan het feit dat verweerder door vast te stellen dat er op 13 februari 2017 geen medische belemmeringen voor werkhervatting bestonden en voor het overige te refereren aan het arbeidsconflict op de wijze waarop hij dat in het advies heeft gedaan, niet heeft gehandeld in strijd met enige richtlijn, meer in het bijzonder niet met zijn verplichtingen voortvloeiend uit de STECR-richtlijn, die van toepassing is indien er sprake is van een arbeidsconflict. In geval een bedrijfsarts vaststelt dat er geen sprake van arbeidsongeschiktheid op een medische grondslag, is het aan de werkgever en de werknemer in overleg te komen tot hervatting van werkzaamheden in eigen dan wel ander werk (binnen of buiten het bedrijf), dan wel tot een andere oplossing. Het verwijt van klaagster dat verweerder haar heeft teruggestuurd naar een ziekmakende werksituatie is daarom niet terecht. Evenmin is gebleken dat verweerder de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen.

5.5       Het College stelt vast dat er sprake is van slordigheden in de dossiervoering, zoals ook al door de klachtenfunctionaris van I in haar brief van 30 maart 2017 is vastgesteld. Een bedrijfsarts dient er voor zorg te dragen dat dergelijke slordigheden niet voorkomen. De tekortkomingen van verweerder zijn echter niet van dien aard dat deze naar het oordeel van het college tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn.

5.6       De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. E.J. Daalder, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff, lid-jurist, R.P. van Straaten, dr. G.J. Dogterom en M. Keus, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.