ECLI:NL:TGZRSGR:2017:117 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-236

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:117
Datum uitspraak: 18-07-2017
Datum publicatie: 18-07-2017
Zaaknummer(s): 2016-236
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een arts. Niet vast is komen te staan hoe het geëscaleerde gesprek tussen klager en de arts is verlopen. De arts heeft in de aangifte naar aanleiding van het gesprek het verloop van het gesprek zoals zij dit heeft ervaren en de volgens haar gedane dreigementen uitvoerig vermeld. Het College is van oordeel dat de arts daarbij meer informatie heeft gegeven dan nodig was. Gelet op de geringe omvang en de weinig diepgaande aard van de gegeven informatie en de omstandigheden van het geval acht het College dit echter niet zo ernstig dat de arts hiervan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt dient te worden. Overige klachtonderdelen ongegrond. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 18 juli 2017       

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, arts,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. drs. A.G. Jansen te Amsterdam

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 september 2016,

- het verweerschrift met bijlagen,

- de brief van 25 november 2016 van verweerster.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 30 mei 2017. Verweerster, bijstaan door haar gemachtigde mr. Jansen, is verschenen en heeft haar standpunten toegelicht. Klager is niet verschenen.

2.     De feiten

2.1       Verweerster is werkzaam voor het UWV en zag klager vanwege een verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor een beoordeling in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter op 27 juli 2016. Verweerster had geen medische gegevens van klager ontvangen. Na legitimatie door klager en uitleg over een declaratieformulier heeft verweerster anamnese afgenomen.  Klager had zich ziek gemeld vanwege een gescheurde pees in zijn linker schouder. Klager was in dat verband via de huisarts naar de fysiotherapeut verwezen.

2.2       In  het gesprek gaf klager aan dat de pees waarschijnlijk genezen was, want hij voelde geen pijn meer en kon zijn arm goed bewegen. Klager gaf vervolgens aan psychische klachten/stress te ervaren. Daarop nam het gesprek een andere wending. Verweerster heeft via de alarmknop in haar kamer de beveiliging gealarmeerd. Klager heeft daarna de kamer verlaten en is vervolgens met de beveiliging, die hij op de gang tegenkwam, naar de begane grond gegaan en heeft vervolgens het pand verlaten.

2.3       Verweerster heeft in een rapport van 27 juli 2016 verslag gedaan van het gesprek. Hierin staat onder meer beschreven:

“Het gesprek begint daarna rustig, betrokkene vertelt een gescheurde pees in zijn linker schouder te hebben gehad. Dit gaf initieel veel klachten, hij is naar de huisarts gegaan  die hem heeft verwezen naar de fysiotherapeut. Na meerdere behandelingen zijn de klachten sinds drie weken verdwenen.

Betrokkene vertelt op dit moment met name psychische klachten te ervaren. Hij heeft last van waanbeelden, betrokkene vertelt op dit moment mij de keel te willen doorsnijden. Komt dreigend voor over zitten en vertelt daarna mij te willen stompen.

Betrokkene vertelt dit soort gedachten al jaren te hebben, en mensen op straat soms ook iets wil aan  doen. Hij heeft hiervoor, volgens eigen zeggen, meerdere gesprekken bij het RIAGG gehad jaren geleden. Maar dat nu de waanbeelden weer terug zijn gekomen, dat hij om deze reden niet in de vrachtwagen durft te stappen.

Uitgelegd dat dit een zorgwekkende situatie is, en of hij vanwege deze klachten al naar de huisarts is gegaan. Betrokkene zegt dat ik met deze informatie niets mag doen, dat hij zelf beslist wanneer hij in behandeling gaat.

Aangekaart dat dit wel een serieus probleem is, en dat het verstandig is snel te handelen. Hij reageert verbaal erg agressief. Gevraagd of betrokkene dit gesprek normaal kan voortzetten, dat dit geen prettige manier van praten is en het bedreigend over komt. Betrokkene staat op, hangt dreigend over het bureau en zegt dat hij de tuchtrechter zal betrekken als deze informatie wordt doorgegeven die hij mij heeft gegeven. Hij scheurt het kladblok door, en zegt dat er niets met deze gegevens mag gebeuren.

Ik heb op de noodbel gedrukt en ben in de hoek gaan staan met de bureau stoel voor me, wachtend op de beveiliging. Betrokkene zegt de politie te bellen omdat ik hem vast houd in de spreekkamer. Ik vertel betrokkene dat de deur open is en dat hij zeker de ruimte mag verlaten. Op de gang komt de beveiliging betrokkene tegen en nemen hem mee.”

2.4       Van het incident op 27 juli 2016 heeft verweerster melding gedaan bij haar leidinggevende. Op diens advies en in overleg met het Bureau Integriteit heeft zij op 3 augustus 2016 aangifte van bedreiging gedaan bij de politie. Het UWV heeft klager een pandverbod opgelegd tot 1 april 2017. Klager heeft een klacht ingediend bij het UWV. Het UWV heeft de klacht met klager besproken en daarop schriftelijk gereageerd. Naar aanleiding van zijn verzoek om camerabeelden is op 25 augustus 2016 een verslag daarvan aan klager verstrekt. Op 31 augustus 2016 is klager door de politie verhoord.

2.           De klacht

Klagers verwijt is, in de kern en samengevat, dat verweerster hem in het gesprek onheus en bedreigend heeft bejegend. Volgens klager is verweerster plotseling en zonder enige aanleiding, na mededelingen van klager dat hij stress ondervond in zijn thuissituatie, opgesprongen uit haar stoel, heeft zij een notitie uit haar agenda gescheurd, is de hoek ingelopen en is daar – in zijn woorden – “als een gek op een knop gaan stampen”, waarbij zij stond te schreeuwen. Verweerster heeft verder zonder toestemming van klager zijn persoonsgegevens, het dossier en het telefoonnummer van zijn echtgenote gebruikt en aan derden verstrekt. 

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover nodig wordt daarop hierna ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Het College overweegt dat het de taak van verweerster was om, op basis van het te houden gesprek op 27 juli 2016 met klager en een zorgvuldig uitgevoerd onderzoek, de medische gronden van arbeids(on)geschiktheid van klager te beoordelen en vervolgens met de conclusies van haar bevindingen een advies over de medische belastbaarheid respectievelijk medische mogelijkheid over werkhervatting te geven. Vast staat dat dit gesprek is geëscaleerd, dat verweerster de alarmknop heeft ingedrukt en dat klager de kamer heeft verlaten.

5.2       Verweerster heeft de stellingen van klager dat zij zonder aanleiding agressief en bedreigend gedrag is gaan vertonen gemotiveerd betwist. Volgens verweerster gedroeg klager zich in het gesprek juist zonder aanleiding zowel in zijn gedrag als verbaal erg agressief jegens haar. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij zich extra kwetsbaar voelde omdat zij op dat moment zes maanden zwanger was.

Klager heeft in reactie op het verweer aangevoerd dat hij zich niet agressief heeft gedragen naar verweerster en dat ten onrechte de beveiliging is ingeschakeld en aangifte tegen hem is gedaan. Klager is het niet eens met de weergave van het gesprek in het verslag van 27 juli 2016.

Partijen spreken elkaar op dit onderdeel dus tegen en het verslag van de camerabeelden geeft geen weergave van het verloop van het gesprek voordat klager de kamer verliet. Het College kan derhalve niet vaststellen hoe een en ander tijdens het gesprek precies is verlopen. Wel zijn er duidelijke aanwijzingen dat klager uitlatingen heeft gedaan in verband met zijn psychische klachten of stress op een zodanige wijze dat verweerster zich hierdoor ernstig bedreigd heeft gevoeld, nu zij zich kennelijk genoodzaakt heeft gezien om het interne alarm te activeren en de beveiliging in te schakelen. Het College acht niet erg aannemelijk dat zij dit zonder enige aanleiding heeft gedaan, zoals klager stelt. In ieder geval is dit – gelet op de uiteenlopende lezingen – niet komen vast te staan. Het College kan dan ook niet concluderen dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.3       Dat verweerster ten onrechte of onjuiste informatie over klager, zijn dossier of het telefoonnummer van zijn echtgenote aan derden heeft verstrekt is het College niet gebleken. Verweerster heeft dit betwist. Klager heeft dit klachtonderdeel niet nader toegelicht en heeft niet onderbouwd op welke informatie of welke derden hij daarmee doelt. Voor zover klager heeft bedoeld te stellen dat verweerster haar leidinggevende niet had mogen inlichten, is het College dat niet met klager eens. Het ligt voor de hand dat UWV-artsen incidenten met hun leidinggevende bespreken. Op advies van de leidinggevende heeft verweerster vervolgens in overleg met het Bureau Integriteit aangifte gedaan.

5.4       Voor zover klager heeft bedoeld te stellen dat verweerster ten onrechte of onjuiste informatie over hem met de politie heeft gedeeld, overweegt het College als volgt.

Vooropgesteld moet worden dat een arts ook in de contacten met politie en justitie haar beroepsgeheim in acht moet nemen. Dit beroepsgeheim kan uitsluitend op beperkte gronden worden doorbroken, te weten met (veronderstelde) toestemming van een patiënt, op grond van een wettelijke verplichting of in een conflict van plichten. Van toestemming van klager of een wettelijke plicht tot aangifte was in dit geval geen sprake. Van een conflict van plichten kan sprake zijn indien met de aangifte ernstige schade aan de patiënt of aan anderen (mogelijk) kan worden voorkomen. Een arts mag in dat verband ook aangifte doen als de arts meent dat een dreiging van een patiënt serieus is en daarmee kan worden voorkomen dat er mogelijk slachtoffers vallen.

5.5       Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij vond dat klager haar persoonlijk had bedreigd en dat zij angst had dat klager haar persoonlijk zou benaderen. Uit haar verslag blijkt voorts dat klager haar had verteld dat hij soms ook mensen op straat iets aan wil doen.  Dat verweerster in de door haar als zo ernstig bedreigend ervaren situatie en op advies van haar leidinggevende aangifte heeft gedaan acht het College begrijpelijk. Aangezien niet vast staat hoe het gesprek is verlopen, kan het College niet vaststellen dat verweerster in haar aangifte onwaarheden heeft vermeld, zoals klager haar verwijt. Verweerster heeft in haar aangifte het verloop van het gesprek zoals zij dit heeft ervaren en de volgens haar gedane dreigementen uitvoerig vermeld. Daarbij is tegelijkertijd enige informatie verstrekt over de volgens verweerster door klager aan haar meegedeelde medische situatie in verband met zijn schouderklachten en de inhoud van zijn waanbeelden. Het College is van oordeel dat verweerster, hoe beperkt ook, daarbij strikt genomen meer informatie heeft gegeven dan nodig was. Zij had daarbij zorgvuldiger kunnen zijn en niet meer inlichtingen mogen geven dan strikt noodzakelijk was in verband met de door haar – jegens haar persoon of derden – ervaren bedreigingen. In dit verband is verweerster dus enigszins te ver gegaan. Gelet op de geringe omvang en de weinig diepgaande aard van de gegeven informatie en de omstandigheden van het geval acht het College dit echter niet zo ernstig dat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt dient te worden.

5.6       Gezien het vorenstaande is de klacht in alle onderdelen ongegrond.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. N.B. Verkleij, voorzitter, mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, lid-jurist, dr. B. van Ek, J.G.M. van Eekelen en prof. dr. J.W. de Fijter, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.